-
1 attaquer
attaquer [aataakee]1 aanvallen ⇒ bestoken, bestormen, overvallen, aanranden2 aanvallen ⇒ bestrijden, aanvechten3 beginnen ⇒ aanpakken, aansnijden, aanvatten♦voorbeelden:attaquer qn. en justice • iemand een proces aandoenattaquer qn. par la vanité • op iemands ijdelheid spelen1 aanvallen ⇒ bestrijden, te lijf gaan2 aanpakken ⇒ zich werpen (op), zich wagen (aan)♦voorbeelden:1. v1) aanvallen, overvallen2) bestrijden, aanvechten3) aanpakken4) inzetten [muziek]5) aantasten, aanvreten [scheikunde]2. s'attaquer (à)v1) aanvallen2) aanpakken, zich werpen (op) -
2 mordre
mordre [mordr]♦voorbeelden:ça ne mord pas • de vis wil niet bijtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bijtenv1) bijten (in)3) aantasten5) steken [insect] -
3 corroder
corroder [korroddee]〈 werkwoord〉1 aantasten ⇒ aanvreten, ondermijnenv1) aantasten, aanvreten2) ondermijnen -
4 détériorer
détériorer [deeteerjorree]2 bederven1. v1) beschadigen2) schaden, aantasten2. se détériorerv2) bederven -
5 ébrécher
ébrécher [eebreesĵee]♦voorbeelden:v1) de rand stukstoten (van), afsplinteren2) een bres slaan (in), aantasten -
6 éroder
-
7 miner
-
8 ronger
ronger [rõzĵee]1 knagen aan, op ⇒ afbijten, kauwen♦voorbeelden:♦voorbeelden:se ronger d' inquiétude • zich opvreten van ongerustheid→ sangv1) knagen (aan)2) aantasten, verteren3) ondermijnen -
9 ternir
ternir [ternier]1 dof maken ⇒ mat, vaal maken, beslaan2 bezoedelen ⇒ bekladden, aantasten♦voorbeelden:1 dof worden ⇒ z'n glans verliezen, mat, vaal worden, beslaan♦voorbeelden:1. v1) dof maken2) bekladden, aantasten2. se ternirv1) dof worden2) tanen, verminderen -
10 affaiblir
affaiblir [aafeeblier]2 doen afnemen ⇒ verzwakken, verminderen♦voorbeelden:affaiblir le courage de qn. • iemand de moed doen verliezen1 zwakker worden ⇒ afnemen, minder worden♦voorbeelden:1. vverzwakken, ontkrachten2. s'affaiblirvzwakker worden, afnemen -
11 altérer
altérer [aalteeree]♦voorbeelden:1. v1) veranderen [ten kwade]2) vervalsen, verdraaien5) verhogen/verlagen [muziek]2. s'altérerv1) veranderen, bederven, slechter/minder worden2) verschieten [kleur] -
12 atteindre
atteindre [aatẽdr]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bereiken ⇒ halen, komen tot2 raken ⇒ treffen, aantasten♦voorbeelden:atteindre un livre sur l'armoire • bij een boek op de kast kunnenatteindre qn. de qc. • iemand met iets rakenv(à)1) bereiken2) inhalen3) raken, treffen -
13 brèche
brèche [bresĵ]〈v.〉♦voorbeelden:battre qn. en brèche • iemand fel aanvallen, een nederlaag toebrengenêtre toujours sur la brèche • steeds op de barricaden staan; 〈 figuurlijk〉 onafgebroken in de weer zijnf1) gat, opening, doorgang2) bres, doorbraak -
14 compromettre
compromettre [kõprommetr]1 in gevaar brengen ⇒ schaden, op het spel zetten2 compromitteren ⇒ in opspraak brengen, de goede naam aantasten van2 zich(zelf) compromitteren ⇒ zijn goede naam, zijn eer op het spel zetten♦voorbeelden:1. v 2. se compromettrev -
15 contaminer
-
16 démoraliser
démoraliser [deemorraaliezee]1 demoraliseren ⇒ ontmoedigen, het moreel aantasten van1 ontmoedigd raken ⇒ moedeloos worden, het moreel verliezenv1) demoraliseren, ontmoedigen -
17 diluer
-
18 ébranlement
ébranlement [eebrãlmã]〈m.〉1 schudding ⇒ trilling, beving2 schok ⇒ stoot, hort3 schok ⇒ verwarring, ontdaanheid4 (het) aan het wankelen brengen ⇒ (het) ondermijnen, (het) aantastenm1) schudding, beving2) schok4) vertrek [trein] -
19 perdre
perdre [perdr]2 afnemen ⇒ verminderen, zwakker worden♦voorbeelden:y perdre • erop achteruitgaanperdre sur une marchandise • verlies lijden op een artikelII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verliezen ⇒ kwijtraken, erbij inschieten2 verspillen ⇒ verknoeien, verspelen3 ruïneren ⇒ te gronde richten, in zijn goede naam aantasten♦voorbeelden:sans perdre une syllabe • zonder ook maar één woord te missenn'avoir rien à perdre, mais tout à gagner • nee heb je, ja kun je krijgentu ne le connais pas? tu n'y perds rien • ken je hem niet? daar mis je niets aanperdre de vue • uit het oog verliezen2 vous ne perdez rien pour attendre! • u komt heus nog wel aan uw trekken!vous n'auriez pas un instant à perdre? • hebt u niet een ogenblikje voor me?♦voorbeelden:v1) verliezen2) afnemen, zwakker worden3) lekken4) vloeien [vrouw]5) kwijtraken6) verspillen7) ruïneren -
20 pervertir
pervertir [pervertier]1 verderven ⇒ bederven, aantasten1 degenereren ⇒ slechter worden, achteruitgaanvverderven, bederven
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Ligue nationale flamande — Traduction à relire Vlaams Nationaal Verbond → … Wikipédia en Français
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Handschuh — 1. Der Handschuh muss grösser sein als die Hand. 2. Die Handschuh decken Warzen zu. »Die Wartzen an Händen missen d Handschuhe verblenden.« (Sutor, 460.) Lat.: Propter verrucas manuum porto chirothecas. (Sutor, 460.) 3. Ein guter Handschuh lacht… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon