-
101 control
n. controle; beheer; stuurinrichting; beheersing--------v. controleren; beheersen; beheren; onderzoeken; regelencontrol1[ kəntrool]1 〈 voornamelijk meervoud〉bedienings/controlepaneel ⇒ regeleenheid, besturingstoestel2 〈 voornamelijk meervoud〉controlemiddel/maatregel ⇒ beheersings/regelingsmechanisme1 beheersing ⇒ controle, zeggenschap2 bestuur ⇒ op/toezicht, leiding♦voorbeelden:keep under control • bedwingen, in toom houdentake control of/over • de macht/leiding in handen nemen overbeyond control • onhandelbaarin control of the situation • de situatie meester/de baasget/go out of control • uit de hand lopenhave no control over/of a class • geen orde kunnen houden in een klas2 be in control • de leiding hebben, het voor het zeggen hebbencontrol over an organization • leiding over een organisatie————————control2〈werkwoord; controlled〉1 controleren ⇒ leiden, toezicht uitoefenen op; beheren3 in toom/bedwang houden ⇒ beheersen, onder controle houden4 nakijken ⇒ controleren, nalopen/zien/trekken♦voorbeelden: -
102 crush
n. gedrang; uitpersen--------v. samendrukken, platdrukken; samenpersen; likwiderencrush1[ krusj]♦voorbeelden:————————crush21 dringen ⇒ (zich) persen/drukken2 kreuk(el)en ⇒ rimpelen, pletten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (ver)malen ⇒ vergruiz(el)en, pletten♦voorbeelden:crush into submission • tot overgave dwingen2 crush up • verkruimelen, fijnmalen -
103 even
adj. gelijk; effen; even; parallel; quitte; zelfs; precies; kalm, niet snel te irriteren of boos te maken; deelbaar door twee, precies door twee te delen (Wiskunde)--------adv. zelfs--------v. plat maken, recht maken; gelijk makeneven1[ ie:vn] 〈bijvoeglijk naamwoord; evenness〉1 vlak ⇒ gelijk, glad2 gelijkmatig ⇒ kalm, onveranderlijk3 even5 eerlijk♦voorbeelden:2 even breathing • rustige/regelmatige ademhalingan even temper • een evenwichtig humeuran even temperature • een gelijkmatige temperatuureven odds • gelijke kansenbe/get even with someone • 't iemand betaald zettenfirst I was losing, now we're even again • eerst verloor ik, nu staan we weer quitteshe is even with me • ze staat gelijk met mij————————even21 gelijk worden ⇒ glad/effen worden→ even up even up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉————————even3〈 bijwoord〉1 zelfs♦voorbeelden:he doesn't even eat any more • hij eet zelfs niet meershe was unhappy, even weeping • ze was ongelukkig, ja zelfs in traneneven now • zelfs nueven so • maar tocheven then • zelfs toeneven if/though • zelfs al -
104 hair
n. Broadway toneelstuk en film over de tegencultuur en sociale kwesties van de 1960-er jarenhair1[ heə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 haar ⇒ haren, hoofdhaar♦voorbeelden:lose one's hair • kaal wordenput up one's hair • het haar opsteken¶ a hair of the dog (that bit one) • een glaasje tegen de kater/nadorsthang by a hair • aan een zijden draadje hangennot harm a hair on someone's head • iemand geen haar krenken〈 informeel〉 keep your hair on! • maak je niet dik!split hairs • haarkloventear one's hair (out) • zich de haren uit het hoofd trekken————————hair2〈 werkwoord〉→ hare hare/ -
105 head
adj. belangrijkste, hoofdzaak--------n. hoofd; (in computers) kop, het onderdeel dat leest van, en schrijft naar de harde schijf of diskettes--------v. leiden, aan het hoofd staan; afstotenhead1[ hed] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.15 head〉1 hoofd ⇒ kop, hoofdlengte9 (opname/wis)kop 〈van band/videorecorder〉♦voorbeelden:have something hanging over one's head • iets boven het hoofd hebben hangen 〈 voornamelijk figuurlijk〉head first/foremost • voorovertaller by a head • een kop groterget/take something into one's head • zich iets in het hoofd zettenthe success has gone to/turned his head • het succes is hem naar het hoofd gestegenput one's heads together • de koppen bij elkaar stekenput something into someone's head • iemand iets suggererenthat is above/over my head • dat gaat boven mijn peta head for mathematics • een wiskundeknobbeloff/out of one's head • gek, niet goed bij zijn verstand3 heads or tails? • kruis of munt?4 £1 a head • £1 per persooncome to a head • een kritiek punt bereikenbang one's head against a brick wall • met het hoofd tegen de muur lopenhead over ears/heels • tot over zijn orenfrom head to foot • van top tot teenbury one's head in the sand • de kop in het zand stekenI could not make head or tail of it • ik kon er geen touw aan vastknopenkeep one's head above water • het hoofd boven water houdenbeat/knock someone's head off • iemand totaal verslaanbite/snap someone's head off • iemand afsnauweneat one's head off • eten als een wolf〈 slang〉 give someone head • iemand beffen/pijpenhold one's head high • z'n hoofd niet laten hangenkeep one's head • zijn kalmte bewarenkeep one's head down • zich gedekt houdenlaugh one's head off • zich een ongeluk lachenscream/shout one's head off • vreselijk tekeergaanhave one's head screwed on straight/right • verstandig zijn, niet gek zijnshe could do it standing on her head • het was voor haar een fluitje van een centbe promoted over one's head • gepasseerd worden————————head21 gaan ⇒ gericht zijn, koers zetten♦voorbeelden:the plane headed north • het vliegtuig zette koers naar het noorden→ head for head for/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:the procession was headed by the mounted police • de stoet werd voorafgegaan door de bereden politie→ head off head off/ -
106 hearing
n. gehoor; verhoor[ hiəring]1 gehoor ⇒ hearing, hoorzitting♦voorbeelden:gain/get a hearing with someone • een onderhoud hebben met iemandyou need a second hearing to like this song • dit liedje moet je een tweede keer horen om het te kunnen waarderenhe would not even give us a hearing • hij wilde zelfs niet eens naar ons luisteren1 gehoor♦voorbeelden:2 out of/within hearing (distance) • buiten/binnen gehoorsafstand -
107 hell
interj. verdomd!--------n. hel[ hel]♦voorbeelden:hot as hell • verduiveld warm¶ hell's bells! • verdorie!be hell (on) • erg onaangenaam/pijnlijk zijn (voor)beat/knock the hell out of someone • iemand halfdood slaancome hell and/or high water • wat er zich ook voordoetget hell • op zijn donder krijgengo to hell • loop naar de hel/duivellike all hell let loose • alsof de hel was losgebrokenthere will be hell to pay • dan heb je de poppen aan het dansenraise hell • de boel op stelten zettenwhat the hell, I'll just do it • ach wat, ik doe het gewoonwho the hell said that? • wie zei dat, verdomme?where in hell have you been? • waar heb je in godsnaam gezeten?for the hell of it • voor de gein, zomaarlike hell (you will) • om de donder nietwork like hell • als een gek werkenthe/to hell with it • barst maar!one hell of a dirty trick/a helluva dirty trick • een smerige streekhell! • verdorie!, verdomme! -
108 it
informatie technologie (algemene naam voor gecomputeriseerde informatieverwerking en communicatie van gegevens)IT (Information Technology)it1————————it2[ it] 〈 voornaamwoord〉1 het4 〈als ‘leeg’ voorwerp; vaak idiomatisch; bij onovergankelijk werkwoord voornamelijk emfatisch〉5 〈 benaming voor〉 het 〈 in de context bekende referent〉 ⇒ hét, het neusje van de zalm; het probleem; 〈 bij kinderspelen〉 tikkertje 〈enz.〉♦voorbeelden:I dreamt it • ik heb het gedroomdstudy hard and it will help you • studeer hard en het zal je helpenif it hadn't been for him I would have drowned • als hij er niet was geweest was ik verdronkenit says in this book that … • er staat in dit boek dat …it is me • ik ben hetwho is it? • wie is het/daar?it was the Russians who started the cold war • het waren de Russen die de koude oorlog begonnencut it out • hou ermee opI've got it • ik heb een ideeI've really had it today • ik heb het vandaag zwaar gehadshe let him have it • ze gaf hem ervan langsstop it • hou ophe's in for it • hij zal ervan lustenget away from it all • er eens helemaal uit zijnthey made a day of it • ze gingen een dagje uitthat's it, I've finished • dat was het dan, klaar is Keesthat's it • dat is 't hem nu juistyes, that's it • ja, zo is hetthis is it • nu komt het erop aan; ja, inderdaad -
109 job
n. Jobjob1[ dzjob] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 baan(tje) ⇒ vak, job, taak3 zaak(je) ⇒ handel(tje), zwendel(tje)♦voorbeelden:have a job to get something done • aan iets de handen vol hebbenmake a (good) job of something • iets goed/grondig afwerkenon the job • aan/op het werk, bezigout of a job • zonder werk, werkloosmake the best of a bad job • ergens nog het beste van makenhe's gone, and a good job too • hij is weg, en maar goed ook¶ that should do the job • zo/daarmee moet het lukkenit was just the job • het kwam precies van pas→ odd odd/————————job2〈 jobbed〉♦voorbeelden:2 manoeuvreren ⇒ ambtsmisbruik plegen, vriendjespolitiek bedrijven♦voorbeelden: -
110 line
n. regel; streep; snoer; lijn; rij; generatie; beroep--------v. opstellen in rijen; markeren; bekleden; versterken; ribbelen; vullen (van een zak)line1[ lajn]1 lijn ⇒ snoer, koord3 rij (naast/achter elkaar) ⇒ 〈 leger〉 linie, stelling5 (beleids/gedrags)lijn♦voorbeelden:hold the line, please • blijft u even aan de lijn?2 line of fire • vuurlijn/linieline of sight/vision • gezichtslijnwe must draw the line somewhere • we moeten ergens een grens trekkenbring into line • tot de orde roepencome/fall into line • op één lijn gaan zitten, zich schikkenread between the lines • tussen de regels door lezenstand in line • in de rij gaan staan4 drop someone a line • iemand een briefje schrijven/sturenline of thought • ziens/denkwijze, denktrantkeep someone in line • iemand in de hand houdenshoot a line • een verhaal ophangen, opscheppensign on the dotted line • (een contract) ondertekenen; 〈 informeel〉 niet tegenstribbelen; in het huwelijksbootje stappentoe the line • in het gareel blijvenoff line • niet aan het werk, niet functionerendon line • aan het werk, functionerendbring a power station on line • een krachtcentrale operationeel makenout of line • uit de pas, over de schreef1 (hoeveelheid/stuk) lijn2 lint ⇒ lont, band♦voorbeelden:————————line2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ line one's nest/pocket(s)/purse • zijn zakken vullen, zijn beurs spekken→ line up line up/ -
111 mark
n. Mark (voornaam)mark1[ ma:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 peil ⇒ niveau, standaard8 belang9 aandacht♦voorbeelden:leave one's mark on • zijn stempel drukken opmake one's mark • zich onderscheiden4 above/below the mark • boven/beneden peilI don't feel quite up to the mark • ik voel me niet helemaal fit/in ordeon your marks, get set, go! • op uw plaatsen! klaar? af!beside/off the mark • ernaastoverstep the mark • over de schreef gaan————————mark21 vlekken (maken/krijgen)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 merken ⇒ tekenen, onderscheiden; aanduiden♦voorbeelden:1 his birth marks the beginning of a new era • zijn geboorte luidt het begin van een nieuw tijdperk inmark the occasion • de gelegenheid luister bijzettenmarked for life • voor het leven getekend -
112 mischief
n. kattekwaad; ondeugendheid, onheil, schade[ mistsjif]♦voorbeelden:get into mischief • kattenkwaad uithalenkeep out of mischief! • haal geen streken uit!make mischief between • tweedracht zaaien tussenthe mischief of the whole affair is … • het ellendige van de hele zaak is … -
113 neck
adj. met betrekking tot de hals; dichtbij--------n. nek; brutaal--------v. Vrijen, kussen (met) (slang)neck1[ nek] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 (zee/land/berg)engte♦voorbeelden:〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 neck of the woods • buurt, omgevingrisk one's neck • zijn leven wagen〈 informeel〉 stick one's neck out • zijn hachje wagen, zich kwetsbaar opstellen→ dead dead/————————neck2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
114 nod
n. knik; knikkebol--------v. knikken, knikkebollennod1[ nod] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 on the nod • op de pof, op krediet; zonder discussie/formele stemming〈 spreekwoord〉 a nod is as good as a wink (to a blind horse) • een goed verstaander heeft maar een half woord nodig————————nod2〈 nodded〉3 suffen ⇒ niet opletten, een fout maken♦voorbeelden:1 have a nodding acquaintance with someone/something • iemand/iets oppervlakkig kennenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 door knikken/wenken te kennen geven 〈 goedkeuring, groet, toestemming〉♦voorbeelden:nod someone out • iemand beduiden/wenken weg te gaan -
115 peep
n. vluchtige blik; het gluren--------v. gluren; bekijkenpeep1[ pie:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 kik ⇒ woord, nieuws4 (vluchtige/steelse) blik ⇒ kijkje♦voorbeelden:take a peep at • vluchtig bekijken————————peep2♦voorbeelden:the flowers are peeping through the soil • de bloemen steken hun kopjes boven de grondII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
116 perspective
n. gezichtspunt; uitgangspunt; verhouding[ pəspektiv]2 vergezicht ⇒ uitzicht, perspectief♦voorbeelden:see/look at something in its/the right perspective • een juiste kijk op iets hebbensee/look at something in its/the wrong perspective • iets vanuit een verkeerde hoek benaderen♦voorbeelden:1 try to get some perspective on your problems • tracht je moeilijkheden in hun juiste verhoudingen te zienthe picture is not in perspective • er zit geen perspectief in de tekeningout of perspective • niet in perspectief -
117 picture
n. plaat; foto; film; schilderij; toonbeeld, beeld--------v. afbeelden, schilderen; zich voorstellenpicture1[ piktsjə]♦voorbeelden:(as) pretty as a picture • beeldschoonfit into the picture • bij het geheel passenput someone in the picture • iemand op de hoogte brengen(be) in the picture • op de hoogte (zijn)→ clinical clinical/1 bios————————picture2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
118 rap
n. rap muziek, muziekgenre waarin versen en rijmen op ritmische wijze wordt voorgedragen met als begeleiding een ritmische maatslag (ontwikkeld in de stedelijke gebieden gedurende de mid-zeventiger (20-e E))--------n. tik; schuldig zijn; aanmaning--------v. tikken; aanmanenrap1[ ræp] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 get a rap on/over the knuckles • een tik op de vingers krijgen; 〈 figuurlijk〉 op de vingers getikt wordenbeat the rap • zijn straf ontlopen————————rap2〈 rapped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:3 the President rapped the Department of State • de president gaf het ministerie van Buitenlandse Zaken een schrobbering→ rap out rap out/ -
119 red
adj. rood--------n. rood; ; rode (socialist); rode bal (bij biljart); de rode cijfersred1[ red] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 iets roods ⇒ rode verf; rode kleren♦voorbeelden:¶ Reds under the bed(s) • het (vermeende) alomtegenwoordige ‘rode gevaar’be in the red • rood staanget into the red • in de rode cijfers komen————————red2〈bijvoeglijk naamwoord; redder; redness〉1 rood♦voorbeelden:1 red (blood) cell/corpuscule • rode bloedcel, rood bloedlichaampjeRed Cross • Rode Kruisred currant • rode aalbesred flag • rode vlag, gevarenvlagred light • rood (verkeers)lichtred meat • rood vleeslike a red rag to a bull • als een rode lap op een stierred setter • rode setter〈 spreekwoord〉 red sky at night, shepherd's delight; red sky in the morning, shepherd's warning • avondrood, mooi weer/licht in de boot; morgenrood, water in de slootred with shame • rood van schaamteroll out the red carpet for someone • de (rode) loper voor iemand uitleggen 〈 voornamelijk figuurlijk〉red ensign • Britse koopvaardijvlag〈 voornamelijk Brits-Engels〉 Red Indian • indiaan, roodhuidred lead • (rode) menie〈informeel; pejoratief〉 red tape • (administratieve) rompslomp, (bureaucratische) formaliteitensee red • buiten zichzelf raken (van woede), witheet zijn/worden -
120 revenge
n. wraak--------v. wraaknemenrevenge1[ rivvendzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wraak ⇒ wraakneming, vergelding♦voorbeelden:1 get/have one's revenge on someone for something, take revenge on someone for something • wraak nemen/zich wreken op iemand vanwege ietsin/out of revenge for • uit wraak voor————————revenge2〈 werkwoord〉1 wreken ⇒ vergelden, wraak nemen♦voorbeelden:1 be revenged for something of/(up)on someone, revenge oneself for something (up)on someone • zich wreken wegens iets op iemand
См. также в других словарях:
get out — {v. phr.} 1. Leave or depart. * / Get out of here! the teacher shouted angrily to the misbehaving student./ * / Driver, I want to get out by the opera. / 2. To publish; produce. * /Our press is getting out two new books on ecology./ 3. To escape; … Dictionary of American idioms
get out — {v. phr.} 1. Leave or depart. * / Get out of here! the teacher shouted angrily to the misbehaving student./ * / Driver, I want to get out by the opera. / 2. To publish; produce. * /Our press is getting out two new books on ecology./ 3. To escape; … Dictionary of American idioms
get-out — /get owt /, n. 1. Com. the break even point. 2. Chiefly Brit. a method or maneuver used to escape a difficult or embarrassing situation; cop out: The scoundrel has used that get out once too often. 3. as all get out, Informal. in the extreme; to… … Universalium
Get Out — may refer to: *Get Out (board game), the earliest board games published by Cheapass Games *Get Out (album), an album by Capercaillie *Leave (Get Out), a song by JoJo … Wikipedia
get-out — get ,out adjective MAINLY BRITISH INFORMAL allowing you to avoid an obligation or a difficult situation: a get out clause as all get out AMERICAN MAINLY SPOKEN used for emphasizing how strong a quality or behavior is: as boring/smart/mean/pretty… … Usage of the words and phrases in modern English
get-out — [get′out΄] n. escape from an unpleasant situation ☆ all get out Informal the extreme degree, quality, etc. [big as all get out] … English World dictionary
get out — [v] escape alight, avoid, beat it*, begone, be off, break out, bug off*, buzz off*, clear out, decamp, depart, dodge, duck, egress, evacuate, evade, exit, extricate oneself, flee, fly, free oneself, go, hightail*, kite*, leave, make tracks*, run… … New thesaurus
get out of — ► get out of contrive to avoid or escape. Main Entry: ↑get … English terms dictionary
get out — index quit (evacuate) Burton s Legal Thesaurus. William C. Burton. 2006 … Law dictionary
get-out — to indicate a high degree of something, attested from 1838 … Etymology dictionary
get out — phrasal verb Word forms get out : present tense I/you/we/they get out he/she/it gets out present participle getting out past tense got out past participle got out 1) a) [intransitive] used for telling someone to leave The teacher screamed at him… … English dictionary