-
1 argent
argent [aarzĵã]〈m.〉1 zilver2 geld♦voorbeelden:argent mort • renteloos geldêtre à court d'argent • krap (bij kas) zittenfaire beaucoup d'argent • veel geld verdienenfaire travailler son argent • zijn geld beleggenfaire argent de tout • overal munt uit slaanl'argent lui fond dans les mains • hij, zij heeft een gat in zijn, haar handjeter l'argent par les fenêtres • met geld smijtenprendre qc. pour argent comptant • iets voor zoete koek slikkenvous ne verrez pas la couleur de son argent • u krijgt geen cent van hemen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenen être pour son argent • zijn geld er bij inschieten〈 spreekwoord〉 point d'argent, point de Suisse • geen geld, geen Zwitserspour de l'argent • tegen betalingêtre près de son argent • op de centen zittenm1) geld2) zilver -
2 monnaie
monnaie [monne]〈v.〉1 munt(stuk) ⇒ geld, muntsoort♦voorbeelden:monnaie de banque • overboekingsgeldmonnaie de compte • rekenmunt(l'hôtel de) la Monnaie • de Munt, de Rijksmuntmonnaie de papier • papiergeldpayer qn. en monnaie de singe • iemand naar zijn geld laten fluitenc'est monnaie courante • dat is schering en inslagmonnaie électronique • betaalkaart(en)monnaie faible • zachte valutamonnaie forte • harde valutamonnaie magnétique • betaalkaart(en)monnaie scripturale • giraal geldbattre monnaie • geld aanmuntenpetite, menue monnaie • kleingeldfaire, donner la monnaie de cent francs • honderd frank wisselenfaire de la monnaie • geld wisselenpassez la monnaie! • hier met de centen!rendre à qn. la monnaie de sa pièce • iemand een koekje van eigen deeg gevenf1) munt(soort)2) kleingeld3) wisselgeld -
3 liquide
liquide1 [liekied]〈m.〉♦voorbeelden:liquide correcteur • correctielak, -vloeistofliquide excrémentiel • urineliquides organiques • lichaamssappenliquide pour effacer • correctielak, -vloeistof————————liquide2 [liekied]♦voorbeelden:2 argent liquide • contant geld, contantencréance, dette liquide • vlottende schuld1. m1) vloeistof, vocht2) sterkedrank3) contant geld2. adj1) vloeibaar2) vlottend -
4 dépenser
dépenser [deepãsee]♦voorbeelden:dépenser sans compter • zijn geld wegsmijten1 zich inspannen ⇒ zich inzetten, veel moeite doen1. v1) uitgeven, besteden [geld]2) verbruiken3) gebruiken, aanwenden (voor)2. se dépenservzich inspannen (om), zich inzetten (voor) -
5 dépôt
dépôt [deepoo]〈m.〉2 (het) deponeren ⇒ indiening 〈 van stukken〉 ⇒ storting 〈 van geld〉 ⇒ deponering 〈 van een handelsmerk〉 ⇒ (het) in bewaring geven 〈 van bagage, kleding〉7 opslagplaats ⇒ depot, entrepot, (opslag)loods, pakhuis♦voorbeelden:dépôt de brevet • octrooiaanvragemettre qc. en dépôt • iets in bewaring geven→ banquem1) neerlegging [krans]3) indiening [stukken]4) storting [geld]5) deposito6) bijzetting [dode]7) bewaargeving [juridisch]8) borgstelling9) opslagplaats, pakhuis10) bagagedepot11) garage12) afzetting, laag -
6 apporter
apporter [aaportee]〈 werkwoord〉2 verschaffen ⇒ aanbrengen, inbrengen♦voorbeelden:apporter des preuves • bewijzen aanvoerenapporter du soin à qc., à faire qc. • zorg aan iets bestedenv1) brengen (naar), meebrengen2) aanbrengen, inbrengen [geld]3) verschaffen -
7 avancer
avancer [aavãsee]1 vooruitgaan ⇒ oprukken, opschieten♦voorbeelden:avancez vers moi • komt u dichterbijavancer dans son travail • opschieten met zijn werkII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 naar voren schuiven, brengen ⇒ (voor)uitsteken, uitstrekken2 naar voren brengen ⇒ beweren, opperen♦voorbeelden:4 à quoi cela vous avancera-t-il? • wat schiet je daar mee op?♦voorbeelden:¶ s'avancer trop • te ver gaan, te grote risico's nemen, te veel beloven1. v1) vooruitgaan, oprukken5) voortschrijden [tijd]6) voorlopen [uurwerk]8) opperen9) vervroegen10) voorzetten [uurwerk]11) opschieten (met), vooruitkomen12) voorschieten [geld]2. s'avancerv1) naar voren komen, naderen2) voortgaan3) vorderen [tijd] -
8 avoir
avoir1 [aavwaar]〈m.〉1 bezit ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:avoir fiscal • belastingfaciliteitense faire faire un avoir • een tegoedbon laten uitschrijvenavoir à la caisse d'épargne • spaartegoedportez cette somme à mon avoir • crediteert u mij voor dit bedrag————————avoir2 [aavwaar]2 〈 vooral met toekomende tijd, passé composé, passé défini〉 krijgen ⇒ in het bezit komen van, hebben ⇒ 〈 examen, trein〉 halen3 te pakken nemen ⇒ beetnemen, te grazen nemen6 schelen ⇒ mankeren, hebben♦voorbeelden:avoir qn. à déjeuner • iemand te lunchen hebbenen avoir assez de qn. • genoeg van iemand hebbenen avoir à, après, contre qn. • iets tegen iemand hebben, op iemand gebeten zijnnous en avons pour deux heures • we hebben er twee uur voor nodigen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenavoir pour ami • als vriend hebbenavoir qc. sur soi • iets bij zich hebbenavoir un prix • een prijs krijgenfaire avoir qc. à qn. • iemand aan iets helpen6 qu'est-ce qu'elle a, cette télé? • wat mankeert er aan die televisie?1 er is, zijn ⇒ er staat, staan, er ligt, liggen♦voorbeelden:il y a cinq kilomètres d'ici au village • het dorp is vijf kilometer hiervandaanil y en a qui • er zijn mensen diecombien y a-t-il d'ici à Paris? • hoever is het (van hier) naar Parijs?il n'y a pas de quoi • niets te dankenil n'y a pas que lui • hij is niet de enigequ'est-ce qu'il y a de nouveau? • wat voor nieuws is er?→ unIII 〈 hulpwerkwoord〉1 hebben, zijn2 moeten ⇒ behoeven, willen♦voorbeelden:il n'a pas à se plaindre • hij heeft niet te klagentu n'auras pas à le regretter • je zult er geen spijt van krijgenje n'ai rien à faire • ik heb niets te doenj'ai (fort) à faire • ik heb het (erg) druk1. m1) bezit, vermogen2) creditpost2. v1) hebben, bezitten2) krijgen3) halen [examen, trein]5) dragen [kleren]6) zijn [leeftijd]7) meten8) schelen, mankeren9) lijken (op)10) [hulpww.] hebben, zijn11) [hulpww.] moeten3. il y av1) er is/zijn2) geleden zijn -
9 blé
blé [blee]〈m.〉1 tarwe♦voorbeelden:faire du blé • koren verbouwen〈 figuurlijk〉 manger son blé en herbe • zijn koren(tje) groen eten 〈 zijn geld reeds vóór de ontvangst verteren〉¶ blé de Turquie • Turkse tarwe, maïsblé noir • boekweitm1) koren, graan2) poen, geld -
10 bourse
bourse [boers]〈v.〉♦voorbeelden:avoir la bourse plate • platzak zijnsans bourse délier • zonder een cent uit te gevenfaire appel à la bourse de qn. • iemand om geldelijke steun vragenfaire bourse à part • een gescheiden kas voerenla bourse ou la vie! • je geld of je leven!¶ bourse de l'emploi • banenmarkt, vacaturebankf1) beurs, portemonnee2) studiebeurs3) geld4) zak(je) -
11 capital
capital1 [kaapietaal],capitaux [kaapietoo]〈m.〉♦voorbeelden:capital en valeur • kapitaal in de vorm van geld of effectencapitaux fébriles, flottants • hot moneycapital social • aandelenkapitaalentamer, manger son capital • op zijn kapitaal interenle capital • de bezittende klasse————————capital2 [kaapietaal],capitaux [kaapietoo]1 belangrijkst ⇒ voornaamst, hoofd-♦voorbeelden:être d'un intérêt capital • van het grootste belang zijnexécution capitale • terechtstelling, executiepeine capitale • doodstrafsentence capitale • doodvonnis1. m1) kapitaal2) hoofdsom2. adj1) van het grootste belang, belangrijkst -
12 change
change 〈 als opschrift〉————————change [sĵãzĵ]〈m.〉1 (het) wisselen ⇒ (wissel)koers, wisselmarkt♦voorbeelden:marché des changes • wisselmarkt, valutamarkt2 gagner, perdre au change • erop vooruit, achteruit gaanm -
13 commanditer
commanditer [kommãdietee]v -
14 comptant
-
15 constitution
constitution [kõstietuusjõ]〈v.〉1 samenstelling ⇒ inrichting, structuur, (op)bouw2 oprichting ⇒ stichting, vorming3 benoeming ⇒ aanstelling, aanwijzing4 gestel ⇒ (lichamelijke) gesteldheid, constitutie♦voorbeelden:f1) samenstelling, (op)bouw2) oprichting, stichting3) benoeming, aanstelling4) gestel(dheid), constitutie [lichaam]5) grondwet7) vastzetting [geld] -
16 cordon
cordon [kordõ]〈m.〉1 snoer ⇒ touw(tje), lint, koord, band♦voorbeelden:cordons de souliers • schoenvetersdesserrer les cordons de sa bourse • geld voor de dag halentenir les cordons de la bourse • het geld, de kas beherentirer les cordons des sonnettes • overal aankloppencordon ombilical • navelstrengcouper le cordon • de navelstreng doorknippenm1) touw, koord2) snoer, draad [elektriciteit]3) reeks, rij4) linie [troepen]5) kordon [politie]6) ordeband, lint8) kartelrand [munt] -
17 cours
cours [koer]〈m.〉1 cursus ⇒ leergang, college, les2 cursusboek ⇒ leerboek, lesboek3 loop ⇒ verloop, (voort)gang6 (geld)omloop ⇒ circulatie, roulatie♦voorbeelden:cours accéléré • spoed-, stoomcursuscours élémentaire un, deux • tweede, derde klas lagere schoolcours moyen un, deux • vierde, vijfde klas lagere schoolcours préparatoire • eerste klas lagere schooldonner, faire un cours • (een) les, (een) college gevensuivre des cours • college lopen2 cours polycopié • syllabus, (gestencild) collegedictaat3 suivre son cours • z'n beloop hebben, z'n (gewone) gang gaanau cours de, dans le cours de • in de loop van, gedurendeen cours de construction • in aanbouwen cours de route • onderwegl'année en cours • het lopende jaartravaux en cours • werkzaamheden in uitvoeringcours inférieur • benedenloop5 le cours du change • de valutakoers, de wisselkoersau cours (du jour) • tegen de dagkoersm1) cursus, les, college2) cursusboek, lesboek3) (ver)loop, voortgang4) stroom, stroming5) koers, marktprijs6) (geld)omloop -
18 dégager
dégager [deegaazĵee]3 opruimen♦voorbeelden:〈 informeel〉 dégage! • donder op!♦voorbeelden:1. v3) opruimen4) vrijlaten [hals, rug]5) verspreiden [gas, geur]6) vrijmaken [geld]7) inlossen [pand]8) afwijzen [verantwoordelijkheid]9) terugnemen [woord]10) trekken (uit) [lering]2. se dégagerv1) opklaren [lucht]2) leegstromen [straat]4) vrijkomen [geur, rook] -
19 discrédit
discrédit [dieskreedie]〈m.〉♦voorbeelden:on a jeté le discrédit sur lui • men heeft hem in diskrediet gebrachttomber dans le discrédit • een slechte naam krijgenm2) waardevermindering [geld] -
20 écosser
См. также в других словарях:
Geld — (et) … Kölsch Dialekt Lexikon
Geld- — Geld … Deutsch Wörterbuch
Geld — nennt man 1) im Güterleben alles dasjenige Gut, welches eine allgemeine Tauschkraft besitzt, d.h. nicht, wie Waaren od. Dienste, unmittelbar menschlichen Bedürfnissen dient, sondern das Mittel darstellt, um Waaren od. Dienste gegen beliebige… … Pierer's Universal-Lexikon
Geld — ist das für Zwecke des Umlaufs bestimmte Gut, das im Verkehr als Ausgleichungsmittel von Leistung und Gegenleistung dient und zur üblichen oder gesetzlichen Tilgung der Verbindlichkeiten allgemeine Geltung hat. Die deutsche Benennung wird auf das … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Geld — Sn std. (8. Jh.), mhd. gelt m./n., ahd. gelt Entgelt, Belohnung , as. geld Vergeltung, Lohn Stammwort. Aus g. * geld a n. Vergeltung, Entgelt , auch in gt. gild Steuer , anord. gjald Bezahlung, Gabe, Tribut , ae. gild, gyld Gabe, Bußgeld , afr.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Geld — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Bsp.: • Willst du viel Geld verdienen? • Ich brauche ein bisschen Geld. • Er ist reich, er hat viel Geld … Deutsch Wörterbuch
geld — geld1 [geld] vt. gelded or gelt, gelding [ME gelden < ON gelda, to castrate < geldr, barren < IE base * ĝhel , to cut > OWelsh gylym, knife, ON gylta, sow, Goth giltha, scythe] 1. to castrate (esp. a horse) 2. to deprive of anything… … English World dictionary
Geld — Geld, n. [AS. gild, gield, geld, tribute, payment, fr. gieldan to pay, render. See {Yield}.] Money; tribute; compensation; ransom.[Obs.] [1913 Webster] Note: This word occurs in old law books in composition, as in danegeld, or danegelt, a tax… … The Collaborative International Dictionary of English
Geld — Geld, v. t. [imp. & p. p. {Gelded} or Gelt (?); p. pr. & vb. n. {Gelding}.] [Icel. gelda to castrate; akin to Dan. gilde, Sw. g[ a]lla, and cf. AS. gilte a young sow, OHG. galt dry, not giving milk, G. gelt, Goth. gilpa siclke.] 1. To castrate;… … The Collaborative International Dictionary of English
Geld — Geld, der Nerv aller Dinge, der Inhalt des Füllhorns alles Wünschenswerthen, wie der Pandorenbüchse so vielen Uebels, die vermittelnde Macht zwischen Willen und Besitz, der versöhnende Gott zwischen Bedürfniß und Ueberfluß, ewig im höchsten Recht … Damen Conversations Lexikon
geld — vt CASTRATE (1) also SPAY * * * (geld) to castrate a male animal, especially a horse … Medical dictionary