-
1 énergie
énergie [eenerzĵie]〈v.〉1 energie ⇒ arbeid(svermogen), (drijf)kracht♦voorbeelden:f1) energie2) wilskracht -
2 énergie hydro-électrique
énergie hydro-électriqueDictionnaire français-néerlandais > énergie hydro-électrique
-
3 besoins en énergie
besoins en énergie -
4 bio-énergie
-
5 employer toute son énergie à qc.
employer toute son énergie à qc.Dictionnaire français-néerlandais > employer toute son énergie à qc.
-
6 avec énergie
avec énergie -
7 regain d'énergie
regain d'énergie -
8 usine génératrice d'énergie
usine génératrice d'énergieDictionnaire français-néerlandais > usine génératrice d'énergie
-
9 dynamisme
-
10 employer
employer [ãplwaajee]1 gebruiken ⇒ zich bedienen van, aanwenden2 in dienst hebben ⇒ werk geven aan, te werk stellen♦voorbeelden:employer toute son énergie à qc. • al z'n energie aan iets bestedenv1) gebruiken, aanwenden -
11 en
en1 [ã]1 〈vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) voorafgegaan door ‘de’ als vast voorzetsel van werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord〉 ervan ⇒ daarvan, erover, daarover, erop, daarop, ermee, daarmee 〈enz.〉2 〈 vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) dat weggelaten is, of wordt gebruikt bij woorden en uitdrukkingen die hoeveelheden aangeven〉 er(van)♦voorbeelden:il prit un bâton et l'en frappa • hij pakte een stok en sloeg hem ermeeje lui en parlerai • ik zal er met hem over pratenje suis reçu au baccalauréat et j'en suis fier • ik ben voor het eindexamen (middelbare school) geslaagd en ik ben er trots opil en tirera un joli bénéfice • hij zal daar een aardig slaatje uit slaan2 combien de livres avez-vous? j'en ai plusieurs • hoeveel boeken heeft u? ik heb er verscheideneavez-vous des timbres postes? non, je n'en ai plus • heeft u ook postzegels? nee, ik heb er geen meerj'en ai • ik heb er watje n'en ai pas • ik heb er geenvoilà des fruits, prenez-en quelques-uns • hier is fruit, neem er wat van3 j'ai un coffre-fort mais j'en ai perdu la clef • ik heb een brandkast maar ik heb de sleutel ervan verloren————————en2 [ã]〈 bijwoord〉4 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:1 elle en sort • zij komt eruit, zij komt er vandaans'en retourner • rechtsomkeert maken, teruggaanils en sont venus aux mains • ze zijn slaags geraakt————————en3 [ã]〈 voorzetsel〉1 〈 voor namen van landen, landstreken, tijd, hoedanigheid〉in ⇒ te, tijdens, per, bij 〈 blijft soms ook onvertaald〉7 aan♦voorbeelden:en mon absence • in, tijdens mijn afwezigheidteneur en alcool • alcoholgehalteen automne • in de herfstcompte en banque • bankrekeningen classe • in de klas, op schooltélévision en couleur • kleurentelevisieen croix • gekruistdocteur en droit • meester in de rechtenarbres en fleurs • bomen in bloeien France • in Frankrijken dix minutes • in tien minutenpromenade en vélo • fietstochtje, een eindje om per fietsen général • in het algemeenaller en ville • de stad ingaan, naar de stad gaanaller en voiture • per auto gaanêtre fort en mathématiques • goed in wiskunde zijnpeindre qc. en bleu • iets blauw verventraduire un texte en allemand • een tekst in het Duits vertalenil y a en lui qc. de mystérieux • hij heeft iets geheimzinnigsen moi-même, je pensais … • ik dacht bij mezelf …cela ne me concerne en rien • dat gaat mij niets aancela fait en tout deux cents francs • dat is dan in het totaal tweehonderd frankfaire les choses en grand • de zaken groots aanpakkense déguiser en arlequin • zich als clown vermommenen cercle • cirkelvormigparler en connaisseur • als een kenner pratenen ce moment • op dit ogenbliken ce monde • op deze werelden sabots • op klompenen Sicile • op Siciliëêtre en voyage • op reis zijnen arrière • naar achterenen avant • naar vorenen entrant il dit bonjour • bij het binnenkomen groette hijpauvre en matières premières • arm aan grondstoffen1. proner(van), erover, erop, etc.2. adv1) ervandaan, eruit2) daarom, erom, erdoor3) op weg3. prép1) in, te, tijdens, per, bij, naar [landen]2) als, -vormig [eigenschap]3) op [plaats, tijd]4) bij het5) tot [begin-, eindpunt]6) aan7) van [materiaal]8) over [tijd] -
12 tonus
-
13 calorie
calorie [kaalorrie]〈v.〉♦voorbeelden:1 mange, ça donne des calories • eet maar op, je krijgt er energie doorf -
14 consacrer
consacrer [kõsaakree]1 (in)wijden ⇒ heiligen, inzegenen3 tot regel verheffen ⇒ bevestigen, bekrachtigen♦voorbeelden:consacrer un prêtre • een priester wijdenconsacrer une église à un saint • een kerk aan een heilige wijdenl'usage a consacré ce mot • dat woord is ingeburgerd (geraakt)1. v1) (in)wijden, heiligen2) wijden (aan), besteden (aan)3) bevestigen, bekrachtigen2. se consacrerv -
15 dépense
dépense [deepãs]〈v.〉2 gebruik ⇒ verbruik, besteding♦voorbeelden:avoir le goût des dépenses • spilziek zijndépense nationale • staatsuitgavendépenses publiques • overheidsuitgavenfaire la dépense d'une voiture • tot de aanschaf van een auto overgaanfaire face à la dépense • de kosten bestrijdenne pas regarder à la dépense • niet op geld kijkendépense physique • lichamelijke inspanningdépense à vide • verspilde energief1) uitgave2) gebruik, verbruik -
16 dépenser
dépenser [deepãsee]♦voorbeelden:dépenser sans compter • zijn geld wegsmijten1 zich inspannen ⇒ zich inzetten, veel moeite doen1. v1) uitgeven, besteden [geld]2) verbruiken3) gebruiken, aanwenden (voor)2. se dépenservzich inspannen (om), zich inzetten (voor) -
17 feu
〈m.〉2 brand3 licht ⇒ vlam, verkeerslicht♦voorbeelden:feu de Bengale • Bengaals vuurfeu de braises • houtskoolvuurtje〈 figuurlijk〉 feu du ciel • hemelvuur, bliksemn'avoir ni feu ni lieu • huis noch haard hebbentempérament de feu • gloedvol temperamentle feu céleste • het hemelvuurfaïence de grand feu • hogetemperatuuraardewerkfeu nu • open vuurrouge feu • vuurroodavez-vous du feu? • heeft u een vuurtje voor me?faire feu des quatre fers • 〈 van een paard〉 bij het lopen vonken uit het plaveisel slaan; 〈 figuurlijk〉 zich het vuur uit de sloffen lopenmettre le feu à qc. • iets in brand stekenmettre un pays à feu et à sang • een land te vuur en te zwaard verwoestenfaire du feu de qc., avec qc. • iets verbrandenêtre en feu • in brand staan, gloeienavoir les joues en feu • gloeiende wangen hebbenprendre feu • vlamvatten, in brand raken〈 figuurlijk〉 il n'y a pas le feu! • kalm!, geduld!, niet zo haastig!, waar is de brand?au feu, au feu! • brand, brand!feux de détresse • 〈 auto〉alarmlichten, waarschuwingslichtenfeux de la rampe • voetlichtfeux de recul • achteruitrijlampen, -lichtfeux de route • groot lichtfeu de signalisation • verkeerslicht, stoplichtfeux de signalisation synchronisés • groene golffeu de stationnement • parkeerlichtfeu stop • remlichtfeu arrière • achterlichtfeux clignotants • knipperlichtenfeu follet • dwaallichtfeu tournant d'un phare • zwaailicht van een vuurtorenaller au feu • vuurvast, ovenvast zijnne pas faire long feu • niet lang duren————————feu2 [feu]〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 formeel〉1 wijlen ⇒ zaliger, overledenm1) vuur2) brand3) licht4) brander, pit5) gevecht6) (het) vuren7) pistool8) brandstapel -
18 force
force1 [fors]〈v.〉1 kracht2 sterkte3 vermogen ⇒ intelligentie, wilskracht4 dwang ⇒ geestelijke druk, invloed, noodzaak♦voorbeelden:force centrifuge • middelpuntvliedende krachtredonner des forces • nieuwe energie gevenreprendre ses forces • weer op krachten komen, aansterkenà bout de force • aan het eind van zijn krachtenà la force du poignet • geheel op eigen krachtdans la force de l'âge • in de kracht van zijn levendans toute la force du terme • in de volle betekenis van het woordcrier de toutes ses forces • uit alle macht schreeuwenne pas être de force • niet tegen zijn tegenstander opgewassen zijnêtre de la même force • aan elkaar gewaagd zijn, van dezelfde (speel)sterkte zijnprendre de force • met geweld innemen, verkrachtenfaire force de rames • uit alle macht roeiennager en force • op kracht zwemmenfaire force sur • druk uitoefenen opforce d'une barre • sterkte van een staafforce du son • geluidssterkteforce de l'esprit • intellectueel vermogenforce d'inertie • traagheidc'est une force de la nature • het is een ijzersterk, oergezond iemandles forces vives du pays • het productieve deel van de bevolkingcela ne fait pas ma force • dat is niet mijn sterkste kantpar la force des choses • onder druk van de omstandighedenla force de l'évidence • een overduidelijk bewijsavoir force de loi • kracht van wet hebbenmesure de force • dwangmaatregelsituation de force • machtspositie(un cas de) force majeure • overmachtvouloir qc. à toute force • iets per se willenpar force • noodgedwongenpar la force de l'habitude • (uit) de macht der gewoonteforce de frappe • kernmachtles forces de terre, de l'air et de mer • de strijdkrachten ter land, ter zee en in de lucht〈 meervoud〉 forces armées • krijgsmacht, strijdkrachten〈 meervoud〉 forces navales • marine, zeemachtla force publique • de sterke arm, politie(macht)en force • met groot machtsvertoonà force de bras • met de kracht van de armense tuer à force de travailler • zich doodwerken————————force2 [fors]f1) kracht, sterkte2) wilskracht3) macht4) dwang5) draaistroom -
19 forcé
force1 [fors]〈v.〉1 kracht2 sterkte3 vermogen ⇒ intelligentie, wilskracht4 dwang ⇒ geestelijke druk, invloed, noodzaak♦voorbeelden:force centrifuge • middelpuntvliedende krachtredonner des forces • nieuwe energie gevenreprendre ses forces • weer op krachten komen, aansterkenà bout de force • aan het eind van zijn krachtenà la force du poignet • geheel op eigen krachtdans la force de l'âge • in de kracht van zijn levendans toute la force du terme • in de volle betekenis van het woordcrier de toutes ses forces • uit alle macht schreeuwenne pas être de force • niet tegen zijn tegenstander opgewassen zijnêtre de la même force • aan elkaar gewaagd zijn, van dezelfde (speel)sterkte zijnprendre de force • met geweld innemen, verkrachtenfaire force de rames • uit alle macht roeiennager en force • op kracht zwemmenfaire force sur • druk uitoefenen opforce d'une barre • sterkte van een staafforce du son • geluidssterkteforce de l'esprit • intellectueel vermogenforce d'inertie • traagheidc'est une force de la nature • het is een ijzersterk, oergezond iemandles forces vives du pays • het productieve deel van de bevolkingcela ne fait pas ma force • dat is niet mijn sterkste kantpar la force des choses • onder druk van de omstandighedenla force de l'évidence • een overduidelijk bewijsavoir force de loi • kracht van wet hebbenmesure de force • dwangmaatregelsituation de force • machtspositie(un cas de) force majeure • overmachtvouloir qc. à toute force • iets per se willenpar force • noodgedwongenpar la force de l'habitude • (uit) de macht der gewoonteforce de frappe • kernmachtles forces de terre, de l'air et de mer • de strijdkrachten ter land, ter zee en in de lucht〈 meervoud〉 forces armées • krijgsmacht, strijdkrachten〈 meervoud〉 forces navales • marine, zeemachtla force publique • de sterke arm, politie(macht)en force • met groot machtsvertoonà force de bras • met de kracht van de armense tuer à force de travailler • zich doodwerken————————force2 [fors]adj1) geforceerd, gedwongen2) geveinsd, niet echt3) overdreven -
20 huile
huile [ŵiel]〈v.〉♦voorbeelden:huile de graissage • smeerolielampe à huile • olielamphuile de pétrole • lampoliehuile de ricin • wonderoliehuile de table • slaoliehuile alimentaire • slaoliehuile épaisse • standoliehuile essentielle, huile volatile • etherische oliehuile solaire • zonnebrandoliejeter de l'huile sur le feu • olie op het vuur gooien¶ 〈 informeel〉 mettre de l'huile de bras, huile de coude, huile de poignet • zijn spierballen gebruiken; 〈 figuurlijk〉 fluks aan het werk slaanles saintes huiles • het heilig olieself1) olie3) hoge piet
См. также в других словарях:
Energie — Énergie Cet article concerne la quantité physique. Pour les autres significations, voir Énergie (homonymie). L énergie (du grec : ενεργεια, energeia, force en action[1]) est la capacité d un système à produire un travail entraînant un… … Wikipédia en Français
ÉNERGIE — Dans toutes les transformations variées qui sont étudiées en physique, la notion d’énergie joue un rôle fondamental. Elle apparaît d’abord en mécanique, où elle signifie capacité de travail. La première forme d’énergie définie est le travail… … Encyclopédie Universelle
Energie [1] — Energie = Arbeitsfähigkeit oder Arbeitsvermögen. Bei Einwirkung einer Kraft K auf einem Wege w wird das Produkt Kw mechanische Arbeit genannt (Bd. 1, S. 267). Das Produkt mv2/2 aus der Masse m und dem halben Quadrate der Geschwindigkeit v eines… … Lexikon der gesamten Technik
Energie AG — Oberösterreich Unternehmensform Aktiengesellschaft Gründung 1892 Unternehmenssitz … Deutsch Wikipedia
energie — ENERGÍE, energii, s.f. 1. Capacitate a unui sistem (fizic) de a efectua lucru mecanic în trecerea dintr o stare în altă stare dată. 2. Forţă, putere, tărie, vigoare, capacitate de a acţiona. ♦ Fermitate, hotărâre în atitudini, în acţiuni. – Din… … Dicționar Român
Energie NB — Énergie NB Logo de Énergie NB Power Création 1920 Personnages clés David Hay : Président et chef de la direction … Wikipédia en Français
Energie [2] — Energie, Zerstreuung derselben. Als Zerstreuung (Entwertung) der Energie wird die Ueberführung der letzteren in Zustände bezeichnet, in denen sie weniger leicht in andre Formen verwandelbar ist. Da die Wärme nur beim Uebergange von Körpern… … Lexikon der gesamten Technik
énergie — ÉNERGIE. sub. f. Efficace, vertu, force. Il se dit principalement Du discours, de la parole. Il y a dans les Prophètes des expressions d une grande énergie. Il fit un discours plein d énergie. Parole pleine d énergie. S exprimer avec énergie.… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
Energīe — (griech.), Kraft, Tatkraft, Wirkungsvermögen; auch Kraft des Charakters, Nachdruck; daher energisch, stark, kraftvoll, nachdrücklich. – In der Naturwissenschaft bedeutet E. die Fähigkeit, Arbeit zu leisten. Ein Uhrgewicht befindet sich nach dem… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Energie — can refer to: * Energie clothing, Italian brand of clothing * Énergie, a French language brand of rhythmic top 40 radio in Quebec * The FC Energie Cottbus, a German football(soccer) club … Wikipedia
Energie — Sf std. (18. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus frz. énergie, dieses aus spl. energīa Wirksamkeit , aus gr. enérgeia, zu gr. érgon n. Werk, Wirken und gr. en . Die Fortschritte der Physik des 19. Jhs. prägen das heutige Wortverständnis. Adjektiv:… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache