-
41 balle
balle [baal]〈v.〉1 bal2 kogel3 baal6 kaf♦voorbeelden:1 balle de break, de set, de match • break-, set-, matchpointballe au panier • korfbalballe coupée • kapbalballe croisée • crossbalballe let • netbalfaire quelques balles • een paar balletjes slaanjouer à la balle • met de bal spelen, kaatsenne pas toucher une balle • geen bal rakentirer à balles • met scherp schietenf1) bal2) kogel3) baal4) smoel5) kaf [van koren] -
42 chagrin
chagrin1 [sĵaagrẽ]〈m.〉1 verdriet ⇒ leed, smart♦voorbeelden:avoir du chagrin • bedroefd zijnfaire du chagrin à qn. • iemand verdriet doennoyer son chagrin • z'n verdriet verdrinken→ peau————————chagrin2 [sĵaagrẽ]〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 formeel〉1 wrevelig ⇒ knorrig, chagrijnig1. mverdriet, leed, smart2. chagrin/-eadjwrevelig, stuurs -
43 chamois
-
44 coller
coller [kollee]♦voorbeelden:3 coller à la pensée de qn. • iemands gedachte precies uitdrukken; 〈 ook〉 zich inspannen om iemands gedachte goed te kunnen volgencoller à un texte • 〈 van vertaling〉 te woordelijk zijn; 〈 van vertaler〉 te dicht bij het origineel blijven4 ça colle! • dat gaat goed!, dat klopt!, afgesproken!ça ne colle pas entre eux • het klikt niet tussen henII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanplakken ⇒ (vast)plakken, lijmen, dichtplakken4 〈 informeel〉gooien (in, tegen) ⇒ met kracht smijten (in, tegen)6 〈 vooral onderwijs〉 een strikvraag stellen ⇒ (met een vraag) in het nauw brengen ⇒ 〈 kandidaat〉 laten zakken♦voorbeelden:coller qn. en prison • iemand in de gevangenis zettencoller qc. par terre • iets op de grond smijten7 être collé • (moeten) nablijven, nazitten♦voorbeelden:se coller du rouge à lèvres • lippenstift opdoens'y coller • 〈 bij verstoppertje spelen〉met de ogen geblinddoekt wachten, terwijl de anderen zich gaan verstoppencolle-toi là • ga daar maar zittense coller devant la télévision • zich voor de televisie installeren1. v1) kleven (aan), vastplakken (aan)2) nauw sluiten [kleding]4) gesmeerd lopen, klikken5) aanplakken, dichtplakken6) lijmen8) smijten9) toedienen10) verkopen [klap]11) aansmeren, opdringen13) laten zakken14) laten nablijven [leerling]15) lastig vallen, hinderen [door zijn onophoudelijke aanwezigheid]2. se collerv2) zich toeleggen (op) [ondanks tegenzin] -
45 délicat
délicat [deeliekaa]1 verfijnd ⇒ fijn, subtiel2 zacht ⇒ teer, fijn, licht3 fijngevoelig ⇒ fijnbesnaard, tactvol♦voorbeelden:effleurer délicatement • licht aanrakensanté délicate • zwakke gezondheidfaire le délicat, la délicate • kieskeurig zijnadj1) fijn, subtiel2) zacht, teer3) fijngevoelig4) netelig, hachelijk5) veeleisend, kieskeurig -
46 dur
〈m., v.〉2 (een) harde ⇒ (een) taaie, (een) onverzettelijke♦voorbeelden:verre de dur • glas sterkedrankcoucher sur la dure • op de grond slapenil a été élevé à la dure • hij heeft een Spartaanse opvoeding gehadc'est un dur de dur • het is een keiharde jongen〈 politiek〉 un dur • iemand van de harde lijn, een havik————————〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉1 hard2 hard ⇒ ongevoelig, streng3 moeilijk ⇒ hard, zwaar♦voorbeelden:pain dur • oudbakken broodviande dure • taai vleesle soleil tape dur • de zon brandt (fel)il m'est dur d'accepter cela • het valt me zwaar dat aan te nemen¶ sommeil dur • diepe, vaste slaap〈 informeel〉 être dur à cuire • taai, een taaie rakker zijn1. m1) hard, onverzettelijk persoon, taaie2) stevig materiaal, beton, ijzer2. adj1) hard2) ongevoelig, hard(vochtig)3) moeilijk, zwaar3. advhard [werken, nadenken] -
47 fesse
fesse [fes]〈v.〉♦voorbeelden:montrer ses fesses • een naaktscène spelendonner sur les fesses à un enfant • een kind voor de billen geven〈 informeel〉 gare tes fesses! • hoepel eens op!il y a de la fesse ce soir • er valt vanavond iets te versieren→ peau1. f 2. fessesf pl -
48 fissure
-
49 fleur
fleur [flur]1 geurII 〈v.〉2 bloeitijd ⇒ frisheid, schoonheid4 lof ⇒ loftuiting, complimentje♦voorbeelden:fleurs coupées • snijbloemenen fleur • in bloeitout en fleurs • in volle bloeiil est très fleur bleue • hij is erg sentimenteelfaire une fleur à qn. • iemand een plezier doenà fleur de • bijna aan de oppervlakte vanà fleur d'eau • aan de wateroppervlakteavoir les yeux à fleur de tête • uitpuilende ogen hebbenavoir les nerfs à fleur de peau • zeer prikkelbaar zijncomme une fleur • met gemak1. m 2. f1) bloem2) bloeitijd3) (het) beste, keur4) complimentje3. fleursf plkaam, schimmel -
50 gant
gant [gã]〈m.〉♦voorbeelden:gants d'ouvrier, gants de protection • werkhandschoenengants de peau • leren handschoenengant de toilette • washandje〈 figuurlijk〉 ramasser, relever le gant • de handschoen opnemen, de uitdaging aannemen→ mainm -
51 grain
grain [grẽ]〈m.〉2 bolletje ⇒ kraal, kern, pil4 zaad♦voorbeelden:séparer, trier le bon grain de l'ivraie • het kaf van het koren scheidencafé en grains • ongemalen koffie(bonen)grain de poussière • stofje, vuiltjegrain de sable • zandkorrelmettre son grain de sel • z'n neus in andermans zaken steken; zijn zegje doen, een duit in het zakje doengrain d'un cuir • nerf van een leersoortpeau à gros grains • huid met wijde poriënsans grain • effen, glad→ pouletm1) graankorrel2) bolletje3) graan4) zaad5) ruwheid6) greintje7) stortbui8) rukwind, vlaag [schip] -
52 lait
lait [le]〈m.〉1 melk♦voorbeelden:lait de beurre • karnemelkl'industrie du lait • de zuivelindustrielait en poudre • melkpoederlait demi-écrémé • halfvolle melklait écrémé • taptemelklait entier • volle melkbattre le lait • melk karnense mettre au lait • een melkdieet volgen〈 figuurlijk〉 sucer qc. avec le lait • iets met de moedermelk meekrijgen, inzuigenm -
53 nerf
nerf [ner]〈m.〉3 pit ⇒ energie, kracht♦voorbeelden:avoir les nerfs tendus • op zijn van de spanningenavoir les nerfs à vif, en boule, en pelote, à fleur de peau • uiterst prikkelbaar zijnêtre, vivre sur les nerfs • onder voortdurende spanning staanpasser ses nerfs sur qn. • z'n spanningen op iemand afreageren3 du nerf! • flink zijn!; de handen uit de mouwen!m1) zenuw2) kracht3) rib [gewelf] -
54 ours
ours [oers]〈m.〉1 beer♦voorbeelden:ours en peluche • teddybeerours blanc, polaire • ijsbeerours brun • bruine beer→ peaum -
55 tricot
tricot [triekoo]〈m.〉1 trui ⇒ jumper, pullover3 breiwerk4 gebreide stof ⇒ tricot, jersey♦voorbeelden:m1) trui2) (het) breien3) breiwerk4) gebreide stof, tricot -
56 trouer
-
57 tuer
tuer [tuu.ee]1 doden ⇒ doodslaan, ombrengen, ter dood brengen2 slachten ⇒ doden, neerschieten3 kapotmaken ⇒ bederven, afstompen, doden4 afbeulen ⇒ afmatten, doodmoe, ziek maken♦voorbeelden:le cancer tue des milliers de personnes par an • jaarlijks sterven duizenden aan kankeril va se faire tuer • hij zoekt de dood op 〈 door waaghalzerij〉; hij breekt zijn nek nog eens, hij gaat zijn dood tegemoettuer à coups de pierre • stenigentuer qn. d' un coup de couteau • iemand neerstekentuer qn. d' un coup de fusil • iemand met een geweerschot dodenje suis tué • ik ben op, kapot♦voorbeelden:se tuer au, de travail • zich doodwerkenv1) doden2) slachten3) neerschieten4) afmatten -
58 vendre
-
59 avoir chaud aux fesses
-
60 crever un pneu
См. также в других словарях:
peau — peau … Dictionnaire des rimes
PEAU — La peau est un tissu de revêtement qui enveloppe le corps et le maintient, tout en le protégeant contre les agressions extérieures; mais c’est aussi un véritable organe, possédant des fonctions sensorielles (toucher) et mettant en œuvre de… … Encyclopédie Universelle
peau — PEAU. s. m. La partie exterieure de l animal, qui enveloppe & couvre toutes les autres parties. La peau de l homme. avoir la peau dure, la peau espaisse, la peau tendre, la peau delicate, deliée, la peau noire, la peau blanche, la peau belle, la… … Dictionnaire de l'Académie française
peau — Peau, Cutis, Pellis, Exuuiae. Peaux de bestes sauvages, Ferarum spolia. Peau de bouc ou de chevre à mettre du vin, ou de l huyle, Vter vtris. Peau de parchemin, Membrana. Petite peau de parchemin, Membranula. La peau qui couvre les yeux dessoubs… … Thresor de la langue françoyse
Peau de… — ● Peau de… terme d injure : Peau de vache … Encyclopédie Universelle
peau — «poh», noun. 1. French. skin. 2. any one of various fabrics resembling skin: »Gelaperm acetate gives brilliant iridescence to this peau, makes its color last longer (New Yorker) … Useful english dictionary
peau — (pô ; au pluriel, l x se lie : des pô z assouplies) s. f. 1° Membrane dense, épaisse, qui enveloppe et couvre extérieurement toutes les parties du corps de l homme, des animaux vertébrés et d un assez grand nombre d animaux sans vertèbres. Les… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
PEAU — s. f. Membrane qui enveloppe et couvre extérieurement toutes les parties du corps de l homme et des animaux. La peau de l homme. Avoir la peau dure, épaisse, tendre, déliée, noire, bise, blanche, belle, vilaine, ridée, sèche, rude, douce, fine,… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
PEAU — n. f. Membrane qui enveloppe et couvre extérieurement le corps de l’homme et des animaux. Avoir la peau dure, épaisse, tendre, noire, brune, blanche, ridée, sèche, rude, douce, fine, unie, huileuse, couperosée. Ce coup n’a fait qu’effleurer la… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
Peau — Pour les articles homophones, voir PO, Pot et Pau (homonymie). Photo rapprochée de la peau humaine La peau est un organe composé de pl … Wikipédia en Français
peau — nf. ; épiderme, tissu peau cutané // épidermique ; peau (de tambour) : PÉ (Albanais.001b.PPA., Annecy.003b.TER., Argentières, Balme Si., Bernex, Biot, Boëge, Évian, Giettaz, Marignier, Meillerie, Menthonnex Cle., Montagny Bozel, Morzine, Notre… … Dictionnaire Français-Savoyard