-
1 contracter
contracter [kõtraaktee]1 〈 schuld, verplichting, verbintenis, verbond〉 aangaan ⇒ 〈 verplichting, verantwoordelijkheid〉 op zich nemen ⇒ 〈 verzekering〉 afsluiten ⇒ 〈 lening, huwelijk〉 sluiten♦voorbeelden:4 être contracté • nerveus, gespannen zijn1. v1) (af)sluiten [contract]2) aangaan [verplichting]3) op zich nemen [verantwoordelijkheid]4) oplopen [ziekte]5) aannemen [gewoonte]6) (doen) samentrekken [spieren]7) spannen [spieren]2. se contracterv2) verstarren [gezicht] -
2 armer
armer [aarmee]♦voorbeelden:♦voorbeelden:s'armer de tout son courage • al zijn moed verzamelen1. v1) (be)wapenen2) uitrusten (met), voorzien (van)3) versterken, wapenen [beton]4) uitrusten [schip]5) spannen [trekker]6) laden [kanon]2. s'armer (de)v -
3 coller
coller [kollee]♦voorbeelden:3 coller à la pensée de qn. • iemands gedachte precies uitdrukken; 〈 ook〉 zich inspannen om iemands gedachte goed te kunnen volgencoller à un texte • 〈 van vertaling〉 te woordelijk zijn; 〈 van vertaler〉 te dicht bij het origineel blijven4 ça colle! • dat gaat goed!, dat klopt!, afgesproken!ça ne colle pas entre eux • het klikt niet tussen henII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanplakken ⇒ (vast)plakken, lijmen, dichtplakken4 〈 informeel〉gooien (in, tegen) ⇒ met kracht smijten (in, tegen)6 〈 vooral onderwijs〉 een strikvraag stellen ⇒ (met een vraag) in het nauw brengen ⇒ 〈 kandidaat〉 laten zakken♦voorbeelden:coller qn. en prison • iemand in de gevangenis zettencoller qc. par terre • iets op de grond smijten7 être collé • (moeten) nablijven, nazitten♦voorbeelden:se coller du rouge à lèvres • lippenstift opdoens'y coller • 〈 bij verstoppertje spelen〉met de ogen geblinddoekt wachten, terwijl de anderen zich gaan verstoppencolle-toi là • ga daar maar zittense coller devant la télévision • zich voor de televisie installeren1. v1) kleven (aan), vastplakken (aan)2) nauw sluiten [kleding]4) gesmeerd lopen, klikken5) aanplakken, dichtplakken6) lijmen8) smijten9) toedienen10) verkopen [klap]11) aansmeren, opdringen13) laten zakken14) laten nablijven [leerling]15) lastig vallen, hinderen [door zijn onophoudelijke aanwezigheid]2. se collerv2) zich toeleggen (op) [ondanks tegenzin] -
4 tendre
tendre1 [tãdr]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 teder ⇒ gevoelig, innig, lief(devol), zacht(aardig)2 teer ⇒ zacht, mals♦voorbeelden:pain tendre • vers broodviande tendre • zacht vleesn'être pas tendre pour qn. • niet zachtzinnig met iemand zijnc'est un tendre • het is een gevoelig mens————————tendre2 [tãdr]1 streven (naar) ⇒ beogen, gericht zijn (op), leiden (tot), strekken (tot)2 een neiging vertonen, hebben (om)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (uit)strekken ⇒ rekken, aanreiken, toekeren♦voorbeelden:araignée qui tend sa toile • spin die zijn web maakt1. adj1) teder, liefdevol, zacht2) zacht, mals2. v3) gaan (naar)4) (aan)spannen5) uitstrekken6) aanreiken7) behangen3. se tendrev -
5 charrue
-
6 dresser
dresser [dressee]1 rechtop zetten ⇒ oprichten, (op)zetten4 africhten ⇒ drillen, oefenen♦voorbeelden:dresser un piège à qn. • iemand een strik spannendresser la table, le couvert • de tafel dekken1 zich oprichten ⇒ zich verheffen, opstaan♦voorbeelden:se dresser sur la pointe des pieds • op z'n tenen gaan staan1. v1) oprichten, rechtop zetten2) gereedmaken3) [iemand] opzetten (tegen)4) platmaken2. se dresservzich verheffen, opstaan -
7 filet
filet [fiele]〈m.〉3 filet ⇒ (vlees van de) haas, gefileerd(e) vlees of vis4 net ⇒ bagagenet, vangnet, netwerk♦voorbeelden:faux filet • stuk naast de ossenhaasfilet mignon • puntje van de ossenhaas————————filet (de la langue)m2) beetje3) filet [vlees]4) (vang)net5) lijntje, streep6) schroefdraad -
8 piège
piège [pjezĵ]〈m.〉♦voorbeelden:une traduction pleine de pièges • een vertaling vol voetangels en klemmenpiège grossier • boerenbedrogdonner dans le piège • in de val lopenêtre pris à son propre piège • zelf in de kuil vallen die men voor een ander gegraven hadse laisser prendre au piège, tomber dans le piège • in de val lopen, er inlopenprendre qn. au piège • iemand er in laten lopenmvalstrik, val -
9 raidir
raidir [reddier]1 stijf maken ⇒ verstijven, spannen♦voorbeelden:1. vstijf maken, verstijven2. se raidirv1) stijf worden -
10 récupérer
récupérer [reekuupeeree]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 ophalen♦voorbeelden:v1) uitrusten2) terugkrijgen3) ophalen4) terugwinnen, recyclen5) inhalen [tijd]7) annexeren -
11 mettre la charrue devant, avant les boeufs
mettre la charrue devant, avant les boeufsDictionnaire français-néerlandais > mettre la charrue devant, avant les boeufs
-
12 bandage
-
13 bander
-
14 coller au corps
coller au corps〈 van kleding〉nauw sluiten, spannen -
15 distendre
-
16 dresser un piège à qn.
dresser un piège à qn. -
17 tendre un filet
tendre un filet -
18 dresser, tendre un piège
dresser, tendre un piègeDictionnaire français-néerlandais > dresser, tendre un piège
См. также в других словарях:
spannen — spannen: Das früher starke Verb mhd. spannen, ahd. spannan »‹sich› dehnen; ziehend befestigen« (entsprechend aengl. spannan »spannen, befestigen«) ist im Frühnhd. mit seinem Veranlassungswort mhd. spennen (entsprechend schwed. spänna »‹an›spannen … Das Herkunftswörterbuch
spannen — Vsw (früher Vst.) std. (9. Jh.), mhd. spannen, ahd. spannan, as. spannan Stammwort. Aus g. * spann a Vst. spannen , auch in ae. spannan; anord. nur in Ableitungen wie spo̧nn Spanne . Außergermanisch vergleicht sich lit. spęsti spannen, Fallen… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
spannen — V. (Grundstufe) etw., so ziehen bis es straff ist Synonym: anspannen Beispiel: Seine Muskeln haben sich gespannt. Kollokation: den Bogen spannen spannen V. (Aufbaustufe) zu eng sein und deshalb Unbequemlichkeiten verursachen Synonym: stramm… … Extremes Deutsch
Spannen [1] — Spannen, 1) einen elastischen Körper durch Druck u. Ausdehnung in einen Zustand setzen, wo er mit größerer Heftigkeit in seine natürliche Lage zu kommen strebt (vgl. Spannung); daher 2) bei dem Bogen zum Schießen u. der Armbrust die Senne, bei… … Pierer's Universal-Lexikon
Spannen — Spannen, 1. s. Blechbearbeitung; 2. s. Aufspannen, Einspannen von Arbeitsstücken oder Werkzeugen; 3. Spannen des Wassers, s. Werkkanäle; 4. im Bergbau, s. Loskorb. A. Widmaier … Lexikon der gesamten Technik
Spannen [2] — Spannen (Schiffsb.), so v.w. Spanten … Pierer's Universal-Lexikon
Spännen — Spännen, 1) so v.w. Säugen; 2) von der Muttermilch entwöhnen … Pierer's Universal-Lexikon
Spannen — Spannen, s. Teichwirtschaft … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Spannen — Spannen, ein nur im gemeinen Leben in dem Ausdrucke spannagelneu übliches Wort, welches gemeiniglich spann nagelneu ausgesprochen wird; völlig neu, glänzend neu, funkelneu, funkel nagelneu. Die Bedeutung des Wortes span ist hier dunkel.… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
spannen — peilen (umgangssprachlich); begreifen; verstehen; blicken (umgangssprachlich); raffen (umgangssprachlich); checken (umgangssprachlich); kapieren (umgangssprachlich); … Universal-Lexikon
Spannen (3) — 3. Spannen, verb. reg. act. einen elastischen Körper entweder durch Zusammendrückung oder durch Ausdehnung in den Fall setzen, daß er sich mit Heftigkeit bemühe, sich wieder in seinen vorigen Stand zu setzen. 1. Durch Zusammendrücken. (1)… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart