-
1 pur
pur [puur]♦voorbeelden:un pur • rechtzinnige→ hasard, véritérefus pur et simple • vierkante weigeringpur et simple • volstrekt, rondwegadjzuiver, puur, louter -
2 tout
tout1 [toe]〈m.〉1 geheel ⇒ totaal, alles2 hoofdzaak ⇒ (het) belangrijkste, voornaamste♦voorbeelden:risquer le tout pour le tout • alles op het spel zetten(ne) … (pas) du tout • helemaal niet, absoluut nietdu tout • helemaal nietdu tout au tout • helemaal, volledig————————tout2 [toe],1 (ge)heel ⇒ volledig, een en al3 〈 elliptisch〉(bestemd, geschikt) voor ieder(e) ⇒ met alle …, van alle …♦voorbeelden:en toute simplicité • in alle eenvoudil est toute simplicité • hij is een en al eenvoud, hij is de eenvoud zelvetout le temps • voortdurend, aldoor, altijd2 tout un chacun • een ieder, iedereentous (les) deux • allebei, alle tweetous les deux jours • om de andere dagtout ce qu'il y a de gens connus • alle bekende mensenc'est sérieux? tout ce qu'il y a de plus sérieux • echt waar?, honderd procent serieus, ik meen het echt(film) tous publics • (film) voor ieder publiek, voor een breed publiekvéhicule tous terrains • terreinwagen, -voertuig, jeeppour tout (bagage) • als enige (bagage)————————tout3 [toe],1 alles ⇒ allemaal, allen, iedereen♦voorbeelden:avoir tout de • alle eigenschappen hebben vanpour tout dire • al met alc'est tout dire • daarmee is alles gezegdce sera tout pour aujourd'hui • daar zullen we het vandaag bij latentous (au)tant que nous sommes • wij allen, zonder uitzonderingaprès tout • tenslotte, alles welbeschouwden tout et pour tout • niet meer dan, alles bij elkaarenvers et contre tous • tegen iedereenpar-dessus tout, au-dessus de tout • bovenal, vooralvoilà tout • dat is alles¶ comme tout • heel erg, vreselijket tout • en zo, en wat dies meer zijet tout et tout • enzovoort, enzovoort————————tout4 [toe]〈 bijwoord〉1 heel ⇒ erg, zeer, bijzonder, helemaal3 geheel en al ⇒ een en al, niets dan♦voorbeelden:1 tout juste • nog maar net, op het nippertjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor, vol aandacht zijnc'est tout un • dat is precies hetzelfdetout aussi grand que • (precies) even groot alsêtre tout à ses projets • helemaal opgaan in zijn, haar plannentout à vous • geheel tot uw beschikking, tot uw dienst¶ tout d'abord • allereerst, voor allestout enfant, tout gosse • als kind al …tout à fait • helemaal, preciestout au moins • op z'n (aller)minsttout au plus • hoogstensle tout dernier, premier • de allerlaatste, allereersteà tout jamais • voor altijdtout de même • tochtout en marchant, il m'a raconté • terwijl we liepen, onder het lopen vertelde hij metout en étant riche, il vit très simplement • hoewel hij rijk is, leeft hij erg eenvoudigtout riche que je suis • hoe rijk ik ook ben1. m1) geheel, totaal2) hoofdzaak3) heelal2. tout, tous, toutespron1) alles2) allemaal, iedereen3. tout, toute, tous, toutesadj1) geheel, volledig2) elk, ieder3) bestemd voor4. adv1) heel, erg, helemaal2) zuiver3) geheel en al -
3 franc
franc1 [frã]〈m.〉————————franc2 [frã],franche [frãsĵ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉1 open(hartig) ⇒ vrijmoedig, rondborstig, oprecht, open(lijk)2 zuiver ⇒ helder, echt♦voorbeelden:à parler franc • eerlijk gezegdfranc de port • franco————————franc3 [frã],franque [frãk]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉 〈 geschiedenis〉♦voorbeelden:1 un Franc, une Franque • Frank, Frankische1. = franche; adj1) openhartig, vrijmoedig, oprecht2) zuiver, echt3) vrij, onbelast2. = franche; adj -
4 net
〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 zuiver ⇒ schoon, keurig, helder2 netto3 duidelijk ⇒ helder, nauwkeurig♦voorbeelden:————————net2 [net]〈 bijwoord〉2 ronduit ⇒ openhartig, zonder omwegen3 netto1. = nette; adj1) zuiver, schoon2) netjes, keurig3) netto4) duidelijk, scherp, helder2. netadv1) plotseling2) ronduit, zonder omwegen3) netto -
5 vierge
vierge1 [vjerzĵ]〈v.〉1 maagd→ fil————————vierge2 [vjerzĵ]2 ongerept ⇒ ongebruikt, maagdelijk♦voorbeelden:film vierge • onbelichte film1. f 2. adj1) maagdelijk2) ongebruikt, nieuw3) zuiver4) onbeschreven -
6 alliage
alliage [aaljaazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:m1) metaalmengsel, legering2) mengelmoes, vermenging -
7 clair
clair1 [kler]〈m.〉♦voorbeelden:se détacher en clair sur • duidelijk afsteken tegenêtre au clair sur qc. • een duidelijk idee van iets hebbenmettre ses notes au clair • zijn aantekeningen uitwerkentirer au clair • 〈 vloeistof〉klaren, filtreren〈 figuurlijk〉 tirer une affaire au clair • een zaak tot klaarheid brengen, ophelderenle plus clair • het grootste gedeeltemessage en clair • niet gecodeerd berichten clair, cela ne l'intéresse pas • om duidelijk te zijn, het interesseert hem niet————————clair2 [kler]3 duidelijk ⇒ gemakkelijk te begrijpen, helder4 helder ⇒ transparant, zuiver♦voorbeelden:opposer un refus clair et net • vierkant weigerenclair comme deux et deux font quatre • zo klaar als een klontje→ eau4 son affaire est claire • zijn, haar lot is bezegeldlait clair • wei————————clair3 [kler]〈 bijwoord〉2 dun♦voorbeelden:je vois clair dans son jeu • ik heb hem, zijn spel door1. m1) lichte partij [schilderij]2) dunne plek [stof]2. adj1) duidelijk, helder2) onbewolkt3) licht [kleur]4) dun5) helder [verstand]3. adv1) duidelijk2) dun -
8 fin
fin1 [fẽ]〈v.〉♦voorbeelden:personnage fin de siècle • decadent persoonmettre fin à • doen beëindigen, een eind maken aanmettre fin à ses jours, à sa vie • zelfmoord plegenprendre fin • eindigentoucher, tirer à sa fin • op zijn eind lopenà la fin • ten slotte, uiteindelijken fin d'après-midi • aan het eind van de middagen fin de compte • per slot van rekening, tenslotteêtre en fin de course • doodmoe zijnsans fin • eindeloosfaire qc. à bonne fin • iets met een goede bedoeling doen〈 spreekwoord〉 qui veut la fin veut les moyens • waar een wil is, is een wegà cette fin, à ces fins • met dat doel, daartoeà quelle fin? • waarom?à seule fin de, à seules fins de • slechts om teà toutes fins utiles • zo nodig, ten overvloede————————fin2 [fẽ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 fijn ⇒ zuiver, van eerste kwaliteit, zacht2 scherp3 scherpzinnig ⇒ intelligent, slim4 bekwaam ⇒ handig, behendig5 fijn ⇒ dun, klein, slank, spits, scherp6 verst ⇒ diepst, uiterst♦voorbeelden:épicerie fine • delicatessewinkella fine fleur • de bloem, de keurun fin morceau • een lekker hapjele fin du fin • het fijnste van het fijnsteconnaître le fin mot de l'histoire • het fijne van de zaak wetenêtre fin saoul • stomdronken zijn1. f1) einde2) uiteinde, dood3) doel4) eis [juridisch]2. adj, adv1) fijn, teer2) scherp3) scherpzinnig, slim4) bekwaam, handig5) fijn, dun, spits6) diepst, uiterst -
9 fondamental
fondamental [fõdaamãtaal],fondamentaux [fõdaamãtoo]1 fundamenteel ⇒ essentieel, grondig♦voorbeelden:mépris fondamental • diepe minachtingrecherche fondamentale • zuiver wetenschappelijk onderzoekadjfundamenteel, essentieel -
10 individuel
individuel [ẽdievieduu.el]♦voorbeelden:initiative individuelle • particulier initiatiefmaison individuelle • (vrijstaande) eengezinswoningpropriétés individuelles • eigen huizen= individuelle; adj1) individueel, persoonlijk2) afzonderlijk, apart -
11 juste
juste1 [zĵuust]〈m.〉♦voorbeelden:————————juste2 [zĵuust]2 rechtmatig ⇒ eerlijk, juist3 precies ⇒ nauwkeurig, juist♦voorbeelden:juste punition • gerechte strafà la seconde juste • op de seconde af→ milieu————————juste3 [zĵuust]〈 bijwoord〉1 precies ⇒ juist, nauwkeurig, net♦voorbeelden:tomber juste • op het juiste moment komenje ne sais pas au juste • dat weet ik niet zo precies2 tout juste • maar net, nauwelijksc'est tout juste s'il ne m'a pas frappé • het scheelde maar een haar of hij had me geslagen¶ comme de juste • natuurlijk, uiteraard1. adj1) rechtvaardig, eerlijk2) rechtmatig, juist3) precies, nauwkeurig4) krap, nauw [kleding]2. adv1) precies, juist, net2) krap, nauwelijks3) slechts, alleen maar -
12 mélange
mélange [meelãzĵ]〈m.〉♦voorbeelden:sans mélange (de) • zuiver (van), onvermengdbonheur sans mélange • ongestoord geluk3 mélange disparate, hétéroclite • mengelmoes, allegaartjem1) mengsel2) mengelmoes3) samenvoeging, combinatie4) verwarring, warboel -
13 mélangé
mélange [meelãzĵ]〈m.〉♦voorbeelden:sans mélange (de) • zuiver (van), onvermengdbonheur sans mélange • ongestoord geluk3 mélange disparate, hétéroclite • mengelmoes, allegaartjeadj1) gemengd, vermengd2) versneden [wijn] -
14 mère
mère1 [mer]〈v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:mère de famille • huismoederma mère l'Oie • Moeder de Gansorphelin de mère • moederloos kindmère poule • ‘kloek’ 〈 ook figuurlijk〉mère célibataire • ongehuwde moedermère célibataire volontaire • bewust ongehuwde moeder, bommoedermère porteuse • draagmoederil l'a rendue mère • hij heeft haar zwanger gemaakt〈 informeel〉 hé, la mère! • hé moedertje!première mère • stammoeder————————mère2 [mer]1 zuiver ⇒ fijn, eerste♦voorbeelden:f1) moeder3) bron, moeder- -
15 oreille
oreille [orrej]〈v.〉1 oor♦voorbeelden:oreilles d'une tasse • oren van een kopjetendre une oreille avide • de oren spitsenavoir, marcher l'oreille basse • de oren laten hangens'en aller l'oreille basse • afdruipen, met hangende pootjes weggaanêtre dur d'oreille, avoir l'oreille dure • hardhorend zijnécouter d'une oreille distraite • (maar) met een half oor luisterenoreille externe • uitwendig ooravoir l'oreille fine • een scherp gehoor hebbenoreille interne • inwendig oor, binnenooravoir les oreilles rebattues • het gezeur moe zijnfaire la sourde oreille • zich Oost-Indisch doof houdenavoir l'oreille de qn. • een welwillend gehoor bij iemand vindenavoir de l'oreille • een goed, zuiver gehoor hebbencasser les oreilles • te veel lawaai makenchauffer, échauffer les oreilles à qn. • iemand woedend makenne pas en croire ses oreilles • zijn oren niet kunnen gelovendire qc. à l'oreille de qn. • iemand iets in het oor fluisterendresser, tendre l'oreille • zijn oren spitsenécouter de toutes ses oreilles • zeer aandachtig luisteren, één en al oor zijnn'écouter que d'une oreille • maar met een half oor luisterenil ne l'entend pas de cette oreille • aan dat oor is hij doof, daarvan wil hij niet horence n'est pas tombé dans l'oreille d'un sourd • dat is niet voor dovemansoren gezegdêtre tout oreilles • een en al oor zijnfrotter les oreilles à qn. • iemand de oren wassen, de les lezenprêter l'oreille (à) • luisteren, het oor lenen (aan)rebattre les oreilles à qn. • iemand aan z'n kop zeurense faire tirer l'oreille • zich laten bidden en smekensi cela venait à ses oreilles • als dat hem ter ore zou komenrougir jusqu'aux oreilles • een hoofd als een boei krijgenjusqu'aux oreilles • tot over zijn orenf -
16 parfait
parfait [paarfe]1 perfect ⇒ volmaakt, totaal2 〈 alleen bijwoord〉jazeker! ⇒ natuurlijk!♦voorbeelden:jouir d'un calme parfait • genieten van een absolute rustexemple parfait • typisch voorbeeldun parfait menteur • een aartsleugenaarle parfait • het volmaakte(c'est) parfait! • uitstekend!, prachtig!un parfait • ijsjeadjperfect, volmaakt -
17 simple
simple [sẽpl]♦voorbeelden:la simple pensée • alleen al de gedachte〈 sport en spel〉 un simple • enkel(spel), single1. m1) enkelspel2) achterlijke [persoon]2. adj1) eenvoudig, gemakkelijk2) natuurlijk, gewoon3) bescheiden4) enkel5) naïef6) dom7) enkelvoudig -
18 voix
voix [vwaa]〈v.〉2 stem ⇒ mening, raad♦voorbeelden:voix de tête • kopstemvoix éteinte • zwakke, toonloze stemavoir la voix fausse, juste • vals, zuiver zingengrosse voix • zware stemavoir de la voix • een goede (zang)stem hebbense casser la voix • zich schor praten, schreeuwencouvrir la voix de qn. • iemand overstemmens'éclaircir la voix • zijn keel schrapenentendre des voix • stemmen horen, hallucinerenà voix basse • zachtjesà voix haute, à haute voix • luid, met luider stemchanter à pleine voix • uit volle borst zingenchanter à deux voix • tweestemmig zingende vive voix • mondelingêtre sans voix • zijn stem kwijt zijn; sprakeloos van verbazing zijndonner sa voix à qn. • zijn stem op iemand uitbrengenmettre aux voix • in stemming brengen5 voix active, passive, pronominale • bedrijvende, lijdende, wederkerende vormf1) stem2) mening3) stemrecht4) geluid [dier] -
19 accord parfait
accord parfait -
20 avoir de l'oreille
avoir de l'oreilleeen goed, zuiver gehoor hebben
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Spa Sport Hotel Zuiver — (Амстердам,Нидерланды) Категория отеля: 3 звездочный отель Адрес: Koenenkade 8, З … Каталог отелей
Haus — 1. Alte Häuser haben trübe Fenster. Dän.: Gammelt huus haver dumme vinduer. (Prov. dan., 315.) 2. Alte Häuser leiden mehr als neue. Wenn diese nicht schon zusammenfallen, ehe sie fertig gebaut sind. 3. Alte Häuser streicht man an, wenn man sie… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Jan Hammenecker — (Mariekerke, 2 October 1878 Westrode, 13 June 1932) was a Flemish Roman Catholic priest and writer. One of his pupils was Gerard Walschap.Bibliography* Verzen (1908) * Van Christus apostelen (1913) * Oorlogsgetijden (?) * Zoo zuiver als een ooge… … Wikipedia
Femme Gaastra — Femme Simon Gaastra (born in Leeuwarden on 23 July 1945) is Professor of maritime history at the University of Leiden and a leading expert on the history of the Dutch East India Company.Early Life and EducationGaastra attended the Rijks Lyceum in … Wikipedia
Anna Bijns — Page de titre de l édition de 1528 des Refereinen d’Anna Bijns Autres noms Anna Bonaventura … Wikipédia en Français
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek — The Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (Netherlands Organization for Scientific Research) (NWO) is a scientific research organization in the Netherlands. NWO s mission is: The NWO has the task of promoting the quality and… … Wikipedia
sauber — sauber: Das westgerm. Adjektiv mhd. sūber, ahd. sūbar, niederl. zuiver, aengl. sȳfre ist über vlat. suber »mäßig, besonnen« entlehnt aus lat. sobrius »nüchtern, mäßig, enthaltsam; besonnen, verständig«. Die Bedeutungen des aengl. Wortes… … Das Herkunftswörterbuch
Sauberkeit — sauber: Das westgerm. Adjektiv mhd. sūber, ahd. sūbar, niederl. zuiver, aengl. sȳfre ist über vlat. suber »mäßig, besonnen« entlehnt aus lat. sobrius »nüchtern, mäßig, enthaltsam; besonnen, verständig«. Die Bedeutungen des aengl. Wortes… … Das Herkunftswörterbuch
säuberlich — sauber: Das westgerm. Adjektiv mhd. sūber, ahd. sūbar, niederl. zuiver, aengl. sȳfre ist über vlat. suber »mäßig, besonnen« entlehnt aus lat. sobrius »nüchtern, mäßig, enthaltsam; besonnen, verständig«. Die Bedeutungen des aengl. Wortes… … Das Herkunftswörterbuch
säubern — sauber: Das westgerm. Adjektiv mhd. sūber, ahd. sūbar, niederl. zuiver, aengl. sȳfre ist über vlat. suber »mäßig, besonnen« entlehnt aus lat. sobrius »nüchtern, mäßig, enthaltsam; besonnen, verständig«. Die Bedeutungen des aengl. Wortes… … Das Herkunftswörterbuch
Säuberung — sauber: Das westgerm. Adjektiv mhd. sūber, ahd. sūbar, niederl. zuiver, aengl. sȳfre ist über vlat. suber »mäßig, besonnen« entlehnt aus lat. sobrius »nüchtern, mäßig, enthaltsam; besonnen, verständig«. Die Bedeutungen des aengl. Wortes… … Das Herkunftswörterbuch