-
1 couler
couler [koelee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:couler un pas de danse • een danspas glijdend uitvoerencouler un regard vers qn. • een zijdelingse blik op iemand werpencouler la lessive • de was koken1 glijden ⇒ (binnen)sluipen, indringen♦voorbeelden:¶ se la couler douce • een plezierig leven, zorgeloos bestaan hebben, het ervan nemen1. v1) stromen, vloeien3) lekken, lopen [neus, kaas]4) druipen [kaars]5) zinken [schip]6) verdrinken7) (over)gieten8) storten [cement, beton]10) leiden [leven]11) doorbrengen [tijd]12) kelderen, in de grond boren2. se coulerv -
2 saborder
-
3 bas
bas1 [baa]〈m.〉1 kous♦voorbeelden:bas à varices • steunkous————————bas2 [baa],basse [baas]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉6 laag(st) ⇒ min(st), gering♦voorbeelden:le bas monde • het ondermaansesoleil bas • laagstaande zonla basse ville • de benedenstadle malade est bien bas • de zieke is heel minnetjess'incliner très bas • heel diep buigenle thermomètre est tombé très bas • de thermometer is flink gezaktmettre une maison à bas • een huis met de grond gelijkmakenà bas le fascisme! • weg met het fascisme!il sauta à bas de son lit • hij sprong uit zijn beden bas • beneden, omlaagla tête en bas • met het hoofd naar benedenil habite en bas • hij woont benedenen bas de la page • onderaan de bladzijded'en bas • van onderpar en bas • van onder (naar boven)être bas sur pattes • korte pootjes hebbenau bas de • onderaandu bas jusqu'en haut • van beneden naar bovenle bas • het laagst gelegen gedeeltele bas du visage • de onderkant van het gezichtle bas d'une montagne • de voet van een bergpar le bas • van onder (naar boven)bas les pattes! • handen thuis!chapeaux bas! • hoeden af!trois étages plus bas • drie verdiepingen lagervoyez plus bas • zie verderau bas mot • op z'n minst, minstensle bas peuple • het lagere volkà bas prix • voor een zacht prijsje, goedkoop1. m 2. bas/basseadj, adv1) laag2) laaggelegen3) gemeen4) verderop6) zacht, niet luid [stem]7) laag(st), min(st), gering -
4 caillou
〈m.〉♦voorbeelden:cailloux d'empierrement • straatkeientas de cailloux • steenhoop, grindhoopcasser des cailloux • keien kloppenmarquer qc. d'un caillou blanc • iets als een mijlpaal beschouwenavoir un caillou à la place du coeur • een hart van steen hebben1. m1) kiezelsteen2) edelsteen, diamant3) kale knikker2. caillouxm pl -
5 chien
chien1 [sĵjẽ]〈m.〉♦voorbeelden:chien de chasse • jachthondchien de garde • waakhondchien de temps, temps de chien • hondenweerchien courant • jachthond(la rubrique des) chiens écrasés • de gemengde berichtenfaire le jeune chien, être bête comme un jeune chien • zo dartel zijn als een jonge hondattention! chien méchant! • pas op voor de hond!garder à qn. un chien de sa chienne • nog een appeltje met iemand te schillen hebbenn'être pas bon à jeter aux chiens • het aankijken niet waard zijn〈 spreekwoord〉 qui veut noyer son chien l'accuse de la rage • als men een hond wil slaan, kan men licht een stok (knuppel) vindenporter des chiens • een pony dragense regarder en chiens de faïence • elkaar stilzwijgend zitten uit te dagenmalade comme un chien • zo ziek als een honds'entendre, vivre comme chien et chat • als kat en hond levennager comme un chien de plomb • zinken als een baksteenen chien de fusil • met opgetrokken knieën————————chien2 [sĵjẽ],chienne [sĵjen]1. m1) hond2) elegantie, charme, sex-appeal3) haan [geweer]2. chien/chienneadj1) gemeen, hardvochtig2) gierig, zuinig -
6 engloutir
-
7 immerger
immerger [iemerzĵee]♦voorbeelden:être immergé • onder water liggen, staanv -
8 meule
meule [meul]〈v.〉1 hooiberg ⇒ hooischelf, (hooi)mijt♦voorbeelden:f1) hooiberg, mijt2) slijpsteen4) molensteen5) motorfiets -
9 pic
pic [piek]〈m.〉2 bergtop ⇒ bergspits, piek, hoogste punt3 specht♦voorbeelden:arriver à pic • op het juiste moment komentomber à pic • goed van pas komenm1) pikhouweel2) bergtop, bergspits, piek3) specht -
10 pied
pied [pjee]〈m.〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopenavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teenavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈 van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebbenpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoetà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈 ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroerentraîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈 vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenpied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈 figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zettenpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijnau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfse traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈 informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet -
11 terre
terre [ter]〈v.〉1 aarde ⇒ aardbol, wereld2 aarde ⇒ vast aardoppervlak, vasteland, wal, vaste grond3 grond ⇒ land, bodem, veld, akker, platteland4 grond ⇒ grondbezit, landgoed, landerij5 land ⇒ landstreek, gebied6 aarde ⇒ klei, aardverf♦voorbeelden:2 terre ferme • vaste grond, vaste walaller, descendre à terre • aan wal gaancourir à terre • koers zetten naar het landenvoyer qn. à terre • iemand vloerenpénétrer dans les terres • landinwaarts gaantoucher terre • grond voelentransports par terre • vervoer over landsur terre et sur mer • te land en te zee〈 scheepvaart〉 terre! • land in zicht!chemin de terre • onverharde wegretour à la terre • terugkeer naar het plattelandsol en terre battue • lemen vloerpolitique de la terre brûlée • tactiek van de verschroeide aardeterres incultes • woeste grond, niet in cultuur gebrachte grondterre meuble • rulle, losse grondterre végétale • humus, bladaardeterres vierges • onontgonnen landmettre qn. plus bas que terre • iemand afbreken, de grond in borende pleine terre • van de koude grondmettre, porter qn. en terre • iemand begravenen pleine terre • in de volle grondse répandre par terre • over de vloer, grond stromen 〈 bloed, wijn enz.〉; zich over de vloer, grond verspreiden 〈 inhoud van doos, lade enz.〉s'asseoir par terre • op de grond gaan zittenramasser par terre • van de grond oprapensous terre, sous la terre • onder de grondvouloir rentrer sous terre • wel in de grond kunnen zinken (van schaamte)terre natale • geboortelandla terre promise • het beloofde landen terre étrangère • in den vreemdeterre glaise • leem, pottenbakkersaardeterre d'ombre • omberterre à potier • pottenbakkerskleiterre de Sienne • terrasienaterre cuite • terracottaterre réfractaire • vuurvaste klei1. f1) grond, aarde2) streek, gebied3) land4) wereld2. terresf plgrondbezit, landerijen3. interj -
12 couler à pic
couler à pic -
13 nager comme un caillou
nager comme un caillou〈m.b.t. zwemmen〉 zinken als een baksteen -
14 nager comme un chien de plomb
Dictionnaire français-néerlandais > nager comme un chien de plomb
-
15 nager comme une meule de moulin
nager comme une meule de moulinDictionnaire français-néerlandais > nager comme une meule de moulin
-
16 pâlir
pâlir [paalier]1 bleek worden ⇒ verbleken, verschieten2 verbleken ⇒ vervagen, in het niet zinken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
17 sabordage
sabordage [saabordaazĵ],sabordement [saabordəmã]〈m.〉 -
18 sombrer
-
19 tomber bien bas
tomber bien bas -
20 vouloir rentrer sous terre
vouloir rentrer sous terreDictionnaire français-néerlandais > vouloir rentrer sous terre
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Zinken — Sm Zacke erw. obd. (9. Jh.), mhd. zinke, ahd. zinko Stammwort. Vermutlich k Erweiterung zu dem unter Zinne behandelten Wort. Auch Vulgär Ausdruck für Nase und in der Gaunersprache Geheimzeichen (vgl. Haken für [unleserliche] Schriftzeichen ).… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Zinken [1] — Zinken, 1) (ital. Cornetto), uraltes Blasinstrument, welches zum Vortrag der Melodie bei Posaunenchören gebraucht wurde; besteht aus einer, zwei Schuh langen, nach unten zu stärker werdenden, gewöhnlich etwas gebogenen u. mit Leder überzogenen… … Pierer's Universal-Lexikon
Zinken [2] — Zinken, die Pflanzengattung Ceratophyllum … Pierer's Universal-Lexikon
Zinken [3] — Zinken, in Baden die von Dörfern abgesondert liegenden, doch im Gemeindeverband mit ihnen stehenden Häuser u. Höfe … Pierer's Universal-Lexikon
Zinken [4] — Zinken, Georg Heinrich, geb. 1692 zu Altenrode bei Naumburg, ging 1708 nach Brabant unter die Soldaten, kehrte 1709 zurück u. studirte Anfangs in Jena Theologie, in Erfurt u. Halle die Rechte; er wurde in Halle Fiscal der Kriegs u. Domänenkammer … Pierer's Universal-Lexikon
Zinken [1] — Zinken, Musikinstrument, s. Zink, S. 937 … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Zinken [2] — Zinken (altd. zinko, v. ital. cinque), die Fünf im Würfelspiel; in der Gaunersprache soviel wie Zeichen (z. B. an Karten zum Falschspiel, an Häusern etc. für Bettler), Wahrzeichen, Wappen (wahrscheinlich v. lat. signum, Zeichen); daher die… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Zinken [3] — Zinken, in Baden Benennung für die abgesondert von den Dörfern liegenden, aber im Gemeindeverband mit ihnen stehenden Häuser und Höfe … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Zinken [4] — Zinken, Berg, s. Seckau … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Zinken — (ital. cornetto), veraltetes trompetenartiges Blasinstrument aus Horn oder lederüberzogenem Holz; daher Zinkenisten, s.v.w. Stadtpfeifer. – Z., in der Gaunersprache s.v.w. Zeichen, geheime Verständigung … Kleines Konversations-Lexikon
Zinken — Zinken,der:⇨Nase(1) Zinkenabwertendfür:Nase … Das Wörterbuch der Synonyme