-
1 radin
radin [raadẽ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 gierig ⇒ knijperig, krenterig♦voorbeelden:elle est radin(e) • ze is gierigun vieux radin • oude vrekadjgierig, krenterig -
2 avare
avare [aavaar]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉♦voorbeelden:avare de • zeer zuinig metun(e) avare • gierigaard, vrek1. m/fgierigaard, vrek2. adjgierig, vrekkig -
3 chien
chien1 [sĵjẽ]〈m.〉♦voorbeelden:chien de chasse • jachthondchien de garde • waakhondchien de temps, temps de chien • hondenweerchien courant • jachthond(la rubrique des) chiens écrasés • de gemengde berichtenfaire le jeune chien, être bête comme un jeune chien • zo dartel zijn als een jonge hondattention! chien méchant! • pas op voor de hond!garder à qn. un chien de sa chienne • nog een appeltje met iemand te schillen hebbenn'être pas bon à jeter aux chiens • het aankijken niet waard zijn〈 spreekwoord〉 qui veut noyer son chien l'accuse de la rage • als men een hond wil slaan, kan men licht een stok (knuppel) vindenporter des chiens • een pony dragense regarder en chiens de faïence • elkaar stilzwijgend zitten uit te dagenmalade comme un chien • zo ziek als een honds'entendre, vivre comme chien et chat • als kat en hond levennager comme un chien de plomb • zinken als een baksteenen chien de fusil • met opgetrokken knieën————————chien2 [sĵjẽ],chienne [sĵjen]1. m1) hond2) elegantie, charme, sex-appeal3) haan [geweer]2. chien/chienneadj1) gemeen, hardvochtig2) gierig, zuinig -
4 chiche
-
5 détente
détente [deetãt]〈v.〉♦voorbeelden:4 〈 figuurlijk〉 être dur à la détente • gierig, op de penning zijn; 〈 ook〉moeilijk over te halen zijn, traag van begrip zijnappuyer, presser sur la détente • de trekker overhalenf1) ontspanning2) trekker3) werpvermogen4) expansie, uitzetting [gas] -
6 nature
nature1 [naatuur]〈v.〉2 aard ⇒ karakter, temperament♦voorbeelden:de toute nature • allerlei soortenc'est une nature • het is een krachtige persoonlijkheidde nature • van natureêtre de nature à • in staat zijn omil est avide de sa nature • hij is gierig van aardpar nature • op zich; van naturedisparaître dans la nature • spoorloos verdwijnen————————nature2 [naatuur]1 natuurlijk ⇒ echt, zonder toevoegingen♦voorbeelden:grandeur nature • op ware grootte, levensgroot————————nature3 [naatuur]f1) natuur2) aard, karakter -
7 pain
pain [pẽ]〈m.〉1 brood2 (langwerpig) stuk ⇒ staaf, koek♦voorbeelden:pain d'épice(s) • kruidkoek, ontbijtkoekpain de Gênes • amandelcakepain de gruau • bruin broodpain de munition • kuch, kazernebroodpain de seigle • roggebroodpain bis • bruin broodbon comme du (bon) pain • door en door goedpain complet • volkorenbroodpain noir • boekweitbroodpain perdu • wentelteefjespain rassis • oud broodpain viennois • zoet melkbroodil y a du pain sur la planche • er is werk aan de winkelgagner son pain • zijn boterham verdienenmanger son pain blanc le premier • bij het prettigste beginnenne pas manger de ce pain-là • wars zijn van bepaalde methodesôter, retirer à qn. le pain de la bouche • iemand het brood uit de mond stotenpleurer le pain qu'on mange • gierig zijn, zichzelf niets gunnense vendre, s'enlever comme des petits pains • als warme broodjes de deur uit vliegen, over de toonbank gaanpain de sucre • suikerbroodpain de veau • gebraden (kalfs)gehaktil a son pain cuit! • hij is ‘binnen’!m1) brood2) (langwerpig) stuk, staaf3) klap -
8 rat
rat [raa]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:rat d'eau • waterratrat d'égout • rioolratrat musqué • muskusratêtre fait comme un rat • als een rat in de val zitten〈 informeel〉 être dans un endroit comme un rat dans un fromage • zich ergens als een vis in het water voelen3 ce qu'il est rat! • wat is hij gierig!rat de cave • (lange) waskaars; ambtenaar van de accijnzenrat d'église • kwezelrat d'hôtel • hoteldiefpetit rat de l'Opéra • leerling(e) van de dansschool van de Parijse Operam -
9 regardant
-
10 tel
〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 zo(danig) ⇒ zulk, dergelijk2 een of ander ⇒ zo en zo, die en die♦voorbeelden:1 telle est mon opinion • zo denk ik erover, dat is mijn meninglaisser les choses telles quelles • de dingen laten voor wat ze zijnje te rends tes livres tels quels 〈 informeel〉, tels que • ik geef je je boeken terug zoals ik ze heb gekregenil n'y a rien de tel • er gaat niets bovenrien de tel que la marche pour se détendre • er gaat niets boven wandelen om zich te ontspannenon n'a jamais vu rien de tel • zoiets hebben we nog nooit geziencomme tel, en tant que tel • als zodanigs'il n'est pas avare, il passe pour tel • ook al is hij niet gierig, hij gaat er wel voor dooril est tel que son père • hij is net als zijn vader2 telle quantité • een zekere hoeveelheid, zo en zo veelun tel, une telle • die en dietel ou tel • die of die, dit of dat, deze of gene————————1 (degene) die ⇒ de een of ander, menigeen♦voorbeelden:¶ tel consent, tel autre refuse • de één stemt toe, de ander weigert1. = telle; pron 2. = telle; adj1) zulk, dergelijk2) een of ander3) (zo)als -
11 ce qu'il est rat!
ce qu'il est rat!wat is hij gierig! -
12 ce que ces gens sont juifs!
ce que ces gens sont juifs!wat zijn die mensen gierig!Dictionnaire français-néerlandais > ce que ces gens sont juifs!
-
13 elle est radin
elle est radin(e) -
14 il est avide de sa nature
il est avide de sa natureDictionnaire français-néerlandais > il est avide de sa nature
-
15 s'il n'est pas avare, il passe pour tel
s'il n'est pas avare, il passe pour telook al is hij niet gierig, hij gaat er wel voor doorDictionnaire français-néerlandais > s'il n'est pas avare, il passe pour tel
-
16 juif
juif [zĵŵief]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 jood, jodin♦voorbeelden:le peuple juif • het joodse volkle Juif errant • de Wandelende Jood -
17 pleurer le pain qu'on mange
pleurer le pain qu'on mangegierig zijn, zichzelf niets gunnenDictionnaire français-néerlandais > pleurer le pain qu'on mange
-
18 rapiat
-
19 être dur à la détente
être dur à la détentegierig, op de penning zijn; 〈 ook〉moeilijk over te halen zijn, traag van begrip zijn
См. также в других словарях:
gierig — gierig … Kölsch Dialekt Lexikon
Gierig — Gierig, er, ste, adj. et adv. eine sehr heftige ungeordnete Begierde nach etwas empfindend, und in einer solchen Begierde gegründet. Ein gieriger Bär, Sprichw. 28, 15. Gierig fressen, Sir. 37, 31. Sie scharrete das gewonnene Geld gierig zusammen … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
gierig — Adj. (Aufbaustufe) heftig nach etw. verlangend, voller Gier Synonyme: begierig, maßlos, unersättlich, hungrig (geh.) Beispiele: Er ist sehr gierig nach Süßigkeiten. Gierig trank er aus der Flasche … Extremes Deutsch
Gierig — Gierig, Gottlieb Erdmann, geb. 1753 in Wehrau (Oberlausitz), wurde Rector in Lennep, Professor in Dortmund u. st. 1814 als Rector in Fulda; er schr. mehrere lateinische Chrestomathien u. andere Schulschriften u. gab heraus die Metamorphosen des… … Pierer's Universal-Lexikon
gierig — raffgierig; unersättlich; habgierig; wie die Aasgeier (umgangssprachlich) * * * gie|rig [ gi:rɪç] <Adj.>: von Gier erfüllt: gierige Blicke; gierig verschlangen wir eine Riesentafel Schokolade. Syn.: ↑ begehrlich, ↑ begierig … Universal-Lexikon
gierig — gie·rig Adj; gierig (auf etwas (Akk) / nach etwas) voller Gier <ein Mensch; Blicke; etwas gierig verschlingen; gierig essen, trinken>: gierig nach Geld und Ruhm sein … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
gierig — Gier: Das auf das dt. Sprachgebiet beschränkte Wort mhd. gir‹e›, ahd. girī ist eine Bildung zu dem durch »gierig« (s. u.) verdrängten alten Adjektiv mhd. gir, ahd. giri »begehrend, verlangend«. Dieses Adjektiv ist abgeleitet von dem… … Das Herkunftswörterbuch
gierig — begierig, brünstig, dürstend, fresssüchtig, gefräßig, maßlos, unersättlich; (geh.): begehrlich, hungrig, lüstern, wollüstig; (fam.): nimmersatt; (abwertend): habsüchtig, raffgierig, raffsüchtig, voller Habsucht/Raffgier/Raffsucht; (oft abwertend) … Das Wörterbuch der Synonyme
Gierig — He is so gierig as n Pâp. – Kern, 353 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
-gierig — gie·rig im Adj, begrenzt produktiv; voll Gier, die genannte Sache zu tun, zu bekommen oder zu erleben; geldgierig, goldgierig, machtgierig, mordgierig, profitgierig, rachgierig, raffgierig … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
gierig — gie|rig … Die deutsche Rechtschreibung