-
1 woelen
1 [zich druk door elkaar bewegen] fourmiller2 [wroeten] fouiller (le sol)♦voorbeelden:allerlei gedachten woelden door zijn hoofd • toutes sortes de pensées tournaient dans sa tête¶ zij lag maar te woelen en kon de slaap niet vatten • elle se tournait et se retournait dans son lit sans pouvoir s'endormirzich bloot woelen • se découvrir à force de se retourner dans son lit -
2 woelen
1 [zich onrustig bewegen] toss about♦voorbeelden:zij lag maar te woelen • she was tossing and turning1 [landbouw] [grond dooreen mengen] turn up (the soil)2 [wroeten] grub (up), root (out)♦voorbeelden: -
3 woelen
-
4 woelen
koba -
5 woelen
v. toss, ferret about, thrash about, feel about, popple, spuddle, surge, spade, fossick -
6 woelen
spade -
7 woelen
kımıldanmak [-ır] v -
8 woelen
creuser -
9 woelen
koba -
10 de varkens woelen de wortels bloot
de varkens woelen de wortels blootDeens-Russisch woordenboek > de varkens woelen de wortels bloot
-
11 zich bloot woelen
zich bloot woelen -
12 zij lag maar te woelen en kon de slaap niet vatten
zij lag maar te woelen en kon de slaap niet vattenDeens-Russisch woordenboek > zij lag maar te woelen en kon de slaap niet vatten
-
13 de varkens woelen de wortels bloot
de varkens woelen de wortels blootVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de varkens woelen de wortels bloot
-
14 zich bloot woelen
zich bloot woelenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich bloot woelen
-
15 zij lag maar te woelen
zij lag maar te woelenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zij lag maar te woelen
-
16 root
n. wortel; oorsprong--------v. wortel schieten; geworteld zijn; wroeten, woelen; te voorschijn halen, opscharrelenroot1[ roe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 oorsprong ⇒ wortel, basis♦voorbeelden:¶ root and branch • met wortel en tak, grondigpull up one's roots • een ander leven beginnenput down roots • zich vestigen, zich thuis gaan voelenstrike at the roots of • een vernietigende aanval doen op————————root23 wroeten ⇒ graven, woelen♦voorbeelden:¶ root for the team • het team toejuichen/steunenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ root out root out/ -
17 thrash about
-
18 turn
n. draai, bocht; beurt; ommekeer--------v. draaien; omslaan; omkeren; worden; veranderen; omzetten; wendenturn1[ tə:n]3 wending ⇒ draai, (verandering van) richting4 beurt7 〈 benaming voor〉 korte bezigheid ⇒ wandelingetje, ommetje; ritje, tochtje; nummer(tje) 〈 in circus, show〉; 〈 bij uitbreiding〉 artiest 〈 in show〉♦voorbeelden:turn of the tide • getijwisseling, kentering 〈 ook figuurlijk〉the tide is on the turn • het tij keertthe next right turn • de volgende afslag rechts4 is it my turn to cook tonight? • moet ik vanavond koken?take turns at something • iets om beurten doen, elkaar aflossen met ietswait one's turn • zijn beurt afwachtenturn and turn about • om en om, om de beurtby turns • om en om, om de beurtin turn • om de beurt, achtereenvolgens; op zijn beurttake it in turn(s) to do something • iets om beurten doenin one's turn • op zijn beurtyour turn • jij bentbe of a musical turn (of mind) • muzikaal aangelegd zijnat every turn • bij elke stap/gelegenheid, overaldone to a turn • perfect klaargemaakt, precies gaar genoeg→ good good/♦voorbeelden:————————turn23 〈 benaming voor〉 van richting veranderen ⇒ afslaan, draaien, een bocht/draai maken; (zich) omkeren, (zich) omdraaien; een keer nemen, kenteren 〈 van getijde〉♦voorbeelden:his thoughts turned to his mother • hij dacht aan zijn moederturn aside (from) • zich afwenden (van)turn to a book • een boek raadplegenturn to drink • aan de drank rakenthe car turned left, right, and then turned into Bond Street • de auto sloeg saf, rechtsaf, en draaide toen Bond Street inturn about • zich omkerenabout turn! • rechtsom(keert)! 〈 bevel aan troepen〉turn (a)round • zich omdraaien 〈 van iemand〉; een ommekeer maken 〈 bijvoorbeeld van economie〉; van gedachten/mening veranderenturn back • terugkeren, omkerenturn down a side street • een zijstraat inslaanwe turned off the M1 at Hatfield • we gingen van de M1 af bij Hatfieldhe turned to teaching • hij switchte naar (het) onderwijsturn into • veranderen in, wordenthe success of a film turns on many factors • het succes van een film hangt van vele factoren afwater turns to ice • water wordt ijsturn (up)on someone • iemand aanvallen, zich tegen iemand keren→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/2 〈 benaming voor〉 omdraaien ⇒ (doen) omkeren; omploegen, omspitten; omslaan, keren 〈 kraag〉; omvouwen4 verzuren ⇒ zuur worden/maken♦voorbeelden:the wheels turn fast • de wielen draaien snelshe turned the car • zij keerde de autoshe turned my old coat • zij keerde mijn oude jas (binnenstebuiten)turn the collar • de kraag omslaanturn the page • de bladzijde omslaanturn about • omkeren, omdraaienturn (a)round • ronddraaien; omkeren, omdraaienturn back • omvouwen, omslaanturn back the sheets • de lakens omslaan/open slaanturn something inside out • iets binnenstebuiten keren; 〈 figuurlijk〉grondig doorzoeken, overhoophalenit seemed as if the world had turned topsy-turvy • het leek wel de omgekeerde wereldturn upside down • ondersteboven kerenturn to page seven • sla bladzijde zeven opturn a phrase • iets mooi zeggenthe warm weather turned the milk • door het warme weer verzuurde de melk4 (doen) veranderen (van) ⇒ omzetten, verzetten; (ver)maken; een wending geven aan 〈 gesprek〉; bocht/draai laten maken, draaien; afwenden, omleiden♦voorbeelden:1 turn a circle • een cirkel maken/beschrijventurn the conversation • een andere wending aan het gesprek geventurn a stream • een stroom omleidenturn the switch • de wissel omzettenturn into • veranderen in, (ver)maken tot; omzetten in〈 figuurlijk〉 the terrible hangover turned him off drink for some time • door de enorme kater had hij een tijdje geen enkele interesse in drankturn the conversation to something different • het gesprek op iets anders brengenturn a gun on someone • een geweer op iemand richtenshe turned her face away from the corpses • zij wendde haar hoofd af van de lijkenturn a child against his parents • een kind tegen zijn ouders opstoken〈 Amerikaans-Engels〉 turn loose • los/vrijlatenmy wife is/has turned fifty • mijn vrouw is de vijftig gepasseerd/is vijftig gewordenit is/has turned six o'clock • het is zes uur geweestturn away • wegsturen, wegjagen, ontslaan; 〈 figuurlijk〉verwerpen, afwijzenwe were turned back at the entrance • bij de ingang werden we teruggestuurdturn someone into the street • iemand op straat zetten→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/IV 〈 koppelwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:her skin turned brown • haar vel werd bruinhis wife turned Catholic • zijn vrouw werd katholiekthe milk turned sour • de melk werd zuur -
19 durchwühlen
-
20 wühlen
wühlen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 woelen, wroeten, graven2 voortwroeten, -ploeteren♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Woold — Woold, v. t. [imp. & p. p. {Woolded}; p. pr. & vb. n. {Woolding}.] [D. woelen, bewoelen; akin to G. wuhlen, bewuhlen. [root]146.] (Naut.) To wind, or wrap; especially, to wind a rope round, as a mast or yard made of two or more pieces, at the… … The Collaborative International Dictionary of English
Woolded — Woold Woold, v. t. [imp. & p. p. {Woolded}; p. pr. & vb. n. {Woolding}.] [D. woelen, bewoelen; akin to G. wuhlen, bewuhlen. [root]146.] (Naut.) To wind, or wrap; especially, to wind a rope round, as a mast or yard made of two or more pieces, at… … The Collaborative International Dictionary of English
Woolding — Woold Woold, v. t. [imp. & p. p. {Woolded}; p. pr. & vb. n. {Woolding}.] [D. woelen, bewoelen; akin to G. wuhlen, bewuhlen. [root]146.] (Naut.) To wind, or wrap; especially, to wind a rope round, as a mast or yard made of two or more pieces, at… … The Collaborative International Dictionary of English
wühlen — wühlen: Das auf das dt. und niederl. Sprachgebiet beschränkte Verb mhd. wüelen, ahd. wuol‹l›en, niederl. woelen gehört zu der unter 1↑ wallen behandelten idg. Wurzel. Es bedeutet eigentlich »‹um›wälzen« … Das Herkunftswörterbuch
woold — ˈwüld transitive verb ( ed/ ing/ s) Etymology: obsolete Dutch woelde, past participle (taken as verb) of woelen to woold, from Middle Dutch, to toss, twist, woold; akin to Old High German wuolen to stir up, rumple more at weel : to wind or wrap a … Useful english dictionary
woolder — də(r) noun ( s) Etymology: alteration (influenced by woold) of earlier woller, probably from obsolete Dutch woelen to woold + English er 1. : a stick used (as in woolding) to tighten a rope at a knot … Useful english dictionary
woolding — noun ( s) Etymology: alteration (influenced by woold) of earlier wooling, from Middle English wolinge, woling, probably from Middle Dutch, action of binding, woolding, from woelen, wolen to twist, woold : a rope or chain used in woolding … Useful english dictionary