-
1 uitstrijken
1 étaler♦voorbeelden:terugbetaling uitstrijken over vier jaar • étaler un remboursement sur quatre ans -
2 uitstrijken
-
3 uitstrijken
разгладить; размазать* * *гл.общ. выгладить, смазывать, промазывать, разгладить -
4 uitstrijken
• to brush out• to daub• to flatten out• to smooth• to spread• to spread with a brush -
5 terugbetaling uitstrijken over vier jaar
terugbetaling uitstrijken over vier jaarDeens-Russisch woordenboek > terugbetaling uitstrijken over vier jaar
-
6 verf uitstrijken
verf uitstrijken -
7 to brush out
uitstrijken -
8 to daub
uitstrijken -
9 to flatten out
uitstrijken -
10 to spread with a brush
uitstrijken -
11 barbouiller
barbouiller [baarboejee]〈 werkwoord〉1 bekladden ⇒ besmeren, volsmeren♦voorbeelden:avoir l'estomac barbouillé • misselijk zijnbarbouiller du papier • papier vermorsenv1) bekladden, besmeren2) uitstrijken [verf]3) neerkrabbelen [artikel]4) bederven -
12 coucher
coucher1 [koesĵee]〈m.〉2 onderdak ⇒ onderkomen, nachtverblijf♦voorbeelden:————————coucher2 [koesĵee]1 overnachten ⇒ de nacht doorbrengen, slapen♦voorbeelden:voiture qui couche dehors • auto die 's nachts altijd buiten staat→ chambreenvoyer coucher qn. • zich van iemand ontdoenII 〈 overgankelijk werkwoord〉5 op schrift stellen ⇒ neer-, opschrijven, optekenen♦voorbeelden:2 zich uitstrekken ⇒ gaan liggen, zich (neer)leggen♦voorbeelden:se coucher par terre • op de grond gaan liggen→ lit1. m2) onderdak3) ondergang [zon]2. v1) overnachten, slapen4) neerleggen6) neer-, opschrijven3. se coucherv2) gaan liggen3) ondergaan [zon] -
13 выгладить
vgener. afstrijken (утюгом), uitstrijken -
14 промазывать
vgener. uitsmeren, uitstrijken -
15 разгладить
vgener. gelijktrekken (платье и т.п.), uitstrijken -
16 смазывать
vgener. uitsmeren, uitstrijken, aansmeren, aanvetten, insmeren, invetten (жиром, маслом), smeren -
17 spread
n. wijdte; verbreiding, verspreiding; stuk land, landbezit v. een boer; smeersel; feestmaal, onthaal--------v. spreiden, zich uitspreiden; zich spreiden; zich verspreiden; verspreiden; smeren; besmerenspread1[ spred] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 breedte7 smeersel9 dubbele pagina ⇒ tekst/foto over twee (tegenover elkaar liggende) pagina's, spread————————spread23 uitgespreid/uitgesmeerd worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bedekken ⇒ beleggen/besmeren♦voorbeelden: -
18 aplatir
aplatir [aaplaatier]1 plat maken ⇒ plat slaan, afplatten, pletten♦voorbeelden:aplatir des plis au fer • plooien uitstrijkenaplatir sa voiture • z'n auto te pletter rijden♦voorbeelden:1. vplat maken, plat slaan2. s'aplatirv -
19 étaler
étaler [eetaalee]2 (uit)spreiden ⇒ uitleggen, verdelen♦voorbeelden:étaler ses cartes • de kaarten open leggenétaler de la peinture • verf uitstrijken♦voorbeelden:1. v1) uitstallen, etaleren2) uitspreiden, verdelen5) uitsmeren2. s'étalerv -
20 étendre
étendre [eetãdr]1 uitspreiden ⇒ uitleggen, uitvouwen2 uitsmeren ⇒ uitstrijken, uitslaan3 uitbreiden ⇒ vergroten, uitstrekken over♦voorbeelden:étendre le linge • de was ophangenétendre un tapis sur le sol • een tapijt uitrollen♦voorbeelden:1. v1) uitspreiden2) uitsmeren3) uitbreiden, vergroten4) verdunnen, aanlengen5) neerleggen6) laten zakken2. s'étendrev
Страницы
- 1
- 2