-
41 bienfait
bienfait [bjẽfe]〈m.〉1 weldaad ⇒ gunst, goede daad2 weldadige invloed ⇒ heilzame werking, gevolg♦voorbeelden:mweldaad, goede daad -
42 boire
boire1 [bwaar]〈m.〉♦voorbeelden:1 en perdre le boire et le manger • eten en drinken er bij vergeten, er voor laten staan————————boire2 [bwaar]〈 werkwoord〉1 drinken ⇒ op-, uitdrinken♦voorbeelden:boire à la bouteille • uit de fles drinkenil y a à boire et à manger • er zijn voors en tegensboire dans une tasse • uit een kopje drinkenil boit • hij drinkt, is aan de drank〈 spreekwoord〉 qui a bu boira • gewoonte is een tweede natuur; wie eens steelt, is altijd een diefv1) drinken2) opzuigen -
43 brebis
-
44 cadeau
cadeau [kaadoo]〈m.〉1 cadeau ⇒ geschenk, gift♦voorbeelden:cadeau de noce • huwelijksgeschenk〈 spreekwoord〉 les petits cadeaux entretiennent l'amitié • kleine geschenken onderhouden de vriendschapfaire cadeau de qc. à qn. • iemand iets schenkenrecevoir qc. en cadeau • iets cadeau krijgenne pas faire de cadeau à qn. • het iemand niet makkelijk makenmcadeau, geschenk -
45 charité
charité [sĵaarietee]〈v.〉♦voorbeelden:faire la charité • aalmoezen geven→ ventef1) menslievendheid, liefdadigheid -
46 chasse
chasse [sĵaas]〈v.〉3 jacht ⇒ jachttijd, -terrein, -buit♦voorbeelden:aller, partir à la chasse • op jacht gaan〈 spreekwoord〉 qui va à la chasse perd sa place • opgestaan, plaats vergaanchasse aux sorcières • heksenjachtf1) jacht2) (het) jagen4) speling, speelruimte -
47 châsse
chasse [sĵaas]〈v.〉3 jacht ⇒ jachttijd, -terrein, -buit♦voorbeelden:aller, partir à la chasse • op jacht gaan〈 spreekwoord〉 qui va à la chasse perd sa place • opgestaan, plaats vergaanchasse aux sorcières • heksenjachtf2) vatting, montuur3) dop, kijker [oog] -
48 chemin
chemin [sĵəmẽ]〈m.〉2 weg ⇒ traject, afstand3 weg ⇒ richting, toegangsweg4 weg ⇒ wijze, middel5 loper♦voorbeelden:chemin de ronde • weergang, omloopchemin de roulement • taxibaanchemin de traverse • zijwegvoleur de grand chemin • struikroveren chemin • onderwegtrouver qc. sur son chemin • iets op zijn weg vindenfaire du chemin • goed opschietenchemin faisant • onderwegpasser son chemin • z'n weg vervolgen, verder gaanprendre le chemin des écoliers • de langste weg nemens'arrêter en chemin • halverwege ophoudenrebrousser chemin • op zijn schreden terugkerenrester dans le droit chemin • op het rechte pad blijvensortir du droit chemin • van het rechte pad afrakenfaire son chemin • het ver brengenouvrir, tracer, montrer le chemin • het voorbeeld gevenne pas y aller par quatre chemins • recht op zijn doel afgaan→ bonhommeles chemins de fer • de spoorwegen(voyager) en chemin de fer • per trein (reizen)m1) weg2) loper [trap, tafel] -
49 chose
chose1 [sĵooz]1 ding♦voorbeelden:1 cette madame, ce monsieur Chose • die mevrouw, meneer DingesII 〈v.〉1 ding ⇒ zaak, iets♦voorbeelden:c'est chose faite • de zaak is beklonkenchose incroyable • en dat is ongelofelijkla même chose • hetzelfdeêtre porté sur la chose • niet vies zijn van seksla chose publique • de staat, het algemeen belangquelque chose • ietsça me dit quelque chose • dat zegt me iets, doet me aan iets denkenêtre pour quelque chose dans une affaire • betrokken zijn bij een zaakil y a quelque chose comme une semaine • ongeveer een week geledense croire quelque chose • zich een hele piet voelença me fait quelque chose • dat doet me watc'est quelque chose quand même! • dat is toch wel sterk!quelque chose d'intéressant • iets belangwekkendsdites-lui bien des choses de ma part • doe hem, haar de groetenlaisser aller les choses • de dingen op hun beloop latenparler de choses et d'autres • over koetjes en kalfjes pratenc'est bien peu de chose • dat stelt niet veel vooravant toute chose • voor allesde deux choses l'une • het is of het één of het anderplus ça change, plus c'est la même chose • er is niets nieuws onder de zon————————chose2 [sĵooz]♦voorbeelden:1. m1) ding2) zaak, iets2. adj -
50 ciel
〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:ciel bas • laaghangende bewolkingciel couvert • bedekte lucht————————ciel2 [sjel],cieux [sjeu]〈m.; ook tussenwerpsel〉1 hemel(gewelf) ⇒ uitspansel, firmament♦voorbeelden:remuer ciel et terre • hemel en aarde bewegen〈 figuurlijk〉 tomber du ciel • uit de lucht komen vallen; omvallen van verbazingavoir l'air de tomber du ciel • er verdwaasd uitzienà ciel ouvert • in de open luchtsous le ciel • hier (op aarde)sous d'autres cieux • in een ander land, in andere landenjuste ciel! • goeie hemel!〈 spreekwoord〉 aide-toi, le Ciel t'aidera • help uzelf, zo helpt u Godélever qn. jusqu'au ciel • iemand de hemel in prijzenmériter le ciel • (een plaats in) de hemel verdienenmonter au ciel • ten hemel opvarenm1) hemel, (blauwe) lucht2) baldakijn -
51 cloche
cloche [klosĵ]〈v.〉2 stolp4 klokhoed6 (de) zwervers, clochards ⇒ (een) zwerver, clochard♦voorbeelden:sonner les cloches à qn. • iemand flink op zijn donder gevencloche à plongeur • duikerklok→ sonf1) klok, bel2) stolp3) klokbloem4) kop5) zwervers -
52 commencement
commencement [kommãsmã]〈m.〉♦voorbeelden:entrer dans son commencement • een aanvang nemen1. m1) begin, aanvang2) eerste beginselen, grondslagen2. commencementsm pl -
53 compte
compte [kõt]〈m.〉1 berekening ⇒ telling, (het) aftellen, (het) opsommen♦voorbeelden:compte rond • rond getalle compte est bon • de berekening kloptfaire le compte • de rekening opmaken, de optelling makenfaire le compte de qc. à qn. • iemand iets voorrekenencompte à rebours • (het) aftellen2 〈 figuurlijk〉 compte d'apothicaire • overdreven gespecificeerde, ondoorzichtige gepeperde rekeningun compte en banque • een bankrekeningcompte chèque postal • (post)girorekeningcompte en participation • gezamenlijke rekeningcompte des pertes et profits, compte des profits et des pertes • winst-en-verliesrekeningcompte courant • rekening-courantcompte courant postal • (post)girorekeningcompte joint • gezamenlijke rekening, en/of-rekeningpasser en compte • op de rekening boeken〈 informeel, figuurlijk〉 avoir son compte • zijn portie gehad hebben 〈 mishandeld, dood of dronken zijn〉〈 figuurlijk〉 demander son compte • zijn loon verlangen, zijn baan opzeggendonner son compte à qn. • iemand betalen; iemand ontslaanle compte n'y est pas • de rekening klopt nietil n'a pas touché son compte • hij heeft niet gekregen waar hij recht op heefty trouver son compte • aan zijn trekken komens'installer, s'établir à son compte • voor zichzelf beginnenêtre à son compte • zelfstandig zijnprendre qc. à son compte • de verantwoording op zich nemenpour mon propre compte • voor mezelfacheter pour son propre compte • voor eigen rekening kopenpour le compte de • voor rekening van, in opdracht vanmettre qc. sur le compte de qn. • iets op iemands rekening schrijven, iemand iets verwijtenrendre compte de qc. • verslag uitbrengen over iets, iets vermeldense rendre compte de qc. • zich rekenschap geven van iets, iets beseffentu te rends compte! • stel je eens voor!compte rendu • verslag, recensie, beoordelingtenir compte de • rekening houden metêtre loin du compte • ver van de werkelijkheid verwijderd zijn, er ver naast zittenà bon compte • goedkoopil s'en est tiré à bon compte • hij is er goedkoop, zonder kleerscheuren vanaf gekomenà ce compte-là • zo beschouwd, als je zo redeneert, als iedereen zo zou denkenprendre en compte • rekening houden metpour mon compte • wat mij betreftlaisser pour compte • laten zitten, links laten liggenun laissé pour compte • een door iedereen in de steek gelaten persoon; 〈 van dingen〉 een afdankertjem1) berekening, telling2) rekening3) voordeel4) rekenschap, verantwoording -
54 contentement
contentement [kõtãtmã]〈m.〉1 voldaanheid ⇒ tevredenheid, blijdschap♦voorbeelden:contentement de soi • zelfvoldaanheidm1) tevredenheid, blijdschap2) bevrediging [behoefte] -
55 corde
corde [kord]〈v.〉2 snaar 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ 〈 meervoud〉 snaarinstrumenten ⇒ 〈 van orkest〉 strijkinstrumenten, strijkers7 〈 van hout〉vadem, vaam♦voorbeelden:corde lisse • klimtouwcorde raide • gespannen koordêtre, marcher, danser sur la corde raide • zich in een precaire situatie bevindensauter à la corde • touwtjespringentirer les cordes • de touwtjes in handen hebbencorde à noeuds • klimtouwcorde à sauter • springtouwfaire jouer, faire vibrer, toucher la corde sensible de qn. • iemands gevoelige snaar rakenen, de corde • touwen, touw-tenir la corde • de binnenbocht houdenusé jusqu'à la corde • tot op de draad versleten〈 spreekwoord〉 il ne faut pas parler de corde dans la maison d'un pendu • in het huis van de gehangene spreekt men niet over de stropil ne vaut pas la corde pour le pendre • hij is geen schot kruid waardc(h)orde dorsale • ruggenstrengcordes vocales • stembandenil pleut des cordes • het regent pijpenstelentirer sur la corde • misbruik maken van een voordeel, van iemandtirer trop sur la corde • de zaken te ver doordrijven, iemand tot het uiterste drijvenavoir plus d'une corde, plusieurs cordes à son arc • meer dan één pijl op zijn boog hebbenargument usé jusqu'à la corde • afgezaagd argumentc'est dans mes cordes • dat kan ik wel (aan)1. f1) touw, koord, kabel, lijn2) snaar3) zijkant van de binnenbaan [sport]5) vadem [hout]6) strop, galg2. cordesf pl2) strijkinstrumenten, strijkers3) bespanning [racket] -
56 cordonnier
cordonnier [kordonjee],cordonnière [kordonjer]〈m., v.〉1 schoenmaker ⇒ schoenlapper, -hersteller♦voorbeelden:1 〈 spreekwoord〉 le cordonniers sont toujours les plus mal chaussés • de schoenmaker draagt vaak de slechtste schoenenm (f - cordonnière) -
57 coupe
coupe [koep]〈v.〉1 coupe ⇒ glas, kelk, bokaal3 (het) snijden ⇒ (het) knippen, (het) maaien4 (het) kappen ⇒ (het) hakken, kap♦voorbeelden:3 coupe de cheveux • (het) knippen van het haar, kapselune coupe et un shampooing • wassen en knippenétoffe dure à la coupe • stof die moeilijk is te knippenfaire des coupes sombres dans un texte • veel schrappen in een tekstcoupe à blanc • kaalslagêtre, se trouver sous la coupe de qn. • het eerste moeten spelen nadat is gecoupeerd; 〈 figuurlijk〉 afhankelijk van iemand zijnf1) beker, glas, bokaal3) (het) snijden, knippen4) (het) hakken, kap5) pasvorm, snit6) (door)snede7) (het) afbreken [woorden] -
58 coupé
coupe [koep]〈v.〉1 coupe ⇒ glas, kelk, bokaal3 (het) snijden ⇒ (het) knippen, (het) maaien4 (het) kappen ⇒ (het) hakken, kap♦voorbeelden:3 coupe de cheveux • (het) knippen van het haar, kapselune coupe et un shampooing • wassen en knippenétoffe dure à la coupe • stof die moeilijk is te knippenfaire des coupes sombres dans un texte • veel schrappen in een tekstcoupe à blanc • kaalslagêtre, se trouver sous la coupe de qn. • het eerste moeten spelen nadat is gecoupeerd; 〈 figuurlijk〉 afhankelijk van iemand zijnm -
59 critique
critique1 [krietiek]I 〈m.〉1 criticus ⇒ recensent, beoordelaarII 〈v.〉1 kritiek ⇒ bespreking, recensie2 (de) critici ⇒ (de) kritiek, (de) recensenten3 kritiek ⇒ ongunstige beoordeling, afkeuring♦voorbeelden:faire la critique d'un roman • een roman besprekenformuler des critiques • kritiek leveren————————critique2 [krietiek]2 kritiek ⇒ hachelijk, gevaarlijk1. mcriticus, recensent2. f1) bespreking, recentie2) (de) critici, recensenten3) kritiek3. adj1) kritiek, beslissend2) hachelijk, gevaarlijk3) kritisch -
60 dernier
dernier [dernjee],dernière [dernjer]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉2 hoogst ⇒ grootst, uiterst3 laagst ⇒ ergst, minst4 vorig ⇒ verleden, laatst, jongstleden♦voorbeelden:en dernier • als laatstela petite dernière • het nakomertje, de jongstele dernier • de laatste〈 spreekwoord〉 rira bien qui rira le dernier • wie het laatst lacht, lacht het bestêtre de la dernière importance • uiterst belangrijk zijnle dernier des imbéciles • de grootste stomkopde dernière qualité • van de laagste kwaliteitêtre le dernier de la classe • de slechtste van de klas zijntraiter qn. comme le dernier des derniers • iemand als oud vuil behandelenle dernier des hommes • de allerslechtste persoonces derniers temps • de laatste tijd1. m1) de laatste2. dernier/-ièreadj1) laatst2) hoogst, grootst3) laagst, minst4) vorig, verleden
См. также в других словарях:
Sprichwort — 1. A Sprichwort is lehawdil1 a Thojre2. (Jüd. deutsch. Warschau.) 1) Mit Unterschied. 2) Lehre, Gesetz. – Wird gebraucht, wenn man eine profane mit einer heiligen Sache vergleicht. Das Sprichwort gilt allgemein als Orakel. 2. Das Sprichwort… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mädchen — Das macht dem Mädchen (der Liebe) kein Kind: eine Sache ist nicht so schlimm, sie kann keinen großen Schaden anrichten oder nach sich ziehen. Die Redensart spiegelt moralische Vorstellungen der Gesellschaft vergangener Jahrhunderte; denn es galt… … Das Wörterbuch der Idiome
Schaf — Sein Schäfchen ins trockene bringen: sich seinen Vorteil, Gewinn sichern; Sein Schäfchen im trockenen haben: sich seinen Erwerb in Sicherheit gebracht haben, um sich ein sorgloses Leben zu gönnen. Die Redensart wurde früher so erklärt, daß man… … Das Wörterbuch der Idiome
Schäfchen — Sein Schäfchen ins trockene bringen: sich seinen Vorteil, Gewinn sichern; Sein Schäfchen im trockenen haben: sich seinen Erwerb in Sicherheit gebracht haben, um sich ein sorgloses Leben zu gönnen. Die Redensart wurde früher so erklärt, daß man… … Das Wörterbuch der Idiome
Sprichwort — Sprichwort: Das erste Glied der Zusammensetzung mhd. sprichwort »geläufiges Wort, sprichwörtliche Redensart, Sprichwort« gehört zu dem unter ↑ sprechen behandelten Verb; doch ist die Entstehung der Zusammensetzung nicht sicher erklärt. Die jetzt… … Das Herkunftswörterbuch