-
1 cut
adj. gesneden; verkorting, gedeelte; in prijs verlaagd--------n. snee; snijwond; gedeelte; dracht (van kleding)--------v. snijden; verkorten; verlagen; knippencut1[ kut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉slag/snee met scherp voorwerp ⇒ (mes)sne(d)e, keep, insnijding, snijwond; hak, houw; striem, (zweep)slag5 coupure ⇒ weglating, in/verkorting8 〈 benaming voor〉in/doorsnijding ⇒ geul, kloof, kanaal, doorgraving; kortere weg♦voorbeelden:cut and thrust • (woorden)steekspel, vinnig debat————————cut21 〈 benaming voor〉scheid/bewerkbaar zijn met scherp voorwerp ⇒ (zich laten) snijden/knippen/maaien, te snijden/knippen/hakken/maaien zijn2 〈 benaming voor〉een inkeping/scheiding maken ⇒ snijden; knippen; hakken, kappen, kerven; maaien4 rennen7 〈 informeel〉een plaat maken/opnemen♦voorbeelden:1 the butter/grass cuts easily • de boter/het gras snijdt/maait gemakkelijk→ cut across cut across/, cut at cut at/, cut down cut down/, cut down on cut down on/, cut in cut in/, cut into cut into/, cut out cut out/, cut through cut through/, cut up cut up/♦voorbeelden:→ cut back cut back/1 snijden in ⇒ verwonden; stuksnijden2 〈 benaming voor〉 scheiden door middel van scherp voorwerp ⇒ (af/door/los/weg)snijden/knippen/hakken; (om)hakken/kappen/zagen3 〈 benaming voor〉 maken met scherp voorwerp ⇒ kerven; slijpen; (bij)snijden/knippen/hakken; boren; graveren; snijden 〈 grammofoonplaat〉; 〈 bij uitbreiding〉 opnemen, maken 〈 grammofoonplaat〉5 〈 benaming voor〉 inkorten ⇒ snijden (in), couperen 〈 boek, film e.d.〉; afsnijden 〈 route, hoek〉; besnoeien (op), inkrimpen, bezuinigen6 〈 benaming voor〉 stopzetten ⇒ ophouden met; afsluiten, afsnijden 〈 water, energie〉; uitschakelen, afzetten9 negeren ⇒ veronachtzamen, s laten liggen♦voorbeelden:cut the tape • het lint doorknippencut free • lossnijden/kappen/hakken; bevrijdencut someone loose • iemand lossnijden/losmakencut open • openhalen/rijtencut away • wegsnijden/hakken/knippen; snoeiencut in half/two • doormidden/in tweeën snijden/knippen/hakkencut into halves/thirds/pieces • doormidden/in drieën/in stukken snijden/knippen/hakkencut a way through the jungle • zich een weg banen door de jungle3 cut a record • een plaat maken/opnemencut one's initials into something • zijn initialen ergens in kervenmy wage was cut • mijn loon is verlaagd9 cut someone dead/cold • iemand niet zien staan, iemand straal negeren -
2 hack
n. jaap; snee; droge hoest; taxi; schrijver--------v. hakken, houwen, fijnhakken, kraken; paardrijden; een taxi rijden; tolereren, behandelen; droog hoesten; illegaal een computersysteem indringen; nieuwe computeprogramma's schrijvenhack1[ hæk]1 houw ⇒ snee, jaap; trap(wond)♦voorbeelden:————————hack21 kuchen1 hakken ⇒ houwen, een jaap geven3 kraken ⇒ een computerkraak plegen, hacken♦voorbeelden:hack off a branch • een tak afkappenhack at something • in iets hakken, op iets in houwen -
3 incision
n. insnijding; snee[ insizjn] -
4 nick
n. snee; kerf; staat; bajes (slang)--------v. snijden; kerven; stelen; afzetten (slang)nick1[ nik]♦voorbeelden:1 gesteldheid ⇒ staat, vorm♦voorbeelden:1 in bad/poor nick • er slecht/belazerd aan toein good nick • in prima conditie————————nick2〈 werkwoord〉1 inkepen/kerven ⇒ kartelen, krassen -
5 score
n. resultaat; puntenstelsel; winstpunt; rangschikking; tientallig; schuld; rekening; partituur; aantekening; spleet, snee--------v. bereiken, winnen, hoog scoren; hoge punten krijgen; aantekenen; spleet, sneescore1[ sko:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stand ⇒ puntentotaal, score3 getrokken/ingesneden lijn ⇒ kerf, kras; striem, schram; lijn6 grief7 onderwerp ⇒ thema, punt♦voorbeelden:1 what is the score? • hoeveel staat het?keep (the) score • de stand bijhoudenlevel the score • gelijkmakenon the score of • vanwegeon that score • daaromrun up a score • in de schulden rakenon this/that score • wat dit/dat betreft————————score23 succes hebben/boeken♦voorbeelden:¶ 〈 informeel〉 score off/against/over someone • iemand aftroeven; iemand de grond in trappen 〈 in debat〉; iemand voor gek zettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lijn(en) trekken/krassen ⇒ (in)kerven; schrammen6 een score/puntentotaal halen van 〈 bijvoorbeeld in test〉♦voorbeelden:2 score something (up) against/to someone • iets op iemands rekening schrijven 〈 ook figuurlijk〉; iemand iets aanrekenen -
6 section
n. deel; onderdeel; lichaamsdeel; snee; inkerving; zone, streek; paragraaf; fragment, alinea; klas; afdeling--------v. in gedeelten verdelen; snijdensection1[ seksjn]1 sectie ⇒ (onder)deel; afdeling; lid; stuk, segment; partje 〈 van citrusvrucht〉; 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 wijk, district, stads/landsdeel; 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 baanvak 〈 van spoorlijn〉♦voorbeelden:all sections of the population • alle lagen van de bevolkinga residential section • een woonwijk1 (chirurgische) snee ⇒ incisie, (in)snijding, sectie♦voorbeelden:————————section2〈 werkwoord〉 -
7 slash
n. houw, slag; snee, jaap; schuine streep; drastische verlaging--------v. erop inhakken; houwen; snijden; striemen; drastisch verlagen; scherp bekritiserenslash1[ slæsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————slash21 houwen2 snijden3 striemen♦voorbeelden: -
8 slit
n. spleet, gleuf, lange snee--------v. (aan repen) snijden, spouwen, splijtenslit1[ slit] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 spleet ⇒ gleuf; lange snee————————slit2〈werkwoord; slitted〉1 snijden2 scheuren -
9 cleanse a cut
-
10 cleanse
-
11 indentation
n. inspringing; keep; karteling; insnijding; inham[ indenteesjn] -
12 rip
n. scheur--------v. scheurenrip1[ rip] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 two birds at once! You old rip! • twee grietjes tegelijkertijd! Jij ouwe snoeper!————————rip2〈 ripped〉♦voorbeelden:rip along • op topsnelheid gaan/voorbijvliegen¶ let something/things rip • iets/de dingen zijn/hun beloop latenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 openrijten ⇒ los/af/wegscheuren♦voorbeelden:rip up • aan stukken rijten/scheuren -
13 round
adj. cirkel--------adv. rondom--------n. ronde; cirkel--------prep. rondom--------v. afronden, afmakenround1[ raund]2 ronde ⇒ rondgang; toer6 〈 muziek〉drie/vierstemmige canon♦voorbeelden:go/do the rounds • de ronde doen, doorverteld wordenhe stood us a round of drinks • hij gaf een rondje3 rondte♦voorbeelden:theatre in the round • théâtre en rond, arenatoneel————————round2〈bijvoeglijk naamwoord; roundness〉1 rond ⇒ bol, bolvormig2 rond ⇒ gebogen, cirkelvormig♦voorbeelden:in round terms • ronduit————————round3♦voorbeelden:round out • dik worden, opzwellenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 omringen4 rondgaan ⇒ rondrijden/lopen (op/in)♦voorbeelden:round off sharp edges • scherpe randen rond afwerkenround off • besluiten, afsluiten 〈avondje e.d.〉round (up)on someone • tegen iemand van leer trekken, zich woedend tot iemand keren→ round up round up/————————round4〈 bijwoord〉3 bij ⇒ bij/voor zich♦voorbeelden:he did it the right/wrong way round • hij deed het goed/verkeerdsend round • verspreidenhe talked her round • hij praatte haar omround and round • als maar rondI lost my ring round here • ik ben mijn ring hier in de buurt verlorenthey brought her round • ze brachten haar weer bij (bewustzijn)send round for the girl • stuur iemand om het meisje te halen————————round5〈 voorzetsel〉1 〈plaats en richting; ook figuurlijk〉om ⇒ rondom, om … heen♦voorbeelden:they sat round the storyteller • ze zaten rond de vertellerit must be somewhere round the house • het moet ergens in (het) huis zijn -
14 shave
n. scheren; dunne snee; slijp--------v. scheren; zich scheren; langsscherenshave1[ sjeev] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————shave2〈voornamelijk als bijvoeglijk naamwoord shaven [sjeevn]〉I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; ook wederkerend werkwoord〉♦voorbeelden:shave off one's beard • zijn baard er afscherenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
15 slab
n. (marmer)plaat, platte steen; schaal, schaaldeel; gedenksteen; plak (kaas), moot (vis); operatietafel (slang)--------v. (marmer)plaat, platte steen; schaal, schaaldeel; gedenksteen; plak (kaas), moot (vis)[ slæb] -
16 slice
n. plakje, stukje, deel, onderdeel; partje, schijfje; portie; eetlepel; pannelikker--------v. in plakken snijden, afsnijdenslice1[ slajs] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 plak(je) ⇒ snee(tje), schijf(je)2 deel3 schep♦voorbeelden:it is a slice of life • het is uit het leven gegrepenslice of luck • meevaller————————slice2II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 verdelen♦voorbeelden: -
17 gashed
adj. diepe wond, snee -
18 slashing
adj. indringend, diepgaand; scherp--------n. houw, jaap, snee
См. также в других словарях:
Snee — may refer to: *snick and snee (to thrust or cut), fight using a sword like knife *snickersnee, obsolete slang term referring to a large knife (from snick and snee ) *Chris Snee (born 1982), a starting guard for the New York Giants *Dennis Snee,… … Wikipedia
snee — /snē/ (obsolete) intransitive verb To cut ORIGIN: Du snijden to cut • • • snick and snee, snick or snee, stick or snee see ↑snickersnee … Useful english dictionary
snee — snick·er·snee; … English syllables
snee — to snee or snie, to abound or swarm ; he snies with lice, he swarms with lice. N … A glossary of provincial and local words used in England
Snee-Oosh, Inc. — Snee Oosh Inc. is an animation production company founded in 1994 by Craig Bartlett. It is principally known for its series Hey Arnold!, which ran on the Nickelodeon television network. The company s logo (a totem pole) and a vocalization of the… … Wikipedia
SNEE — The Swedish Network for European Studies in Economics and Business is a national research network working to promote Swedish economic research on European integration. The activities of the network include organization of conferences and seminars … Wikipedia
snee — an inclination of fish to take a bait (Scottish dialect) … Dictionary of ichthyology
Chris Snee — No. 76 New York Giants Guard Personal information Date of birth: January 8, 1982 (1982 01 08) (age 29) Place of … Wikipedia
snick|er|snee — «SNIHK uhr SNEE», noun. a short sword or heavy knife: »As I gnashed my teeth, When from its sheath I drew my snickersnee (W. S. Gilbert). ╂[alteration of earlier stick or snee; see etym. under snick a snee (Cf. ↑snick a snee)] … Useful english dictionary
Snick and snee — Snick Snick, n. [Prov. E. snick a notch; cf. Icel. snikka nick, cut.] 1. A small cut or mark. [1913 Webster] 2. (Cricket) A slight hit or tip of the ball, often unintentional. [1913 Webster] 3. (Fiber) A knot or irregularity in yarn. Knight.… … The Collaborative International Dictionary of English
snick or snee — snick and snee or snick or snee see ↑snickersnee • • • Main Entry: ↑snick … Useful english dictionary