-
1 traîner
traîner [trennee]1 (neer)hangen ⇒ op, over de grond slepen2 zich voortslepen ⇒ lang duren, traineren♦voorbeelden:2 faire traîner qc. • iets traineren, op de lange baan schuivença n'a pas traîné • het heeft niet lang geduurdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slepen ⇒ achter zich aan slepen, trekken3 kruipen→ pied1. v2) neerhangen5) treuzelen6) rondhangen7) (mee)slepen8) verdragen2. se traînerv2) kruipen -
2 glisser
glisser [gliesee]1 (uit)glijden ⇒ slippen, (ont)glippen2 glijden ⇒ slechts even aanraken, losjes heengaan (over)3 geen indruk maken ⇒ afketsen, geen vat hebben♦voorbeelden:le couloir glisse • de gang is gladle verre m'a glissé des mains • het glas is uit mijn handen gegliptglisser entre les doigts comme une couleuvre, comme un poisson • zo glad zijn als een aalglisser sur une mauvaise pente • op een hellend vlak zittenglisser sur une pente raide • van een steile helling afglijdenattention, ça glisse! • kijk uit, het is glad!glisser sur un sujet • over een onderwerp niet uitweidenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten glijden ⇒ schuiven (in), toeschuiven♦voorbeelden:glisser une lettre dans l'enveloppe • een brief in de enveloppe stoppenglisser une maille • een steek overhalenglisser un autre mot dans son discours • een ander woord in zijn speech inlassen♦voorbeelden:1 〈 onpersoonlijk〉 il s'est glissé plusieurs fautes dans le texte • er zijn meerdere fouten in de tekst geslopenil se glissa derrière le mur • hij schoot weg achter de muur1. v1) (uit)glijden4) laten glijden, schuiven5) fluisteren6) slepen [computer]2. se glisservkruipen, (binnen)sluipen -
3 remorquage
-
4 remorque
remorque [rəmork]〈v.〉♦voorbeelden:être toujours à la remorque • altijd achteraan hangenprendre en remorque • op sleeptouw nemenf1) (het) slepen2) sleeptouw3) aanhangwagen -
5 remorquer
-
6 accrocher
accrocher [aakrosĵee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) haperen2) vastmaken, vastpennen, ophangen4) licht aanrijden [auto]5) aanklampen, tegenhouden6) bemachtigen, aan de haak slaan2. s'accrocherv2) volharden, doorzetten -
7 balayer
balayer [baaleejee]〈 werkwoord〉1 bezemen ⇒ aan-, op-, uit-, wegvegen2 gaan over, langs ⇒ slepen, strijken langs, aftasten3 verjagen ⇒ verdrijven, wegvagen, uit de weg ruimen♦voorbeelden:vent qui balaie la plaine • wind die over de vlakte jaagtv1) (aan-, op-, schoon-, weg)vegen2) aftasten, scannen3) gaan (over, langs), strijken (langs) -
8 décrocher
décrocher [deekrosĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 in de wacht slepen ⇒ gaan strijken met, aan de haak slaan, op de kop tikkenv1) afhaken3) onderbreken [radio]4) loshaken, afkoppelen7) uit zijn baan brengen [ruimtevaart]8) losmaken -
9 jambe
jambe [zĵãb]〈v.〉4 steun ⇒ schraag, steunbalk♦voorbeelden:jambe de devant • voorbeenjambes en X • x-benenjambes arquées • o-benenjambes cagneuses • x-benenles jambes écartées • wijdbeensavoir de mauvaises jambes • slecht ter been zijnj'ai les jambes coupées • ik kan niet meer op mijn benen staanj'en ai eu les jambes coupées • ik stond te trillen op mijn benenavoir 10 kilomètres dans les jambes • 10 kilometer gelopen hebbenavoir les jambes en coton, comme du coton • slap in de benen zijnavoir les jambes en pâté de foie • knikkende knieën hebben, wankel op zijn benen staanavoir des jambes de vingt ans • nog goed ter been zijnn'avoir plus de jambes • geen benen meer hebben om op te staan, doodmoe zijncouper les jambes à qn. • iemand machteloos makense dégourdir les jambes • zich wat vertreden, een eindje om lopenla peur lui donne des jambes • uit angst zet hij het op een lopen〈 schertsend〉 cela me fait une belle jambe! • daar schiet ik toch niets mee op!jouer des jambes • er snel vandoor gaanprendre ses jambes à son cou • zich uit de voeten maken, de benen nementirer dans les jambes de, à qn. • iemand dwarszittens'enfuir à toutes jambes • er snel vandoor gaan, weghollen, wegvluchtenêtre dans les jambes de qn. • iemand voor de voeten lopenfaire qc. par-dessous, par-dessus la jambe • iets op z'n janboerenfluitjes doentenir sur ses jambes • op zijn benen (kunnen) staanf1) been, poot2) broekspijp3) steun -
10 longueur
longueur [lõgur]〈v.〉1 lengte♦voorbeelden:dans le sens de la longueur • in de lengterichtingà longueur de journée • de hele dag dooren longueur • in de lengte, overlangs2 tirer, traîner en longueur • lang duren, slepentirer les choses en longueur • de zaak rekken, langer laten duren1. f1) lengte2. longueursf pl -
11 patte
patte [paat]〈v.〉2 poot ⇒ klauw, been4 haak ⇒ schilderijhaak, vleeshaak♦voorbeelden:1 pattes d'araignée • lange, magere vingerspattes de mouche • kriebelpootpatte d'oie •〈zie ‘patte-d'oie’〉avoir la, une patte folle • met één been trekkenen avoir plein les pattes • bekaf zijn; er de balen van hebbenà quatre pattes • op handen en voetentraîner la patte • met z'n been slepenbas les pattes! • blijf er af met je poten!à pattes • met de benenwagen3 patte d'épaule • epaulet, passantmontrer patte blanche • het wachtwoord geven, zich netjes gedragenavoir les pattes croches • hebzuchtig, vrekkig zijnça ne casse pas trois pattes à un canard • dat is niet om over naar huis te schrijven, dat is niet denderendgraisser la patte à qn. • iemand omkopen, smeergeld geven aan iemandtirer dans les pattes à qn. • iemand dwars zittentomber sous la patte de qn. • in iemands handen vallenf1) poot [dier]2) klauw, been3) klep, pat -
12 pendre
pendre [pãdr]1 hangen♦voorbeelden:pendre jusqu'à terre • over de grond slepensa jupe pend par derrière • haar rok valt vanachter te lang→ nezII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:dire pis, pire que pendre de qn. • iemand erg zwart makenje veux être pendu si • ik mag hangen alsqu'il aille se faire pendre ailleurs • hij kan naar de pomp lopen→ basque♦voorbeelden:v -
13 remporter
-
14 tirage
tirage [tieraazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:2 tirage à la main, à la rotative • (het) drukken met de handpers, met de rotatieperstirage à part • overdruktirage limité • beperkte oplagem3) trekking [loterij, wissel]4) trek [schoorsteen]5) oplage, druk6) (het) tappen -
15 tirer
tirer [tieree]1 schieten3 zwemen (naar) ⇒ gaan (naar), neigen (naar)♦voorbeelden:tirer dans le tas • lukraak op een groep mensen inschietentirer sur sa pipe • aan zijn pijp trekken4 journal qui tire à trente mille • krant die een oplage heeft van 30.000 exemplarenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 trekken (aan) ⇒ optrekken, naar beneden trekken, aantrekken2 halen (uit) ⇒ (uit)trekken, onttrekken, tappen3 (af)schieten ⇒ afvuren, neerschieten4 (af)drukken ⇒ afbeelden, tekenen♦voorbeelden:tirer l'échelle • de ladder wegtrekkentirer la jambe • met zijn been trekkentirer sa jupe • zijn rok gladtrekkentirer du métal en fils • draadtrekkentirer un navire • een boot slepentirer les rideaux • de gordijnen opentrekken, dichttrekkentirer la sonnette • aan de bel trekkentirer les yeux • vermoeiend voor het gezicht zijntirer un texte à soi • een tekst ten eigen voordele uitleggentirer la porte sur soi • de deur achter zich dicht trekkentirer le couteau • het mes trekkentirer vengeance • zich wrekentirer du vin • wijn uit het vat halenon ne peut rien en tirer • hij laat niets losil n'y a pas grand-chose à en tirer, on ne peut rien en tirer • er valt niet veel met hem te beginnentirer des larmes à qn. • iemand aan het huilen makentirer de l'argent de qn. • iemand geld aftroggelentirer son origine, sa source de • afstammen van, komen uittirer argument de qc. • iets als reden aanvoerentirer vanité de qc. • ergens trots op zijntirer argent de tout • overal geld uit slaantirer de l'huile des olives • olie uit olijven persentirer sur qn., sur le compte de qn. • een wissel op iemand trekkentirer un plan • een plan ontwerpentirer un livre à 2000 exemplaires • 2000 exemplaren van een boek drukken→ affaire, arme, boue, cheval, clair, diable, épine, épingle, langue, longueur, plan, poudre, ver, vin♦voorbeelden:1 s'en tirer • zich eruit redden, zich er doorheen slaan, het er zonder kleerscheuren afbrengens'en tirer avec deux mois de prison • er met twee maanden gevangenis vanaf komens'en tirer à bon compte • er makkelijk vanaf komen————————tirer (la boule)v1) (af)schieten, afvuren5) halen (uit), uittrekken6) afdrukken -
16 collectionner
collectionner [kolleksjonnee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:collectionner tous les premiers prix • alle eerste prijzen in de wacht slepen -
17 collectionner tous les premiers prix
collectionner tous les premiers prixDictionnaire français-néerlandais > collectionner tous les premiers prix
-
18 dragage
dragage [draagaazĵ]〈m.〉 -
19 emparer
emparer (s') (de) [ãpaaree]〈 werkwoord〉1 zich meester maken (van) 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ overmeesteren, bemachtigen, veroveren, in de wacht slepen -
20 pendre jusqu'à terre
pendre jusqu'à terre
- 1
- 2
См. также в других словарях:
slepen — srepi … Woordenlijst Sranan
i-slepen — i slepe(n ME. pa. pple. of sleep v … Useful english dictionary
schleppen — tragen; (sich) etwas aufladen; transportieren; abschleppen * * * schlep|pen [ ʃlɛpn̩]: 1. <tr.; hat a) (etwas Schweres) schleppend (1 b) irgendwohin befördern: Pakete zur Post schleppen; er schleppte seinen Koffer nach Hause. Syn.: ↑ … Universal-Lexikon
Low German — Low Saxon Spoken in Germany, Denmark, Netherlands, United States, Canada Native speakers ≈5 million (date missing) Language fam … Wikipedia
Osa-Klasse — Übersicht Typ Schnellboot Einheiten Osa I: 140 … Deutsch Wikipedia
Boote der sowjetischen und russischen Marine — Dieser Artikel soll eine Übersicht geben über Boote, die in der sowjetischen und russischen Marine und den Grenzschutztruppen im Dienst waren. Dabei wird die russische Klassifikation benutzt, wonach Seefahrzeuge bis 500 t Verdrängung… … Deutsch Wikipedia
Sleep — Sleep, v. i. [imp. & p. p. {Slept}; p. pr. & vb. n. {Sleeping}.] [OE. slepen, AS. sl?pan; akin to OFries. sl?pa, OS. sl[=a]pan, D. slapen, OHG. sl[=a]fan, G. schlafen, Goth. sl?pan, and G. schlaff slack, loose, and L. labi to glide, slide, labare … The Collaborative International Dictionary of English
Sleeping — Sleep Sleep, v. i. [imp. & p. p. {Slept}; p. pr. & vb. n. {Sleeping}.] [OE. slepen, AS. sl?pan; akin to OFries. sl?pa, OS. sl[=a]pan, D. slapen, OHG. sl[=a]fan, G. schlafen, Goth. sl?pan, and G. schlaff slack, loose, and L. labi to glide, slide,… … The Collaborative International Dictionary of English
Slept — Sleep Sleep, v. i. [imp. & p. p. {Slept}; p. pr. & vb. n. {Sleeping}.] [OE. slepen, AS. sl?pan; akin to OFries. sl?pa, OS. sl[=a]pan, D. slapen, OHG. sl[=a]fan, G. schlafen, Goth. sl?pan, and G. schlaff slack, loose, and L. labi to glide, slide,… … The Collaborative International Dictionary of English
schlep — or schlepp; also shlep or shlepp verb (schlepped; also shlepped; schlepping; also shlepping) Etymology: Yiddish shlepn, from Middle High German sleppen, from Middle Low German slēpen Date: 1922 transitive verb drag … New Collegiate Dictionary
Middle English — Spoken in England, south east Scotland and in Scottish burghs, to some extent in Ireland Extinct developed into Early Modern English, Scots and Yola in Wexford by the 16th century Language family … Wikipedia