-
1 emporter
emporter [ãportee]2 (met zich) meesleuren ⇒ meeslepen, af-, wegrukken4 veroveren ⇒ innemen, zich met geweld meester maken van♦voorbeelden:être emporté par le courant • door de stroom meegesleurd wordense laisser emporter par qc. • zich door iets laten meeslepen¶ l' emporter sur qn., qc. • het winnen van, de overhand krijgen over iemand, iets1 kwaad worden (op) ⇒ (driftig) opvliegen, zich opwinden1. v2) (met zich) meesleuren, meeslepen3) wegrukken4) veroveren2. s'emporter (contre)v3. l'emporter (sur)v -
2 charrier
charrier [sĵaarie.ee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) overdrijven2) wegslepen3) meeslepen, meevoeren -
3 entraîner
entraîner [ãtrennee]3 trainen ⇒ oefenen, coachen♦voorbeelden:entraîner qn. à faire qc. • iemand overhalen iets te doen3 être entraîné à qc. • in iets getraind, bedreven zijn1. v1) meeslepen3) trainen, oefenen2. s'entraînervtrainen, zich oefenen (om) -
4 exalter
exalter [egzaaltee]1 opwinden ⇒ meeslepen, verrukken, geestdriftig maken3 doen toenemen ⇒ aanwakkeren, sterker doen uitkomen♦voorbeelden:v1) opwinden, meeslepen -
5 transporter
transporter [trãsportee]2 overbrengen ⇒ verplaatsen, overdragen5 meeslepen ⇒ in vervoering, in verrukking brengen♦voorbeelden:v1) vervoeren, transporteren2) verplaatsen3) overdragen4) meeslepen -
6 trimballer
-
7 abandonner
abandonner [aabãdonnee]1 verlaten ⇒ in de steek laten, achterlaten2 opgeven ⇒ afzien van, prijsgeven♦voorbeelden:abandonner qn. à son sort • iemand aan zijn lot overlatenabandonner la partie • (de strijd) opgevenfaire abandonner un projet à qn. • iemand van een plan afbrengen♦voorbeelden:1. v1) achterlaten, verlaten2) opgeven2. s'abandonnerv -
8 céder
céder [seedee]♦voorbeelden:céder à un homme • voor een man bezwijkencéder devant les menaces • voor dreigementen zwichtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afstaan ⇒ afstand doen van, overdoen♦voorbeelden:céder le pas à qn. • iemand voor laten gaancéder le pas à qc. • voorrang aan iets gevencéder le passage • voorrang gevencéder son tour à qn. • iemand voor laten gaanne le céder en rien à qn. • niet voor iemand onderdoenv1) toegeven (aan), zwichten, wijken (voor)2) bezwijken [dijk, touw]3) afstaan, afstand doen (van)4) overdragen, verkopen [juridisch] -
9 enlever
enlever [ãlvee]1 wegnemen ⇒ weghalen, verwijderen2 uittrekken ⇒ uitdoen, afzetten9 optillen♦voorbeelden:cela m'enlève un poids de la conscience • dat is een pak van mijn hartenlever la victoire • de overwinning behalen→ pain1. v1) wegnemen2) uittrekken, uitdoen3) ophalen4) wegnemen5) ontvoeren9) optillen2. s'enlevervverdwijnen [vlek] -
10 remorquer
-
11 traîner
traîner [trennee]1 (neer)hangen ⇒ op, over de grond slepen2 zich voortslepen ⇒ lang duren, traineren♦voorbeelden:2 faire traîner qc. • iets traineren, op de lange baan schuivença n'a pas traîné • het heeft niet lang geduurdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slepen ⇒ achter zich aan slepen, trekken3 kruipen→ pied1. v2) neerhangen5) treuzelen6) rondhangen7) (mee)slepen8) verdragen2. se traînerv2) kruipen -
12 vibrer
-
13 céder à la colère
céder à la colère -
14 drosser
drosser [drossee]〈 werkwoord〉 -
15 encombrer
encombrer [ãkõbree]♦voorbeelden: -
16 faire vibrer les foules
faire vibrer les foules -
17 passionner
passionner [paasjonnee]1 boeien ⇒ meeslepen, pakken -
18 s'encombrer de beaucoup de bagages
s'encombrer de beaucoup de bagagesDictionnaire français-néerlandais > s'encombrer de beaucoup de bagages
-
19 se laisser emporter par qc.
se laisser emporter par qc.Dictionnaire français-néerlandais > se laisser emporter par qc.
-
20 subjuguer
subjuguer [suubzĵuugee]〈 werkwoord〉
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский