-
21 camion
camion [kaamjõ]〈m.〉♦voorbeelden:camion à remorque • vrachtwagen met opleggermvrachtwagen, truck -
22 campagne
campagne [kãpaanj]〈v.〉♦voorbeelden:maison de campagne • buitenhuismédecin de campagne • plattelandsdokteren rase campagne • in 't open veldcampagne commerciale • handelscampagneemmener qn. à la campagne • iemand om de tuin leidenf1) platteland2) grond, bouwland3) campagne, actie4) seizoen [schouwburg]5) veldtocht -
23 carafe
carafe [kaaraaf]〈v.〉♦voorbeelden:l'acteur reste en carafe • de toneelspeler is zijn tekst kwijtsa moto est restée en carafe • zijn motor is stukgegaanf1) karaf2) kop -
24 carpe
carpe [kaarp]〈v.〉1 karper♦voorbeelden:rester muet comme une carpe • geen mond open doen, geen woord uitbrengenbaîller comme une carpe • gapen als een oesterf -
25 carte
carte [kaart]〈v.〉1 kaart♦voorbeelden:carte de chemin de fer • spoorkaartjecarte de crédit • creditcardcarte d'entrée • toegangsbewijscarte d'étudiant • collegekaartcarte de famille nombreuse • reductiekaart voor grote gezinnencarte d'identité • persoonsbewijs, identiteitskaartcarte jeunes • CJP, cultureel jongerenpaspoortcarte de membre • lidmaatschapskaartcarte à mémoire • chipkaartcarte de paiement • betaalkaartcarte de presse • perskaartcarte à puce(s) • chipkaart, chipknipcarte de séjour • verblijfsvergunningcarte de travail • werkvergunningcarte (de visite) • visitekaartjecarte de voeux • wenskaartcarte bancaire • bankpasje, pinpascarte bleue •〈creditcard; buiten Frankrijk betaalbaar door Visa〉carte magnétique • magneetpascarte multiple • strippenkaartcarte orange • maandkaart voor de metrocarte privative • chipkaart, slimme betaalkaart, smartcardcarte vermeil • 65+-pas, bejaardenpasdonner carte blanche à qn. • iemand de vrije hand gevenéchanger sa carte avec qn. • iemand tot een duel uitdagenlaisser sa carte • zijn (visite)kaartje afgevenfemme, fille en carte • geregistreerde prostitueefausse carte • slechte kaartc'est la carte forcée • er is geen keuscarte maîtresse • troefkaartavoir toutes les cartes dans son jeu • alle troeven in de hand hebbenbattre, mêler les cartes • de kaarten schuddenbrouiller les cartes • de boel in de war sturen, een rookgordijn aanleggencouper les cartes • couperenjouer aux cartes • kaartenjouer sa dernière carte • zijn laatste troef uitspelenjouer cartes sur table • (met) open kaart spelenjouer la carte de qc. • alles op iets zettenavoir plus d'une carte dans son jeu • meer dan één pijl op zijn boog hebbencarte muette • blinde kaartcarte routière, touristique • wegenkaartdresser la carte d'une région • een streek in kaart brengencarte au 1/100.000 • kaart op schaal 1:100.0004 à la carte • naar keuze, à la carte————————carte (de visite)f1) kaart2) speelkaart3) landkaart4) spijskaart -
26 champ
champ [sĵã]〈m.〉1 veld ⇒ akker, weide2 veld ⇒ terrein, gebied♦voorbeelden:en plein champ • in het vrije veld, in de open luchtà travers champs • dwars door het veldle champ d'une antenne • het bereik van een (zend)antennele champ d'application • de toepassingssfeerchamp d'aviation • vliegkamp, -terreinchamp de courses • (paarden)renbaanchamp de gravitation • gravitatieveldchamp de mines • mijnenveldchamp de recherches • onderzoeksterreinchamp de la vision • gezichtsveld〈 geschiedenis, ook figuurlijk〉 champ clos • strijdperk, toernooiveld〈 figuurlijk〉 avoir le champ libre • vrij spel, alle vrijheid hebbenchamp magnétique • magnetisch veldchamp pétrolifère • olieveldlaisser le champ libre à qn. • iemand vrij spel gevenlaisser plus de champ à qn. • iemand meer speelruimte gevenm1) veld, akker2) terrein -
27 changement
changement [sĵãzĵmã]〈m.〉1 verandering ⇒ wisseling, wijziging♦voorbeelden:changement de décor • 〈 figuurlijk〉plotselinge verandering, ommekeerchangement de forme • gedaanteverwisselingchangement de roue • (het) verwisselen van een bandaimer le changement • van afwisseling houdenchangement en mieux, en mal • verandering ten goede, ten kwadesans changement • ongewijzigdmverandering, wisseling, wijziging -
28 ciel
〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:ciel bas • laaghangende bewolkingciel couvert • bedekte lucht————————ciel2 [sjel],cieux [sjeu]〈m.; ook tussenwerpsel〉1 hemel(gewelf) ⇒ uitspansel, firmament♦voorbeelden:remuer ciel et terre • hemel en aarde bewegen〈 figuurlijk〉 tomber du ciel • uit de lucht komen vallen; omvallen van verbazingavoir l'air de tomber du ciel • er verdwaasd uitzienà ciel ouvert • in de open luchtsous le ciel • hier (op aarde)sous d'autres cieux • in een ander land, in andere landenjuste ciel! • goeie hemel!〈 spreekwoord〉 aide-toi, le Ciel t'aidera • help uzelf, zo helpt u Godélever qn. jusqu'au ciel • iemand de hemel in prijzenmériter le ciel • (een plaats in) de hemel verdienenmonter au ciel • ten hemel opvarenm1) hemel, (blauwe) lucht2) baldakijn -
29 concours
concours [kõkoer]〈m.〉3 medewerking ⇒ steun, samenwerking♦voorbeelden:1 concours hippique • springconcours, concours hippiquehors concours • buiten mededingingconcours général •〈vergelijkend examen tussen de beste leerlingen van middelbare scholen in Frankrijk〉apporter, prêter son concours à qc. • aan iets meewerkenavec le concours de qn. • met iemands medewerkingm1) wedstrijd2) samenwerking, steun3) toeloop, samenloop -
30 crever
crever [krəvee]1 barsten ⇒ opengaan, door-, losbreken, (open)springen3 doodgaan 〈 van plant, dier〉 ⇒ 〈 informeel〉 creperen 〈 van mens〉 ⇒ stikken 〈door hitte enz.〉 ⇒ sterven♦voorbeelden:faire crever du riz • rijst laten wellencrever d' ennui • zich doodvervelencrever de jalousie • stikjaloers zijncrever de santé • blaken van gezondheidII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 kapotmaken ⇒ (door)breken, openmaken, een gat maken in♦voorbeelden:crever un pneu • een band kapotsteken♦voorbeelden:v1) barsten, opengaan3) doodgaan, creperen6) afpeigeren -
31 cul
cul [kuu]〈m.〉♦voorbeelden:histoire de cul • geil praatjemagazine de cul • blootbladtrou du cul • gat, holne pas se casser le cul pour un travail • zich niet direct uit de naad werkenlécher le cul de, à qn. • iemands gat likken〈 vulgair〉 se torcher le cul avec • aan zijn laars lappen, zich geen snars aantrekken vancul de bouteille • ziel van een flesfaire cul sec en buvant • het glas in één teug leegdrinkenmon cul! • ammehoela!en avoir plein le cul • het spuugzat zijnc'est à se taper le cul par terre • ik lach me te plettertirer au cul • zich drukkenrenverser cul par-dessus tête • ondersteboven gooientomber sur le cul • met z'n bek wijd open staan van verbazingm1) kont, reet, gat2) klootzak3) bodem, onderkant4) achterkant -
32 déboucher
déboucher [deeboesĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v1) opduiken3) ontstoppen [leiding]4) ontkurken [fles]2. se débouchervniet meer verstopt zijn [leiding] -
33 dessous
dessous1 [dəsoe]〈m.〉1 onderkant ⇒ onderste deel, keerzijde3 geheim ⇒ (het) verborgene, hetgeen achter iets steekt♦voorbeelden:les voisins du dessous • de benedenburenles dessous de la politique • de politieke achtergrondenêtre dans le trente-sixième dessous • in de put zitten————————dessous2 [dəsoe]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 (er)onder ⇒ onderop, aan de onderkant♦voorbeelden:regarder qn. (par) en dessous • iemand tersluiks aankijken1. m1) onderkant2) geheim, (het) verborgene2. m pl 3. adv, prép(er)onder, aan de onderkant -
34 disséquer
disséquer [dieseekee]〈 werkwoord〉1 uitpluizen ⇒ analyseren, ontledenv1) uitpluizen, analyseren2) ontleden, opensnijden -
35 écailler
écailler1 [eekaajee],écaillère [eekaajer]〈m., v.〉1 oesterverkoper, -verkoopster♦voorbeelden:————————écailler2 [eekaajee]v( s'écailler) afbladderen -
36 étaler
étaler [eetaalee]2 (uit)spreiden ⇒ uitleggen, verdelen♦voorbeelden:étaler ses cartes • de kaarten open leggenétaler de la peinture • verf uitstrijken♦voorbeelden:1. v1) uitstallen, etaleren2) uitspreiden, verdelen5) uitsmeren2. s'étalerv -
37 expansif
expansif [ekspãsief]1 open(hartig) ⇒ mededeelzaam, extravert, uitbundig♦voorbeelden:= expansive; adjopenhartig, extravert -
38 exploitation
exploitation [eksplwaataasjõ]〈v.〉1 ontginning ⇒ winning, bebouwing2 exploitatie ⇒ beheer, bedrijf, uitbating3 bedrijf ⇒ onderneming, inrichting4 uitbuiting ⇒ exploitatie, misbruik♦voorbeelden:1 exploitation à ciel ouvert • (ontginning in) dagbouw, (ontginning in) open groeveexploitation de mines • mijnbouwexploitation minière • mijnbouwêtre en exploitation • geëxploiteerd wordenmettre qc. en exploitation • iets in exploitatie nemen→ systèmeexploitation familiale • familiezaakf1) ontginning, bebouwing2) exploitatie, uitbating3) bedrijf4) uitbuiting, misbruik -
39 feu
〈m.〉2 brand3 licht ⇒ vlam, verkeerslicht♦voorbeelden:feu de Bengale • Bengaals vuurfeu de braises • houtskoolvuurtje〈 figuurlijk〉 feu du ciel • hemelvuur, bliksemn'avoir ni feu ni lieu • huis noch haard hebbentempérament de feu • gloedvol temperamentle feu céleste • het hemelvuurfaïence de grand feu • hogetemperatuuraardewerkfeu nu • open vuurrouge feu • vuurroodavez-vous du feu? • heeft u een vuurtje voor me?faire feu des quatre fers • 〈 van een paard〉 bij het lopen vonken uit het plaveisel slaan; 〈 figuurlijk〉 zich het vuur uit de sloffen lopenmettre le feu à qc. • iets in brand stekenmettre un pays à feu et à sang • een land te vuur en te zwaard verwoestenfaire du feu de qc., avec qc. • iets verbrandenêtre en feu • in brand staan, gloeienavoir les joues en feu • gloeiende wangen hebbenprendre feu • vlamvatten, in brand raken〈 figuurlijk〉 il n'y a pas le feu! • kalm!, geduld!, niet zo haastig!, waar is de brand?au feu, au feu! • brand, brand!feux de détresse • 〈 auto〉alarmlichten, waarschuwingslichtenfeux de la rampe • voetlichtfeux de recul • achteruitrijlampen, -lichtfeux de route • groot lichtfeu de signalisation • verkeerslicht, stoplichtfeux de signalisation synchronisés • groene golffeu de stationnement • parkeerlichtfeu stop • remlichtfeu arrière • achterlichtfeux clignotants • knipperlichtenfeu follet • dwaallichtfeu tournant d'un phare • zwaailicht van een vuurtorenaller au feu • vuurvast, ovenvast zijnne pas faire long feu • niet lang duren————————feu2 [feu]〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 formeel〉1 wijlen ⇒ zaliger, overledenm1) vuur2) brand3) licht4) brander, pit5) gevecht6) (het) vuren7) pistool8) brandstapel -
40 franchise
franchise [frãsĵiez]〈v.〉1 vrijstelling ⇒ vrijdom, vrijheid2 open(hartig)heid ⇒ vrijmoedigheid, rondborstigheid, ongedwongenheid♦voorbeelden:admission en franchise • vrijdom van douanerechtenf1) vrijstelling3) eigen risico
См. также в других словарях:
open — open … Dictionnaire des rimes
open — open … The Old English to English
open — open … English to the Old English
OPEN — Period (OPEN) The period that defines when the trading service is opened. London Stock Exchange Glossary * * * ▪ I. open open 1 [ˈəʊpən ǁ ˈoʊ ] adjective [not before a noun] 1. COMMERCE if a shop, bank, restaurant etc is open, it is allowing… … Financial and business terms
Open — O pen, a. [AS. open; akin to D. open, OS. opan, G. offan, Icel. opinn, Sw. [ o]ppen, Dan. aaben, and perh. to E. up. Cf. {Up}, and {Ope}.] 1. Free of access; not shut up; not closed; affording unobstructed ingress or egress; not impeding or… … The Collaborative International Dictionary of English
open — [ō′pən] adj. [ME < OE, akin to Ger offen < PGmc * upana: for IE base see UP1] 1. a) in a state which permits access, entrance, or exit; not closed, covered, clogged, or shut [open doors] b) closed, but unlocked [the car is open] 2 … English World dictionary
Open AT OS — is an operating system provided by Wavecom together with its CPUs.It basically provides what some other operating systems do, with the particularity to natively provide GSM related functions such as GSM voice calls or data transfer related APIs…… … Wikipedia
open — [ ɔpɛn ] adj. inv. • 1929; mot angl. « ouvert » ♦ Anglic. 1 ♦ Sport Se dit d une compétition ouverte aux professionnels et aux amateurs. Tournoi open. N. m. Un open de tennis. 2 ♦ Billet open : billet d avion non daté à l achat et utilisable à la … Encyclopédie Universelle
Open — may refer to: Contents 1 Philosophy 2 Mathematics 3 Music and media … Wikipedia
open — 1 adj 1: exposed to general view or knowledge: free from concealment an open, notorious, continuous, and adverse use of the property an open and obvious danger ◇ When a defect, hazard, or condition is open such that a reasonable person under the… … Law dictionary
open — ► ADJECTIVE 1) allowing access, passage, or view; not closed, fastened, or restricted. 2) exposed to view or attack; not covered or protected. 3) (open to) vulnerable or subject to. 4) spread out, expanded, or unfolded. 5) officially admitting… … English terms dictionary