-
1 mètre
mètre [metr]〈m.〉♦voorbeelden:1 mètre à ruban • meetlint, centimetermètre carré • vierkante metermètre courant • strekkende metermètre cube • kubieke metermètre pliant • duimstokm1) meter2) versmaat -
2 compteur
compteur [kõtur]〈m.〉♦voorbeelden:compteur de stationnement • parkeermeterrelever le compteur • de meter opnemencompteur à eau • watermetermteller, meter -
3 indicateur
indicateur1 [ẽdiekaatur]〈m.〉♦voorbeelden:indicateur immobilier • woninggids————————indicateur2 [ẽdiekaatur],indicatrice [ẽdiekaatries]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:poteau indicateur • wegwijzertableau indicateur • mededelingenbordun indicateur, une indicatrice • verklikker, -ster, aanbrenger, tipgever1. m1) gids, boekje2) meter, aanwijzer3) indicator, index [economie]2. indicateur/-tricem/finformant, verklikker/-kster3. indicateur/-triceadj -
4 large
large1 [laarzĵ]〈m.〉1 breedte2 open, volle zee♦voorbeelden:gagner, prendre le large • het ruime sop kiezenau large de Calais • ter hoogte van Calaistirer au large • er vandoor gaanau, du large! • aan de kant!→ long————————large2 [laarzĵ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉1 breed ⇒ ruim, wijd2 groot ⇒ aanzienlijk, belangrijk♦voorbeelden:adj1) breed, ruim2) groot, belangrijk3) ruimdenkend4) royaal -
5 mètre carré
-
6 mètre cube
-
7 relever le compteur
-
8 alentour
alentour [aalãtoer]〈 bijwoord〉1 in den ronde ⇒ in de omgeving, rondom♦voorbeelden:aux tables d' alentour • aan de omringende tafelsadvrondom, in de omgeving -
9 carré
carré1 [kaaree]〈m.〉7 tuinbed♦voorbeelden:élever au carré • in het kwadraat verheffen————————carré2 [kaaree]1 vierkant ⇒ vierkantig, kwadraat2 hoekig ⇒ breed, groot3 vierkant ⇒ duidelijk, beslist♦voorbeelden:nombre carré • getal in het kwadraatracine carrée • vierkantswortelmât carré • razeilêtre carré en affaires • eerlijk in zaken zijn→ trait1. m1) vierkant2) veld [schaakbord]3) carré [leger]4) kwadraat, tweede macht [wiskunde]5) tuinbed2. adj1) vierkant2) hoekig3) duidelijk -
10 catapulter
catapulter [kaataapuultee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 l'automobiliste a été catapulté à deux mètres de sa voiture • de automobilist is twee meter uit zijn wagen geslingerdv1) afschieten, (weg)slingeren -
11 courir
courir [koerier]1 hard lopen ⇒ hollen, rennen3 in omloop zijn ⇒ zich verspreiden, in zwang zijn5 lopen ⇒ zich uitstrekken, gelegen zijn♦voorbeelden:les gens courent à ce spectacle • de mensen verdringen zich om deze voorstelling te ziencourir après le bonheur • geluk najagen, nastrevencourir après une femme • achter een vrouw aan zittencourir au devant de qn. • iemand tegemoet snellencourir d' aventure en aventure • zich van het ene avontuur in het andere stortencourir sur ses cinquante ans • tegen de vijftig lopenbrochures qui courent de main en main • brochures die van hand tot hand gaanles ragots qui courent sur son compte • de kletspraatjes die over hem, haar de ronde doenmains qui courent sur les touches • handen die over de toetsen glijdenlaisser courir qn. • iemand zijn gang laten gaan〈 informeel〉 tu peux toujours courir! • morgen brengen!, je kunt me wat!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 najagen ⇒ nastreven, trachten te krijgen3 doorlopen ⇒ doorkruisen, doorreizen♦voorbeelden:v1) hardlopen, rennen, hollen2) zich haasten3) zich verspreiden, in zwang zijn4) lopen [tijd]5) gelegen zijn6) deelnemen (aan een wedren, wedstrijd)9) najagen10) doorkruisen, doorreizen11) druk bezoeken13) de keel uithangen, vervelen -
12 cube
cube [kuub]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 blokje♦voorbeelden:le cube de Rubik • de kubus van Rubikélever au cube • tot de derde macht verheffen1. m1) blokje2) kubus [wiskunde]2. adj -
13 de
de1 [də]〈 voorzetsel〉9 〈materiaal; meestal onvertaald〉♦voorbeelden:de vous à moi • onder ons (gezegd)de mal en pis • van kwaad tot ergerde nos jours • tegenwoordigde nuit • 's nachtsde … à … • van … totde … en • van … tot, naarfaire qc. de soi-même • iets uit zichzelf doenjouer du piano • piano spelenvivre de sa plume • van zijn pen levencoup de poing • vuistslagde mémoire • uit het blote hoofdde son mieux • zo goed hij konavancer d'un pas • een stap vooruit doenavoir deux mètres de long • twee meter lang zijnpaquet de cigarettes • pakje sigaretten¶ le ciel est d'un bleu! • de hemel is zó blauw!être aimé de sa femme • bemind worden door zijn vrouwquelque chose de beau • iets mooistrois jours de libre • drie dagen vrijquoi de neuf? • wat voor nieuws is er?le mieux est d'en rire • je kunt er maar beter om lachenet les enfants de sauter • en de kinderen maar springen————————de2 [də]〈 lidwoord〉1 〈 meestal onvertaald〉♦voorbeelden:du pain • broodprép1) van, uit, vanuit2) tijdens, gedurende3) vanwege, om, voor, door [oorzaak]4) met, van [middel]5) op, uit, volgens [wijze]6) van, met [maat]7) tot [bezit] -
14 dé
de1 [də]〈 voorzetsel〉9 〈materiaal; meestal onvertaald〉♦voorbeelden:de vous à moi • onder ons (gezegd)de mal en pis • van kwaad tot ergerde nos jours • tegenwoordigde nuit • 's nachtsde … à … • van … totde … en • van … tot, naarfaire qc. de soi-même • iets uit zichzelf doenjouer du piano • piano spelenvivre de sa plume • van zijn pen levencoup de poing • vuistslagde mémoire • uit het blote hoofdde son mieux • zo goed hij konavancer d'un pas • een stap vooruit doenavoir deux mètres de long • twee meter lang zijnpaquet de cigarettes • pakje sigaretten¶ le ciel est d'un bleu! • de hemel is zó blauw!être aimé de sa femme • bemind worden door zijn vrouwquelque chose de beau • iets mooistrois jours de libre • drie dagen vrijquoi de neuf? • wat voor nieuws is er?le mieux est d'en rire • je kunt er maar beter om lachenet les enfants de sauter • en de kinderen maar springen————————de2 [də]〈 lidwoord〉1 〈 meestal onvertaald〉♦voorbeelden:du pain • broodm1) dobbelsteen -
15 élever
élever [eelvee]1 opheffen ⇒ ophijsen, optillen3 verhogen4 opperen ⇒ aantekenen, aanvoeren, uiten, opwerpen♦voorbeelden:1 zich verheffen ⇒ opstijgen, oprijzen3 (op)rijzen ⇒ ontstaan, opkomen, zich verheffen, heviger worden4 〈 van personen〉vooruitkomen, -gaan♦voorbeelden:la foule s'éleva à dix mille personnes • er waren tienduizend mensens'élever contre qn., qc. • zich tegen iemand, iets verzetten1. v1) opheffen2) oprichten, opbouwen3) verhogen4) uiten5) opvoeden [kind]6) fokken [dier]2. s'éleverv1) zich verheffen, oprijzen2) stijgen3) toenemen4) vooruitkomen -
16 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
17 profond
profond [proffõ]1 diep4 diep(gevoeld) ⇒ intens, innig♦voorbeelden:dormir profondément • vast slapenprofond de deux mètres • twee meter diepdu profond de son être • uit het diepst van zijn hartle profond • de diepte; het diepste→ tendanceprofondément convaincu • vast overtuigdprofondément différent • totaal verschillendadj1) diep2) diepzinnig3) intens, innig -
18 profondeur
profondeur [proffõdur]〈v.〉1 diepte2 diepzinnigheid ⇒ diepte, diepgang♦voorbeelden:profondeurs de la terre • binnenste van de aardeà deux mètres de profondeur • op twee meter diepteen profondeur • in de diepteen profondeur • grondigf1) diepte3) diepgang -
19 relève
relevé1 [rəlvee]〈m.〉♦voorbeelden:faire le relevé d'un compteur • de meter opnemen————————relevé2 [rəlvee]1 omgeslagen ⇒ opgerold, opgestokenf -
20 relevé
relevé1 [rəlvee]〈m.〉♦voorbeelden:faire le relevé d'un compteur • de meter opnemen————————relevé2 [rəlvee]1 omgeslagen ⇒ opgerold, opgestokenm1) afschrift2) opmeting3) kopie [kunstwerk]
См. также в других словарях:
meter — verbo transitivo 1. Poner (una persona) [a otra persona o una cosa] dentro de [una cosa] o de [un lugar]: Mete la chaqueta en el r … Diccionario Salamanca de la Lengua Española
meter — meter, a todo meter expr. a gran velocidad, a mucho volumen. ❙ «...y se oye el tocadiscos a todo meter, a pesar de las dobles ventanas.» Ernesto Parra, Soy un extraño para ti. ❙ «...los que no sólo no disimulan, sino que, soltando plumas a todo… … Diccionario del Argot "El Sohez"
meter — meter1 [mēt′ər] n. [ME metre < OFr < L metrum < Gr metron, measure < IE base * mē , to mark off, MEASURE] 1. a) rhythm in verse; measured, patterned arrangement of syllables, primarily according to stress or length: see also FOOT,… … English World dictionary
Meter — Me ter, Metre Me tre, n. [OE. metre, F. m[ e]tre, L. metrum, fr. Gr. ?; akin to Skr. m[=a] to measure. See {Mete} to measure.] 1. Rhythmical arrangement of syllables or words into verses, stanzas, strophes, etc.; poetical measure, depending on… … The Collaborative International Dictionary of English
meter — |ê| v. tr. 1. Pôr dentro. 2. Fazer entrar. 3. Encerrar. 4. Fechar. 5. Esconder. 6. Incluir. 7. Introduzir. 8. Internar. 9. Mandar para. 10. Causar, fazer inspirar. 11. Encolher, franzir. 12. Apertar. 13. Não alargar tanto. 14. Admitir, empregar.… … Dicionário da Língua Portuguesa
Meter — Me ter, n. [From {Mete} to measure.] 1. One who, or that which, metes or measures. See {Coal meter}. [1913 Webster] 2. An instrument for measuring, and usually for recording automatically, the quantity measured. [1913 Webster] {Dry meter}, a gas… … The Collaborative International Dictionary of English
meter — meter( se) em meter( se) num buraco. meter entre meter o rabo entre as pernas. meter por meteu por um atalho. meter se com não se metam com este cão … Dicionario dos verbos portugueses
meter — (Del lat. mittĕre, soltar, enviar). 1. tr. Encerrar, introducir o incluir algo dentro de otra cosa o en alguna parte. U. t. c. prnl.) 2. ocasionar (ǁ ser causa). Metía mucho ruido. 3. Poner o colocar en un lugar alguien o algo o disponerlos en el … Diccionario de la lengua española
Meter — (m), die Einheit des Längenmaßes im metrischen System (s.d.). Die Generalkonferenz der Internationalen Meterkonvention setzte 1889 fest, daß anstelle des Mêtre des archives das internationale Meterprototyp (s. Maß und Gewichtswesen) als Einheit… … Lexikon der gesamten Technik
meter — meter(se) 1. ‘Introducir(se) dentro de una cosa o en alguna parte’. Se construye normalmente con un complemento de lugar introducido por en: «Ángela se saca los zapatos y se mete en la cama» (Wolff Álamos [Chile 1986]). Menos general, pero… … Diccionario panhispánico de dudas
Meter — Smn std. (18. Jh.) Entlehnung. Mit dem 1795 festgelegten Maß aus frz. mètre m. übernommen. Dieses aus gr. métron n. Maß . Ebenso nndl. meter, ne. meter, nschw. meter, nisl. metri; metrie, Metrik. ✎ Gerlach (1962), 20f. französisch gr … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache