Перевод: с французского на нидерландский

с нидерландского на французский

С нидерландского на:
Французский
С французского на:
Нидерландский

uiten

Толкование Перевод

1 manifester

manifester [maaniefestee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 demonstreren ⇒ een betoging houden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 blijk geven van ⇒ te kennen geven, betonen, uiten

III se manifester 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich uiten ⇒ zich manifesteren, zich openbaren, van zich laten horen

1. v
1) demonstreren

2) uiten, te kennen geven
2. se manifester
v

zich manifesteren, zich uiten

Dictionnaire français-néerlandais > manifester
2 traduire

traduire [traadŵier]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vertalen ⇒ overbrengen, omzetten

2 weergeven ⇒ uitdrukken, uiten

3 〈 juridisch〉 dagen

II se traduire 〈 wederkerend werkwoord〉

1 vertaald worden

2 zich uiten ⇒ tot uiting komen

v

1) vertalen

2) weergeven, uiten

3) dagen [juridisch]

Dictionnaire français-néerlandais > traduire
3 élever

élever [eelvee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 opheffen ⇒ ophijsen, optillen

2 oprichten ⇒ (op)bouwen

3 verhogen

4 opperen ⇒ aantekenen, aanvoeren, uiten, opwerpen

5 〈 kinderen〉 grootbrengen ⇒ opvoeden

6 〈 dieren〉 houden ⇒ fokken, opkweken

♦voorbeelden:

2    élever un rempart contre • een dam opwerpen tegen

3    élever qn. à un rang supérieur • iemand bevorderen

¶    élever la voix • zijn stem verheffen

II s'élever 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verheffen ⇒ opstijgen, oprijzen

2 stijgen ⇒ toenemen

3 (op)rijzen ⇒ ontstaan, opkomen, zich verheffen, heviger worden

4 〈 van personen〉vooruitkomen, -gaan

♦voorbeelden:

1    le clocher s'élève à une hauteur de vingt mètres • de toren bereikt een hoogte van twintig meter

4    s'élever au rang des grandes puissances • tot een grote mogendheid worden

¶    s'élever à • bedragen

la foule s'éleva à dix mille personnes • er waren tienduizend mensen

s'élever contre qn., qc. • zich tegen iemand, iets verzetten

1. v
1) opheffen

2) oprichten, opbouwen

3) verhogen

4) uiten

5) opvoeden [kind]

6) fokken [dier]
2. s'élever
v

1) zich verheffen, oprijzen

2) stijgen

3) toenemen

4) vooruitkomen

Dictionnaire français-néerlandais > élever
4 émettre

émettre [eemetr]

〈 werkwoord〉

1 uiten ⇒ uitspreken, formuleren

2 voortbrengen ⇒ uitbrengen

3 〈 bankbiljetten〉 uitgeven ⇒ 〈 lening, cheque〉 uitschrijven

4 〈 techniek〉 uitzenden ⇒ uitstralen, afgeven

♦voorbeelden:

2 émettre un son • een geluid voortbrengen

4 émettre un message • een boodschap omroepen

v

1) uiten, uitbrengen

2) uitgeven, [bankbiljetten]

3) uitschrijven [cheque]

4) uitstralen

Dictionnaire français-néerlandais > émettre
5 exprimer

exprimer [ekspriemee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 uitdrukken ⇒ uiten, uiting geven aan, te kennen geven

2 〈 formeel of techniek〉 uitpersen

♦voorbeelden:

1    attitude qui exprime le dédain • houding waaruit minachting spreekt

exprimer l'espoir que • de hoop uitspreken dat

son regard exprimait sa surprise • zijn verrassing was in zijn blik te lezen

II s'exprimer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich uitdrukken

2 uitgedrukt worden

♦voorbeelden:

1    si je peux m'exprimer ainsi • als ik het zo mag zeggen

il s'exprime difficilement en anglais • hij heeft moeite zich in het Engels uit te drukken

s'exprimer par gestes • zich in gebarentaal uitdrukken

1. v
1) uitdrukken, uiten

2) uitpersen
2. s'exprimer
v

1) zich uitdrukken

2) uitgedrukt worden

Dictionnaire français-néerlandais > exprimer
6 jeter

jeter [zĵətee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 werpen ⇒ (naar beneden) gooien, neergooien

2 weggooien ⇒ wegwerpen

3 veroorzaken ⇒ teweegbrengen

4 〈 metaal〉 gieten

5 met kracht uiten

♦voorbeelden:

1    jeter un coup d'oeil sur • een blik werpen op

jeter un sourire à qn. • naar iemand glimlachen

jeter bas • op, tegen de grond gooien

jeter à bas, à terre • op, tegen de grond gooien

  → ancre, éponge, huile, tête

2    jeter qn. dehors • iemand de deur uitgooien

3    jeter le trouble • verwarring stichten

5    jeter des cris • kreten slaken

¶    〈 informeel〉 en jeter • indruk maken, er mooi uitzien

II se jeter 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich werpen ⇒ springen, zich gooien

2 uitmonden

♦voorbeelden:

1    se jeter au cou de qn. • iemand om de hals vliegen

il s'est jeté contre un arbre • hij is tegen een boom aangevlogen

se jeter par la fenêtre • uit het raam springen

2    se jeter dans • uitmonden in

  → eau

¶    〈 informeel〉 s'en jeter un (derrière la cravate) • een glaasje naar binnen slaan

v

1) (weg)werpen, neergooien

2) veroorzaken

3) gieten [metaal]

4) eruit gooien

5) met kracht uiten

Dictionnaire français-néerlandais > jeter
7 libérer

libérer [liebeeree]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 bevrijden

2 〈+ de〉 ontheffen (van) 〈 schuld, verplichting〉 ⇒ ontslaan (van), vrijstellen (van)

3 ontslaan 〈 uit dienst〉

4 〈 aandeel〉 storten ⇒ betalen

5 〈 natuurkunde, scheikunde〉 vrijmaken

6 〈 geweten〉 ontlasten ⇒ 〈 hart〉 uitstorten ⇒ 〈 gedachten〉 uiten

7 〈economie; prijzen〉 vrij geven ⇒ 〈 handel〉 liberaliseren

8 vrijlaten ⇒ in vrijheid stellen

♦voorbeelden:

1    libérer les femmes • de emancipatie van de vrouw bevorderen

II se libérer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich vrijmaken (van)

♦voorbeelden:

1    se libérer (d'une dette) • een schuld (af)betalen

se libérer d'une hypothèque • een hypotheek aflossen

v

1) bevrijden

2) vrijstellen (van)

3) ontslaan [dienst]

4) storten, betalen

5) vrijmaken

6) uitstorten [hart]

7) uiten [gedachten]

8) liberaliseren [handel]

9) vrijlaten

Dictionnaire français-néerlandais > libérer
8 pousser

pousser [poesee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 duwen ⇒ drukken, (op)dringen

2 groeien ⇒ groter worden, uitbotten, doorkomen 〈 tanden〉

3 zijn weg vervolgen ⇒ doorgaan, -rijden, -reizen

4 〈 informeel〉 overdrijven

5 persen 〈 tijdens bevalling〉

♦voorbeelden:

2    faire pousser • verbouwen, telen, kweken

laisser pousser sa barbe • zijn baard laten staan

3    pousser jusqu'à Paris • doorreizen tot Parijs

  → champignon

4    faut pas pousser! • je moet niet zo overdrijven!

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (voort)duwen ⇒ (voort)drijven, voortstuwen, schuiven

2 aanzetten ⇒ aansporen, (aan)drijven

3 een duw geven ⇒ aanstoten

4 uitstoten ⇒ slaken, uiten, zingen

5 stimuleren ⇒ vooruitbrengen, bespoedigen

6 vooruithelpen ⇒ begunstigen, steunen, pousseren

7 krijgen ⇒ schieten 〈 wortels〉

8 voortgaan met ⇒ voortzetten, uitbreiden, verlengen

♦voorbeelden:

1    pousser un moteur • een motor op volle kracht laten draaien

pousser la porte • de deur open-, dichtduwen

pousser qn. dehors • iemand buiten (de deur) zetten

pousser la plaisanterie trop loin • de scherts te ver drijven

pousser qc. à sa perfection • iets tot in de perfectie uitwerken

pousser l'amitié, la haine jusqu'à 〈+ onbepaalde wijs〉 • zover gaan met zijn vriendschap, zijn haat dat

2    pousser un élève • een leerling vooruithelpen, stimuleren

3    pousser qn. du coude • iemand met de elleboog aanstoten

  → bout, enchère

4    〈 informeel〉 pousser une chanson, la chansonnette, la romance • een liedje zingen

pousser des cris • een geschreeuw aanheffen

pousser des gémissements • kermen, kreunen

〈 informeel〉 en pousser une • een lied aanheffen

5    pousser une affaire • vaart achter een zaak zetten

¶    pousser son avantage, ses succès • zijn voordeel uitbuiten, weten te benutten

pousser sa voix • zijn stem verheffen

III se pousser 〈 wederkerend werkwoord〉

1 plaats maken ⇒ opschuiven, opschikken, opzij gaan

2 vooruitkomen ⇒ zich een weg banen 〈 door omstanders opzij te dringen〉 ⇒ met de ellebogen werken

3 zich opwerken ⇒ carrière, naam maken

4 elkaar duwen ⇒ elkaar verdringen

  → col

v

1) duwen, drukken

2) groeien

3) doorgaan

4) overdrijven

5) persen [bevalling]

6) (voort)duwen

7) aansporen

8) uiten, slaken

9) stimuleren

10) krijgen [wortels]

11) voortzetten

Dictionnaire français-néerlandais > pousser
9 exhaler

exhaler [egzaalee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 geur〉 uitwasemen ⇒ uitdampen

2 〈 figuurlijk〉 uiten ⇒ tot uiting brengen, uitademen

3 〈formeel; de laatste adem〉 uitblazen

4 〈 biologie〉 uitademen

II s'exhaler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verbreiden 〈 van geur〉

2 tot uiting komen ⇒ zich uiten

Dictionnaire français-néerlandais > exhaler
10 extérioriser

extérioriser [eksteerie.orriezee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 gevoelens, vreugde〉 uiten ⇒ uitdrukken, tonen

II s'extérioriser 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈van gevoelens enz.〉 zich uiten ⇒ (uiterlijk) zichtbaar worden, zich naar buiten openbaren ⇒ 〈 van personen〉 zijn gevoelens, karakter openlijk, naar buiten tonen

Dictionnaire français-néerlandais > extérioriser
11 exclamer

exclamer (s') [eksklaamee]

〈 werkwoord〉

1 uitroepen ⇒ uitschreeuwen, kreten slaken

♦voorbeelden:

1 exclamer de joie • het uitschreeuwen van vreugde

exclamer sur qc. • z'n bewondering, verbazing uiten over iets

v

( s'exclamer) uitroepen, kreten slaken

Dictionnaire français-néerlandais > exclamer
12 formuler

formuler [formuulee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 opstellen 〈 in of volgens een formule〉 ⇒ opschrijven

2 uiten ⇒ formuleren, duidelijk onder woorden brengen

♦voorbeelden:

1 formuler une ordonnance • een recept voorschrijven

II se formuler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 onder woorden gebracht worden ⇒ geformuleerd worden

v

1) opstellen, opschrijven

2) formuleren

Dictionnaire français-néerlandais > formuler
13 fulminer

fulminer [fuulmienee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 fulmineren ⇒ heftig uitvaren, foeteren

2 〈 scheikunde〉 exploderen ⇒ knallen, ontploffen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 juridisch, rooms-katholiek; de banvloek〉 uitspreken ⇒ afkondigen

2 〈verwijten enz.〉 (naar het hoofd) slingeren

v

1) fulmineren, heftig uitvaren

2) exploderen, knallen

3) afkondigen [banvloek]

4) uiten, slingeren [verwijt]

Dictionnaire français-néerlandais > fulminer
14 grogner

grogner [gronjee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 knorren 〈 van varken, zwijn〉

2 〈+ contre〉 mopperen (op) ⇒ grommen (op)

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 iets〉 (ontevreden) mompelen ⇒ binnensmonds uiten

v

1) knorren

2) mopperen (op), grommen (op)

3) mompelen

Dictionnaire français-néerlandais > grogner
15 grommeler

grommeler [gromlee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 mopperen ⇒ knorren, brommen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 brommen ⇒ knorren, mompelen, binnensmonds uiten

v

mopperen, brommen

Dictionnaire français-néerlandais > grommeler
16 livrer

livrer [lievree]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 bezorgen ⇒ (af)leveren

2 uitleveren ⇒ overgeven, overleveren

♦voorbeelden:

1    〈 formeel〉 livrer des assauts, des combats • slag leveren

livrer à domicile • thuisbezorgen

livrer passage • doorgang verlenen

2    livrer qc. de soi-même • iets van zichzelf prijsgeven

livrer un secret à qn. • aan iemand een geheim prijsgeven

II se livrer (à) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich wijden (aan) ⇒ zich toeleggen (op), verrichten

2 zich blootgeven (aan) ⇒ zich (vrij) uiten (tegenover)

3 zich overgeven (aan) ⇒ begaan

v

1) bezorgen, afleveren

2) uitleveren, overgeven

Dictionnaire français-néerlandais > livrer
17 phrase

phrase [fraaz]

〈v.〉

1 (vol)zin

2 frase ⇒ muzikale figuur

3 〈 meervoud〉 (holle) frasen ⇒ holle woorden

♦voorbeelden:

1 la phrase de Proust • het zinsritme bij Proust

phrase simple • enkelvoudige zin

3 phrases toutes faites • geijkte uitdrukkingen

faire des phrases • holle frasen uiten

faire de grandes phrases • bombastische taal uitslaan

se payer de phrases • zich tevreden stellen met holle frasen

sans phrases • zonder omhaal van woorden

1. f
1) (vol)zin

2) frase [muziek]
2. phrases
f pl

holle frasen

Dictionnaire français-néerlandais > phrase
18 phrasé

phrase [fraaz]

〈v.〉

1 (vol)zin

2 frase ⇒ muzikale figuur

3 〈 meervoud〉 (holle) frasen ⇒ holle woorden

♦voorbeelden:

1 la phrase de Proust • het zinsritme bij Proust

phrase simple • enkelvoudige zin

3 phrases toutes faites • geijkte uitdrukkingen

faire des phrases • holle frasen uiten

faire de grandes phrases • bombastische taal uitslaan

se payer de phrases • zich tevreden stellen met holle frasen

sans phrases • zonder omhaal van woorden

m

frasering [muziek]

Dictionnaire français-néerlandais > phrasé
19 professer

professer [proffessee]

〈 werkwoord〉

1 blijk geven van 〈 gevoel, mening〉 ⇒ uiten, (openlijk) verkondigen

2 doceren ⇒ les geven in

v

1) verkondigen

2) doceren

Dictionnaire français-néerlandais > professer
20 trahir

trahir [traa.ier]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 verraad plegen ⇒ overlopen, deserteren

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verraden ⇒ verloochenen, verzaken

2 beschamen ⇒ schaden

3 ontrouw zijn ⇒ in de steek laten

4 in de steek laten 〈 van krachten, zenuwen〉 ⇒ verlaten

5 verraden ⇒ doen blijken

6 onjuist weergeven

♦voorbeelden:

2    trahir la confiance de qn. • iemands vertrouwen beschamen

5    son regard trahissait sa peur • de angst viel uit zijn blik af te lezen

6    trahir la vérité • de waarheid geweld aandoen

  → espérance

III se trahir 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verraden

2 tot uiting komen ⇒ zich uiten, zich openbaren

v

1) overlopen, deserteren

2) verraden

3) beschamen

4) ontrouw zijn

5) in de steek laten

6) onjuist weergeven

Dictionnaire français-néerlandais > trahir

Страницы

См. также в других словарях:

Utenhove — (Uutenhove, uiten Hove, uyt den Hove, auch übersetzt ex Curia, du Jardin, du Gardin u. ä.) ist der Name folgender Personen: Willem van Utenhove oder Willem de Matoc (Mitte des 13. Jh.), flämischer Dichter, Verfasser einer niederländischen… … Deutsch Wikipedia
äußern — Vsw std. stil. (11. Jh., Form 14. Jh.) Stammwort. Zu aus und außer werden seit spätalthochdeutscher Zeit Verben gebildet; frühest bezeugt ist ahd. ūzōn verwerfen , refl. + Gen. verzichten auf , also im Grunde nach außen tun . In… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

uiten

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

uiten

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: