-
1 ennuyer
-
2 embêter
embêter [ãbettee]1 vervelen ⇒ ergeren, op de zenuwen werken, treiteren♦voorbeelden:ça m' embête drôlement • dat vind ik knap vervelendne l'embête pas • laat hem met rust♦voorbeelden:1 ne pas s'embêter • zich uitstekend vermaken, niet te klagen hebben1. vergeren, lastig vallen2. s'embêterv -
3 assommer
assommer [aasommee]〈 werkwoord〉1 (dood)slaan ⇒ afmaken, neerslaan2 vervelen ⇒ vermoeien, lastig vallen♦voorbeelden:être assommé par des arguments • overstelpt worden met argumentense faire assommer par la police • klappen krijgen van de politiev1) (dood)slaan, neerslaan2) overbluffen -
4 courir
courir [koerier]1 hard lopen ⇒ hollen, rennen3 in omloop zijn ⇒ zich verspreiden, in zwang zijn5 lopen ⇒ zich uitstrekken, gelegen zijn♦voorbeelden:les gens courent à ce spectacle • de mensen verdringen zich om deze voorstelling te ziencourir après le bonheur • geluk najagen, nastrevencourir après une femme • achter een vrouw aan zittencourir au devant de qn. • iemand tegemoet snellencourir d' aventure en aventure • zich van het ene avontuur in het andere stortencourir sur ses cinquante ans • tegen de vijftig lopenbrochures qui courent de main en main • brochures die van hand tot hand gaanles ragots qui courent sur son compte • de kletspraatjes die over hem, haar de ronde doenmains qui courent sur les touches • handen die over de toetsen glijdenlaisser courir qn. • iemand zijn gang laten gaan〈 informeel〉 tu peux toujours courir! • morgen brengen!, je kunt me wat!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 najagen ⇒ nastreven, trachten te krijgen3 doorlopen ⇒ doorkruisen, doorreizen♦voorbeelden:v1) hardlopen, rennen, hollen2) zich haasten3) zich verspreiden, in zwang zijn4) lopen [tijd]5) gelegen zijn6) deelnemen (aan een wedren, wedstrijd)9) najagen10) doorkruisen, doorreizen11) druk bezoeken13) de keel uithangen, vervelen -
5 lasser
lasser [laasee]2 ontmoedigen ⇒ afschrikken, uitputten♦voorbeelden:→ passer1 genoeg krijgen (van) ⇒ moe worden (van), uitgeput raken (van)v1) vervelen2) uitputten -
6 raser
raser [raazee]1 scheren ⇒ afscheren, gladscheren3 slechten ⇒ met de grond gelijk maken, gladstrijken, slopen♦voorbeelden:1. v1) scheren2) vervelen, doorzagen2. se raserv1) zich scheren3) plat op de grond gaan liggen [dier] -
7 emmerder
emmerder [ãmerdee]〈 vulgair〉♦voorbeelden:3 je l'emmerde • hij kan me wat, hij kan de pot opje les emmerde • ze kunnen barstenêtre salement emmerdé avec qc. • lelijk in zijn maag met iets zitten1 zich stierlijk, kapot vervelen♦voorbeelden: -
8 empoisonner
-
9 enquiquiner
enquiquiner [ãkiekienee]〈 informeel〉1 vervelen ⇒ op de zenuwen werken, pesten, zuigen♦voorbeelden:je suis bien enquiquiné • ik zit aardig in de puree -
10 chèvre
chèvre [sĵevr]I 〈m.〉II 〈v.〉2 (hijs)kraan ⇒ bok, takel♦voorbeelden:¶ faire devenir chèvre • ergeren, vervelen1. m 2. f1) geit2) (hijs)kraan, bok, takel -
11 fatiguer
fatiguer [faatiegee]1 moe worden ⇒ veel te dragen hebben, zwaar belast zijn♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vervelen ⇒ lastig vallen, storen3 verslijten ⇒ afdragen, uitputten♦voorbeelden:1 zich vermoeien ⇒ moe worden, zich inspannen♦voorbeelden:il se fatigue vite • hij wordt gauw moeil n'aime pas se fatiguer • hij is liever lui dan moene te fatigue pas • maak je niet druk1. v1) moe worden2) vermoeien3) storen4) verslijten, afdragen2. se fatiguerv -
12 ferme
ferme1 [ferm]〈v.〉2 pachtboerderij ⇒ pachthoeve, pachterij♦voorbeelden:ferme d'élevage • veeboerderijferme viticole • wijnboerderijà la ferme • op, in de boerderij————————ferme2 [ferm]1 stevig ⇒ vast, hard2 vastberaden ⇒ standvastig, onverstoorbaar♦voorbeelden:————————ferme3 [ferm]〈 bijwoord〉2 veel ⇒ intens, geweldig♦voorbeelden:1 tenir ferme • volhouden, standhouden1. f1) boerderij2) verpachting2. adj1) stevig, vast2) vastberaden3) flink, krachtig5) stabiel [economie]3. adv1) hard, stevig2) veel, intens3) definitief -
13 fermé
ferme1 [ferm]〈v.〉2 pachtboerderij ⇒ pachthoeve, pachterij♦voorbeelden:ferme d'élevage • veeboerderijferme viticole • wijnboerderijà la ferme • op, in de boerderij————————ferme2 [ferm]1 stevig ⇒ vast, hard2 vastberaden ⇒ standvastig, onverstoorbaar♦voorbeelden:————————ferme3 [ferm]〈 bijwoord〉2 veel ⇒ intens, geweldig♦voorbeelden:1 tenir ferme • volhouden, standhoudenadj1) gesloten, dicht2) ontoegankelijk, ongevoelig -
14 sou
sou [soe]〈m.〉♦voorbeelden:manger ses quatre sous • zijn spaarcentjes opmaken〈 spreekwoord〉 un sou est un sou • wie het kleine niet eert, is het grote niet weerdça fait des sous • dat brengt geld in het laatjesucer qn. jusqu'au dernier sou • iemand tot op het bot uitzuigenêtre près de ses sous • op zijn centen zittenêtre fichu comme quatre sous • zeer armoedig gekleed gaan2 propre comme un sou neuf • kraakhelder, brandschoonde quatre sous • geen stuiver waardn'avoir pas un sou vaillant • geen rooie cent hebbenn'avoir pas le sou • geen rooie cent hebbenpas un sou de • geen greintjesou à sou, sou par sou • stukje bij beetjepas jaloux pour un sou • helemaal niet, alles behalve jaloerssans un sou • zonder een rooie centil n'est pas méchant pour deux sous • hij doet geen vlieg kwaadmduit, geld -
15 suer
suer [suu.ee]1 zweten ⇒ vocht uitscheiden, doorlaten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉→ sangv1) (uit)zweten2) uitstralen -
16 talent
talent [taalã]〈m.〉1 talent ⇒ aanleg, gave♦voorbeelden:exercer son, un talent • zich volledig ontplooienmontrez-nous vos talents • laat eens zien wat je kuntde talent • begaafd, getalenteerdm1) talent, aanleg -
17 trouver
trouver [troevee]1 vinden ⇒ ontdekken, ontwaren, uitdenken2 vinden ⇒ aantreffen, ondervinden, ontmoeten4 vinden ⇒ van mening zijn, oordelen5 vinden ⇒ noemen, aanwijzen♦voorbeelden:trouver à redire à qc. • ergens iets op aan te merken hebbentrouver la porte fermée • voor een gesloten deur staanje l'ai trouvé fouillant dans mon tiroir • ik heb hem betrapt toen hij mijn la doorzochtaller trouver qn., venir trouver qn. • iemand (gaan, komen) opzoeken〈 informeel〉 où avez-vous trouvé cela? • hoe komt u erbij?où peut-on vous trouver? • waar kan men u bereiken?→ plaisir〈 informeel〉 la trouver mauvaise, saumâtre • iets vervelend, zuur vinden1 zich bevinden ⇒ zijn, liggen, staan♦voorbeelden:1 se trouver court • niet verder kunnen, blijven stekense trouver laid • zich lelijk vindens'en trouver bien • zich er wel bij bevindense trouver mal • zich niet lekker voelença se trouve bien! • dat treft goed!1. v 2. se trouverv2) zich voelen3) blijken -
18 vieux
vieux1 [vjeu]〈m.〉1 ouwe ⇒ kapitein, baas♦voorbeelden:→ coup————————vieux2 [vjeu],vieille [vjej]〈m., v.〉1 oude man, vrouw ⇒ oud baasje, oudje 〈 met neerbuigende nuance〉♦voorbeelden:mon vieux • m'n ouwe heer(mon) vieux, (ma) vieille • ouwe jongen, beste meid————————vieux3 [vjeu],vieil, vieille [vjej]1 oud ⇒ bejaard, verouderd, reeds lang bestaand, uit vroeger tijd afkomstig♦voorbeelden:une politesse très vieille France • een ouderwetse, voorname hoffelijkheidvieux garçon • vrijgezelvin vieux • belegen wijnma vieille voiture • mijn vorige autos'habiller vieux • zich ouwelijk kledenvivre vieux • een hoge leeftijd bereikenvieux avant l'âge • vroeg oudil est plus vieux que moi de deux ans • hij is twee jaar ouder dan ikc'est vieux comme le monde • dat is zo oud als de wereld= vieil; = vieille; adj1) oud2) bejaard3) van vroeger -
19 barber
barber [baarbee]〈 informeel〉 -
20 bassiner
- 1
- 2
См. также в других словарях:
vervelen — ferferi … Woordenlijst Sranan
Vervielfältigen — Vervielfältigen, verb. regul. act. vielfältig machen, machen, daß ein Ding mehrmahl da ist; ingleichen, als ein Reciprocum, sich vervielfältigen, sich vermehren. Wer die Natur aufmerksam ansiehet, vervielfältigt für sich ihre Reitzungen, Gell. In … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart