-
1 bruit
bruit [brŵie]〈m.〉1 geluid ⇒ ge(d)ruis, lawaai3 ophef ⇒ drukte, opzien4 ruis♦voorbeelden:bruit de chaînes • gerammel van ketenenbruit de ferraille • gekletter, gerinkelbruit de l'orage, du tonnerre • gerommel van het onweer, van de donderbruit des voix • gegons van de stemmenbruits cardiaques • hartruisà grand bruit • met veel lawaaiau bruit de • bij het horen (van het nieuws) vanmauvais bruit • lasterpraatjele bruit court que • het gerucht gaat datfaire, mener grand bruit de qc. • veel ophef over iets makenm1) geluid2) gerucht3) lawaai, drukte4) ruis -
2 chahut
-
3 diable
diable [die.aabl]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord, tussenwerpsel〉1 duivel♦voorbeelden:avoir le diable au corps • van de duivel bezeten zijn; 〈 figuurlijk〉dol, doorgeslagen zijn, geen rust in zijn lijf hebbenc'est bien le diable si • het zou toch wel heel vreemd, gek zijn alsce n'est pas le diable • het is niet moeilijkfaire le diable à quatre • veel lawaai maken; 〈 figuurlijk〉zich moeite geven om iets te krijgen, te belettenque le diable t'emporte • loop naar de duiveltirer le diable par la queue • moeite hebben om rond te komenque diable va-t-il faire? • wat voor de duivel gaat hij doen?à la diable • onverzorgd, slordig, haastigau diable (vauvert) • erg ver (weg)allez au diable • loop naar de duivelenvoyer qn. au diable • iemand naar de duivel, maan wensendiable de • wonderlijk, vreemd, slechtun bruit de tous les diables • ontzettend lawaaidu diable • uitzonderlijk, uitermateen diable • erg, verschrikkelijkdiable! • du(i)vels!→ Dieuun pauvre diable • arme drommelm1) duivel3) drommel -
4 éclat
éclat [eeklaa]〈m.〉1 pracht ⇒ schittering, glans2 scherf ⇒ splinter, spaan3 hels lawaai ⇒ geschreeuw, geschater♦voorbeelden:sans éclat • onopvallendbriser en éclats • aan diggelen smijtenpartir d'un grand éclat de rire • in luid geschater uitbarstenéclats de voix • luide, opgewonden stemmenrire aux éclats • schaterlachensans éclat • zonder veel ophef→ coupm1) pracht, glans2) splinter, spaan3) hels lawaai4) schandaal -
5 fracas
fracas [fraakaa]〈m.〉1 geraas ⇒ lawaai, leven, drukte, misbaar♦voorbeelden:à grand fracas • met veel misbaar→ pertemlawaai, drukte -
6 vacarme
-
7 abrutissant
abrutissant [aabruutiesã]♦voorbeelden:adjgeestdodend, afstompend -
8 dominer
dominer [dommienee]1 (over)heersen ⇒ de overhand hebben, in de meerderheid zijn♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overheersen ⇒ beheersen, bedwingen♦voorbeelden:dominer la situation • de toestand meester zijndominer le tumulte • boven het lawaai uitkomenil domine de beaucoup le reste de l'équipe • hij steekt met kop en schouders boven zijn ploeggenoten uitv1) (over)heersen, beheersen -
9 empêcher
empêcher [ãpesĵee]1 verhinderen ⇒ beletten, weerhouden (van), tegenhouden♦voorbeelden:1 qui m'en empêchera? • wie zal mij dat verhinderen?le bruit l'empêche de dormir • door het lawaai kan hij niet slapen♦voorbeelden:1. vverhinderen, beletten2. s'empêcher (de)v -
10 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
11 foin
foin [fwẽ]〈m.〉1 hooi♦voorbeelden:être bête à manger du foin • zo stom als een ezel zijnil n'y a plus de foin dans le râtelier • er is geen geld meer in het laatjefoin de …! • geen … meer!1. m1) hooi2) haar [artisjok]3) drukte, herrie2. foinsm pl -
12 oreille
oreille [orrej]〈v.〉1 oor♦voorbeelden:oreilles d'une tasse • oren van een kopjetendre une oreille avide • de oren spitsenavoir, marcher l'oreille basse • de oren laten hangens'en aller l'oreille basse • afdruipen, met hangende pootjes weggaanêtre dur d'oreille, avoir l'oreille dure • hardhorend zijnécouter d'une oreille distraite • (maar) met een half oor luisterenoreille externe • uitwendig ooravoir l'oreille fine • een scherp gehoor hebbenoreille interne • inwendig oor, binnenooravoir les oreilles rebattues • het gezeur moe zijnfaire la sourde oreille • zich Oost-Indisch doof houdenavoir l'oreille de qn. • een welwillend gehoor bij iemand vindenavoir de l'oreille • een goed, zuiver gehoor hebbencasser les oreilles • te veel lawaai makenchauffer, échauffer les oreilles à qn. • iemand woedend makenne pas en croire ses oreilles • zijn oren niet kunnen gelovendire qc. à l'oreille de qn. • iemand iets in het oor fluisterendresser, tendre l'oreille • zijn oren spitsenécouter de toutes ses oreilles • zeer aandachtig luisteren, één en al oor zijnn'écouter que d'une oreille • maar met een half oor luisterenil ne l'entend pas de cette oreille • aan dat oor is hij doof, daarvan wil hij niet horence n'est pas tombé dans l'oreille d'un sourd • dat is niet voor dovemansoren gezegdêtre tout oreilles • een en al oor zijnfrotter les oreilles à qn. • iemand de oren wassen, de les lezenprêter l'oreille (à) • luisteren, het oor lenen (aan)rebattre les oreilles à qn. • iemand aan z'n kop zeurense faire tirer l'oreille • zich laten bidden en smekensi cela venait à ses oreilles • als dat hem ter ore zou komenrougir jusqu'aux oreilles • een hoofd als een boei krijgenjusqu'aux oreilles • tot over zijn orenf -
13 percer
percer [persee]1 doorbreken ⇒ doorkomen, aanbreken3 doorschemeren ⇒ zichtbaar worden, bekend worden4 bekendheid krijgen ⇒ beroemd worden, beginnen naam te makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 een gat maken in ⇒ boren door, doorsteken, doorprikken3 doorbreken ⇒ breken door, dringen door, zich een weg banen door4 doorgronden ⇒ ontdekken, achter (iets) komen♦voorbeelden:cela me perce le coeur • dat is een steek in mijn hartbruit qui perce les oreilles • oorverdovend lawaaipercer une rue • een straat doortrekkenpercer un tunnel • een tunnel gravenv1) doorbreken5) boren (door), doorsteken, doorprikken6) openbreken8) achter [iets] komen -
14 sabbat
-
15 sérénade
-
16 tapage
-
17 tonnerre
tonnerre [tonner]〈m.〉1 donder♦voorbeelden:avec un bruit de tonnerre • met donderend lawaaiune voix de tonnerre • een donderende, bulderende stem〈 informeel〉 du tonnerre (de Dieu) • donders, fantastischla voiture a marché du tonnerre • de wagen heeft fantastisch geredentonnerre!, mille tonnerres!, tonnerre de Brest! • donders!1. m1) donder2) bliksem2. interj -
18 tuer
tuer [tuu.ee]1 doden ⇒ doodslaan, ombrengen, ter dood brengen2 slachten ⇒ doden, neerschieten3 kapotmaken ⇒ bederven, afstompen, doden4 afbeulen ⇒ afmatten, doodmoe, ziek maken♦voorbeelden:le cancer tue des milliers de personnes par an • jaarlijks sterven duizenden aan kankeril va se faire tuer • hij zoekt de dood op 〈 door waaghalzerij〉; hij breekt zijn nek nog eens, hij gaat zijn dood tegemoettuer à coups de pierre • stenigentuer qn. d' un coup de couteau • iemand neerstekentuer qn. d' un coup de fusil • iemand met een geweerschot dodenje suis tué • ik ben op, kapot♦voorbeelden:se tuer au, de travail • zich doodwerkenv1) doden2) slachten3) neerschieten4) afmatten -
19 tumulte
tumulte [tuumuult]〈m.〉1 rumoer ⇒ lawaai, tumult, geraas2 opschudding ⇒ onrust, drukte, koortsachtigheid♦voorbeelden:m1) rumoer, tumult2) opschudding -
20 avec un bruit de tonnerre
avec un bruit de tonnerreDictionnaire français-néerlandais > avec un bruit de tonnerre
- 1
- 2
См. также в других словарях:
lawaai — wunyuwunyu / babari … Woordenlijst Sranan
Cinekid Festival — Location Amsterdam, The Netherlands Founded 1986 Language Dutch English … Wikipedia
Heidenlärm — Sm std. stil. (19. Jh.) Hybridbildung. Gebildet im Anschluß an Psalm 2,1 Warum toben die Heiden ? Ebenso nndl. heidens lawaai. deutsch s. Heide, s. Lärm … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache