-
1 legal
juridisch -
2 legal advisor
juridisch raadsman -
3 legal advisor to the government
juridisch adviseur van de staat (een advocaat die aan het hoofd staat van een algemene aanklacht in de naam van de staat) -
4 act
n. handeling; daad; akte; wet; nummer, bedrijf--------v. handelen, optreden; zich gedragen, toneelspelen, een rol spelenact1[ ækt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 handeling ⇒ daad, werk♦voorbeelden:act of war • oorlogshandeling2 〈 Amerikaans-Engels〉 act of Congress, 〈 Brits-Engels〉act of Parliament • wet van het Congres/Parlementgo into one's act • zijn bekende grapjes uithalenput on an act • komedie spelenact of God • straffe Gods; 〈 verzekeringswezen〉overmacht, force majeure 〈 met betrekking tot natuurgeweld〉catch/take someone in the (very) act • iemand op heterdaad betrappen〈 slang〉 get one's act together • orde op zaken stellen, zijn zaakjes voor elkaar krijgensteal the act • uitbenI was in the (very) act of writing a letter • ik was net een brief aan het schrijven————————act22 handelen ⇒ optreden, iets doen6 komedie spelen ⇒ zich aanstellen, veinzen♦voorbeelden:he acts like a fool • hij gedraagt zich als een dwaas2 why don't the police act? • waarom grijpt de politie niet in?the chairman asked her to act for him • de voorzitter vroeg haar om hem te vervangen¶ Ayckbourn's plays act well • de stukken van Ayckbourn zijn goed speelbaar/bekken goedII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitbeelden ⇒ spelen, uitspelen♦voorbeelden:act out one's emotions • zijn gevoelens uitspelen/naar buiten brengen -
5 legal
adj. rechtskundig, rechterlijk; wettig; wettelijk; rechtsgeldig; legaal[ lie:gl]1 wettig ⇒ legaal, rechtsgeldig2 wettelijk ⇒ krachtens/volgens de wet3 juridisch ⇒ gerechtelijk, rechtskundig♦voorbeelden:legal person • rechtspersoonlegal tender • wettig betaalmiddellegal status (of a company) • rechtspersoonlijkheidlegal aid/advice • juridisch advieslegal adviser/representative • (juridisch) raadsmanthe legal profession • de juridische standlegal term • wets/rechtsterm -
6 audit
n. accountantsonderzoek/controle--------v. boekhouden, het nazien van de boekhoudingaudit1[ o:dit] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————audit21 (de boeken/rekeningen) controleren -
7 evidence
n. getuigenis, bewijs, bewijsstuk--------v. aanduiding; bewijsevidence1[ evviddəns]1 aanduiding ⇒ spoor, teken2 bewijs ⇒ bewijsstuk/materiaal/plaats♦voorbeelden:1 bear/show evidence of • sporen/tekenen dragen van, getuigen vangive evidence of • tekenen vertonen vanconclusive evidence • afdoend bewijsbear evidence that • het bewijs leveren datproduce evidence • bewijs leveren/verschaffen〈 juridisch〉 evidence against • belastend(e) materiaal/feiten ingebracht tegen〈 juridisch〉 evidence for the defence/prosecution • bewijs à decharge/à chargeon the evidence of • op grond van2 duidelijkheid ⇒ zichtbaarheid, opvallendheid♦voorbeelden:call someone in evidence • iemand als getuige oproepen2 be in evidence • zichtbaar zijn/opvallen————————evidence2〈 werkwoord〉1 getuigen van ⇒ blijk geven van, tonen -
8 guilty
-
9 malpractice
n. professionele nalatigheid; onprofessioneel gedrag (vooral in de medische wereld)--------v. verkeerde (be)handeling (vooral medisch), kwade praktijken; misdrijf[ mælpræktis] -
10 solicitor
n. (ongeveer) procureur (BE jur.); rechtskundig adviseur, advocaat[ səlissittə] -
11 bailiff
n. gerechtsdienaar, deurwaarder; rentmeester[ beelif] -
12 brief
adj. kort--------n. instructie (voor pleiter); vlieginstructie; (dames/heren)slip--------v. instrueren; rapporterenbrief1[ brie:f]1 stukken ⇒ bescheiden, dossier; 〈 juridisch〉 instructie voor pleiter 〈 opgesteld ten behoeve van advocaat〉; 〈Brits-Engels; bij uitbreiding〉 opdracht voor een ‘barrister’♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 it's not part of your brief to tell her what to do • het is niet aan jou haar te zeggen wat ze doen moetII 〈meervoud; werkwoord steeds meervoud〉1 (dames/heren)slip ⇒ (pijploos) onderbroekje, bikinibroekje————————brief21 kort(stondig) ⇒ beknopt, bondig, vluchtig♦voorbeelden:brief and to the point • kort en krachtigbe brief • het kort houdenin brief • om kort te gaan, kortom————————brief3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 please brief me on this point • wil je dit punt even met me doornemen? -
13 case
n. geval; zaak; rechtszaak; toestand; reden; naamval (grammatica); krat, kist, doos; (in computers) metalen omhulsel waarin zich alle interne onderdelen van de computer bevinden--------v. inpakken (ook in een kist)case1[ kees]1 geval ⇒ kwestie, zaak; stand van zaken; voorbeeld, specimen; patiënt, ziektegeval; 〈 informeel〉 (excentriek) type4 〈 benaming voor〉 omhulsel 〈 voornamelijk met inhoud〉 ⇒ doos, kist, koffer; zak, tas(je); schede, koker; huls, mantel; sloop, overtrek; cassette, etui; omslag; band; uitstalkast, vitrine; kast 〈 van horloge, piano; voor boeken enz.〉; 〈 techniek, technologie〉 huis; trommel, bus; 〈 plantkunde〉 zaadhuisje/hulsel5 kozijn ⇒ raamwerk, deurlijst♦voorbeelden:case in point • goed voorbeeldhe's a real case • hij is echt geschift(just) in case • voor het geval datin case of • in geval van, voor het geval datin the case of • met betrekking totin any/no case • in elk/geen gevalit's (not) the case • het is (niet) waar/het gevalsuch being the case • in het licht daarvanin this/that case • in dit/dat gevalthree cases of measles • drie gevallen van mazelenas the case may be • afhankelijk van de situatie/omstandigheden2 have a strong case • er goed/sterk voor staanmake (out) one's case • aantonen dat men gelijk heeftput the case (that) • opperen/voorstellen (om te)the case for the defendant • het pleidooi ten gunste van de beklaagdehave no case • geen been hebben om op te staanleading case • precedentmy case is to be heard today • mijn zaak komt vandaag voor————————case2〈 werkwoord〉1 voorzien van een omhulsel/doos ⇒ insluiten, vatten -
14 circuit
n. rotonde; circuit; omsingeling (ronde)--------v. kring; omtrekken, omronden[ sə:kit]1 kring ⇒ omtrek, gebied, ronde♦voorbeelden:do the circuit of the course • de hele baan rond lopen→ short short/ -
15 culpable
adj. schuldig, iemand die een straf toekomt[ kulpəbl] 〈culpably; zelfstandig naamwoord: culpability〉1 laakbaar ⇒ afkeurenswaardig, verwerpelijk♦voorbeelden: -
16 decease
n. overlijden--------v. overlijden, stervendecease1♦voorbeelden:1 upon your decease • bij/na uw overlijden————————decease2 -
17 decree
n. decreet, verordening, besluit--------v. verordenen, bevelendecree1[ dikrie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 decreet ⇒ verordening, besluit♦voorbeelden:1 by decree • bij/per decreet————————decree2〈 werkwoord〉1 decreteren ⇒ verordenen, bevelen♦voorbeelden: -
18 default
n. zich aan verplichingen onttrekken; afwezigheid; absentie; de standaard keuze--------v. verzuim, niet verschijnen; in gebrek blijvendefault1[ diffo:lt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:win by default • winnen wegens het niet-opkomen/niet-verschijnen van de tegenpartij————————default2〈 werkwoord〉 -
19 defeat
n. nederlaag, verlies--------v. overwinnen, winnen; verijdelendefeat1[ diffie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:defeat of an opponent • overwinning op een tegenstander————————defeat2〈 werkwoord〉1 verslaan ⇒ overwinnen, winnen van♦voorbeelden:2 be defeated in an attempt • een poging zien mislukken/stranden -
20 discharge
n. (het) lossen; uitlaat; vrijlating; schuld afbetalen; schot--------v. vracht lossen; uitwerpen, uitscheiden; bevrijden; verwijderen; sturen, wegsturen; schietendischarge1[ distsja:dzj]1 bewijs van kwijting/ontslag1 lossing ⇒ ontlading, het uitladen4 kwijting ⇒ aflossing, vervulling♦voorbeelden:a purulent discharge • een etterige afscheidingthe discharge of one's duties • het vervullen van zijn plicht————————discharge2[ distsja:dzj]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ontladen ⇒ uitladen, lossen2 afvuren ⇒ afschieten, lossen4 wegsturen ⇒ ontslaan, ontheffen van; 〈 leger〉 pasporteren; 〈 juridisch〉 vrijspreken, in vrijheid stellen5 uitstorten ⇒ uitstoten, afgeven6 vervullen ⇒ voldoen, zich kwijten van♦voorbeelden:discharge the jury • de jury van zijn plichten ontslaandischarge a patient • een patiënt ontslaandischarge a sailor • een zeeman afmonsterendischarge someone from service • iemand uit de dienst ontslaandischarge oaths/screams • vloeken/kreten uitstotendischarge one's debts • zijn schulden voldoendischarge one's duties • zijn taak vervullen
См. также в других словарях:
Juridisch — (v. lat.), den Rechten gemäß, rechtskräftig … Pierer's Universal-Lexikon
Jurīdisch — (lat.), der Rechtswissenschaft gemäß, oft gleichbedeutend mit juristisch gebraucht … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Juridisch — Jurīdisch, juridĭce (lat.), der Rechtswissenschaft gemäß, rechtskräftig; auch s.v.w. juristisch … Kleines Konversations-Lexikon
Juridisch — Jurīdisch, S. Juristisch … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
juridisch — juridisch:⇨rechtlich(1) … Das Wörterbuch der Synonyme
Juridisch — Der Begriff juridisch wird in der deutschen Wissenschaftssprache, insbesondere der Rechtsphilosophen und Ethiker, vom Begriff juristisch unterschieden. Juristisch bedeutet die Ausbildung und Berufsausübung der Juristen und die Anwendung der… … Deutsch Wikipedia
Juridisch-Politischer Leseverein — Der 1841 gegründete Juridisch Politische Leseverein war eine Vereinigung von Beamten, Juristen und Professoren in Wien. Die Mitglieder betrachteten den Leseverein als Diskussionsforum der liberalen gebildeten zweiten Gesellschaft und suchten im… … Deutsch Wikipedia
juridisch — ju|ri|disch 〈Adj.; veraltet; noch österr.〉 der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch [<lat. iuridicus „das Recht handhabend, gerichtlich“ <lat. ius „Recht“ + dicere „sagen, sprechen“] * * * ju|ri|disch <Adj.> [lat. iuridicus, zu … Universal-Lexikon
juridisch — ju·ri̲·disch Adj; nur attr od adv, ohne Steigerung, (A) ≈ ↑juristisch (1) … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
juridisch — ju|ri|disch 〈Adj.; veraltet; noch österr.〉 der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch [Etym.: <lat. iuridicus »das Recht handhabend, gerichtlich« <ius, Gen. iuris »Recht« + dicere »sagen, sprechen«] … Lexikalische Deutsches Wörterbuch
juridisch — ju|ri|disch <aus lat. iuridicus »Recht sprechend«, dies zu ius, Gen. iuris »Recht« u. dicere »sagen, sprechen«> der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch … Das große Fremdwörterbuch