-
1 defeat
n. nederlaag, verlies--------v. overwinnen, winnen; verijdelendefeat1[ diffie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:defeat of an opponent • overwinning op een tegenstander————————defeat2〈 werkwoord〉1 verslaan ⇒ overwinnen, winnen van♦voorbeelden:2 be defeated in an attempt • een poging zien mislukken/stranden -
2 disconcert
v. verontrusten; in verlegenheid brengen; verijdelen[ diskənsə:t] -
3 foil
n. aluminium folie; tegenovergestelde, contrast; folio (in architectuur)--------v. contrast; beter doen uitkomen; floret; verijdelen, verhinderen, dwarsbomenfoil1[ fojl]2 floret♦voorbeelden:be a foil to • beter doen uitkomen1 foelie ⇒ bladmetaal, folie; zilverpapier————————foil2〈 werkwoord〉1 verijdelen ⇒ verhinderen, voorkomen2 afweren ⇒ afslaan, verslaan♦voorbeelden: -
4 frustrate
-
5 spike
n. aar; punt, spijl; pen; lange nagel; tand (v.e. kam)--------v. (vast)spijkeren; (door)prikken; van punten voorzien; (een scheutje alcohol) toevoegen aan; buiten gevecht stellen, een eind maken aanspike1[ spajk]II 〈 meervoud〉————————spike2〈 werkwoord〉1 (be/vast)spijkeren ⇒ (vast)nagelen2 van spijkers/punten/spikes voorzien4 kwetsen ⇒ doorboren, beschadigen♦voorbeelden: -
6 abort
v. aborteren, annuleren, verijdelen, aflassen, mislukken; (in computers) een lopend computer procedure of programma verlaten[ əbo:t]1 (doen) aborteren ⇒ een miskraam hebben/opwekken, ontijdig bevallen2 tot een ontijdig einde komen/brengen ⇒ (doen) mislukken; 〈 in het bijzonder luchtvaart, ruimtevaart〉 (de vlucht) voortijdig afbreken♦voorbeelden:abort a pregnancy • een zwangerschap afbreken/onderbreken -
7 blast
interj. loop naar de maan!--------n. rukwind, luchtdruk; explosie--------v. ontploffing; vloekenblast1[ bla:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:blast! • verdorie/verdraaid————————blast2〈 werkwoord〉1 opblazen ⇒ doen exploderen, bombarderen2 vernietigen ⇒ verijdelen, ruïneren♦voorbeelden:4 blast him! • laat hem naar de maan lopen!→ blast off blast off/ -
8 blow up
opblazenblow up1 ontploffen ⇒ exploderen, springen♦voorbeelden:the crisis blew up • de crisis brak uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉5 doen opwaaien ⇒ opjagen, opdwarrelen -
9 bring to naught
doen mislukken, verijdelen -
10 dash
n. ietsje; scheutje (drank); slag, dreun; spurt, uitval; (100 m.) sprint--------v. (vooruit)stormen, denderen; (met grote kracht) slaan, smijten, beukendash1[ dæsj]1 ietsje, tik(kelt)je ⇒ scheutje; snu(i)fje2 (snelle, krachtige) slag ⇒ dreun3 spurt ⇒ sprint, uitval5 penne/penseelstreek♦voorbeelden:dash of pepper • snufje peperthe prisoners made a dash for freedom • de gevangenen deden een snelle uitbreekpoging1 elan ⇒ zwier, durf————————dash21 (vooruit)stormen ⇒ (zich) storten, denderen♦voorbeelden:dash along/past • voorbijstuivendash away • wegstormen, zich uit de voeten makendash off • er (als de gesmeerde bliksem) vandoor gaandash up • komen aansnellen1 (met grote kracht) slaan ⇒ smijten, beuken♦voorbeelden:dash down • neersmijtenthe waves dashed against the rocks • de golven beukten tegen de rotsen2 (be)spatten ⇒ besmeuren, (be)sprenkelen3 snel/gehaast doen♦voorbeelden:dash one's/someone's brains out • zijn hersenpan kraken, iemand de hersens inslaan2 dash mud over something, dash something with mud • iets met modder bespatten/besmeuren3 dash something down/off • iets nog even gauw eruit stampen/opschrijven4 dash it (all)! • verdraaid!, nondeju! -
11 disappoint
-
12 kill
n. (het) doden; jacht; prooi; (computers-internet) een bevel dat op een nickserv niemand met dezelfde naam toelaat--------v. doden, vermoorden, vernielen; buiten werking stellen; verspillen; verijdelen; (in computers) een bevel annuleren, een bepaalde werking stoppen, één van meerdere aktiviteiten opheffenkill1[ kil] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 buit ⇒ vangst, (gedode) prooi♦voorbeelden:¶ be in at the kill • erbij zijn als de vos gedood wordt; 〈 figuurlijk〉 er (op het cruciale moment) bij zijn————————kill2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 kill with kindness • doodknuffelen, met (overdreven) vriendelijkheid overstelpen〈informeel; figuurlijk〉 kill oneself laughing/with laughter • zich een ongeluk/bult lachenkill off • afmaken, uit de weg ruimen, uitroeienbe killed • om het leven komen¶ dressed to kill • schitterend uitgedost zijn, er piekfijn uitzien -
13 naught
n. nul; niets; totale mislukking; totale vernietiging[ no:t] 〈 voornaamwoord〉♦voorbeelden:1 bring to naught • doen mislukken, verijdelencome to naught • op niets uitlopencare naught for something • ergens geen belangstelling voor hebbenwe could do naught but stare, amazed • we konden alleen maar verbaasd starenhe is naught to me • hij betekent niets voor mij————————〈 telwoord〉1 nul♦voorbeelden: -
14 quash
-
15 repulse
n. af-, terug-slaan--------v. terugdrijven, -slaan; afslaan, afwijzenrepulse1[ rippuls] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 afwijzing ⇒ weigering, verwerping♦voorbeelden:————————repulse2〈 werkwoord〉 -
16 scotch
-
17 spike a plan
-
18 thwart
adj. gedwarsboomd--------n. preventie; bank voor roeiers (in boot), doft--------v. voorkomen; voortdrijventhwart1[ θwo:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————thwart2〈 werkwoord〉 -
19 ward
n. afdeling (van een ziekenhuis of gevangenis); bescherming; onder protektoraat van-; voogd; toezicht; het (af)stoten; gleuf--------v. stoten, afstoten, terugdringen; voorkomen; verijdelen[ wo:d]1 (ziekenhuis)afdeling/zaal4 voogdijschap ⇒ hoede, curatele♦voorbeelden:put someone in/under ward • iemand onder voogdij stellen -
20 foil a theft
een diefstal verijdelen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
vereiteln — Vsw std. (14. Jh.), spmhd. verītelen Stammwort. Zu eitel in der alten Bedeutung leer, nichtig , also zunichte machen . Ebenso nndl. verijdelen. deutsch s. eitel … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache