-
1 het gaat hem voor de wind
het gaat hem voor de wind -
2 het gaat hem voor de wind
het gaat hem voor de windhe's doing well/flying highVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het gaat hem voor de wind
-
3 het gaat hem voor de wind
мест.общ. ему везёт -
4 wind
♦voorbeelden:1 aanlandige wind • vent marin, de meraflandige wind • vent de terreer waait een frisse wind sinds zij er werkt • une bouffée d'air frais est entrée avec elleeen frisse wind door zijn hoofd laten waaien • se changer les idéeseen frisse wind laten waaien in • dépoussiérereen gure wind • un vent âpreeen harde wind • un grand ventde wind draait • le vent tournede wind gaat liggen • le vent tombewinden laten • lâcher des ventsiemand de wind uit de zeilen nemen • couper l'herbe sous le pied de qn.de wind steekt op • le vent se lèvewind tegen • vent de faceeen advies in de wind slaan • rejeter un bon conseilmet alle winden (mee)waaien, (mee)draaien • tourner à tous les ventsvoor de wind zeilen • avancer au ventvlak voor de wind zeilen • avoir le vent en poupe→ link=boom boom -
5 wind
2 [scheet] wind♦voorbeelden:bestand zijn tegen weer en wind • be wind and weatherproofgeen zuchtje wind • not a breath of wind, dead calmeen bijtende/veranderlijke wind • a biting/gusty windeen felle wind • a fierce windeen harde/krachtige wind • a high/powerful windzwakke/matige wind • light/moderate breezede wind draaide naar het oosten • the wind veered round to the eastde wind draait • the wind is changing/turningde wind gaat liggen • the wind is droppingde wind van voren krijgen • 〈 figuurlijk〉 get lectured at, have the book thrown at onede wind kwam van zee • the wind was blowing onshoremaak niet zo'n wind met die deur • don't make such a draught with that dooriemand de wind uit de zeilen nemen • 〈 figuurlijk〉 steal a march on someone, take the wind out of someone's sailser staat niet veel wind • there's not much (of a) windkijken uit welke hoek de wind waait • see which way the wind blows, play it by earde wind zat in de goede hoek • the wind was from the right quarterwind achter/tegen • tail/head windmet de wind mee • with the windwind tegen hebben • walk/sail against the wind, have a head wind; 〈 figuurlijk〉 sail against the wind/currentmet alle winden (mee)waaien/draaien • trim one's sails (according) to the wind, swim with the tidetegen de wind in • against the wind, into the teeth of the windvan de wind kan je niet leven • you can't live on air/nothing〈 figuurlijk〉 het gaat hem voor de wind • he's doing well/flying higher als de wind vandoor gaan • be off like a shot/(greased) lightning -
6 wind
дуновение ветра; полный штиль; пренебречь; он их обуздал; выбить у оружие из рук; задать нахлобучку (взбучку); (с)делать разнос; намылить голову; ему везёт, ему улыбается счастье (фортуна), ему привалило; ему бабушка ворожит; он родился в рубашке; борзая собака* * *m -enветер мiets in de wind slaan — не обращать на что-л. внимания
wie wind zaait, zal storm óogsten — посл. посеешь ветер, пожнёшь бурю
* * *сущ.общ. ветер, домкрат, борзая собака -
7 ему везёт
ngener. het gaat hem voor de wind, het gaat hem voor het lapje, het waait hem in zijn zeil, hij heeft bof -
8 ему везёт
ngener. het gaat hem voor de wind, het gaat hem voor het lapje, het waait hem in zijn zeil, hij heeft bof -
9 vent
vent [vã]〈m.〉1 wind ⇒ lucht(verplaatsing), windrichting♦voorbeelden:vent du large • zeewindun vent de révolte • een revolutionaire geestvent arrière • rugwind, wind in de rugquel bon vent vous amène? • hoe komt u hier opeens?bon vent! • goede reis!; 〈 schertsend〉opgeruimd staat netjes!vent contraire • tegenwindvent coulis • tochtaux quatre vents • uit alle windstrekenaller comme le vent, plus vite que le vent • vliegensvlug zijnavoir vent de • lucht krijgen van〈 spreekwoord〉 autant en emporte le vent 〈 dat zijn ijdele beloften〉fendre le vent • haast hebben〈 spreekwoord〉 qui sème le vent récolte la tempête • die wind zaait, zal storm oogstenvendre du vent et de la fumée • loze beloften doenil y a du vent, il fait du vent • het waaittourner, virer à tout vent, à tous les vents, au moindre vent • met alle winden meedraaien, erg wispelturig zijnle vent était à l'optimisme • er was een neiging tot optimismeau vent • met wind meevenir au vent • oploevencontre vent(s) et marée(s) • ondanks alle moeilijkheden, tegenkanting, tegen wind en stroomêtre dans le vent • in de mode zijn〈 scheepvaart〉 avoir le vent dans le dos, dans les voiles, en poupe • de wind mee hebben 〈 ook figuurlijk〉〈 figuurlijk〉 avoir du vent dans les voiles • in de wind, olie zijnc'est du vent, ce n'est que du vent • dat stelt niets voorm -
10 il a le vent dans le dos, dans les voiles, en poupe
il a le vent dans le dos, dans les voiles, en poupeDictionnaire français-néerlandais > il a le vent dans le dos, dans les voiles, en poupe
-
11 Weizen
Weizen〈m.; Weizens〉♦voorbeelden: -
12 sein Weizen blüht
-
13 way
adv. hoe dan ook; op grote wijze--------n. weg; manier, wijze; kant; richting; afstandway1[ wee]4 richting5 opzicht♦voorbeelden:that's the way (it is/goes) • zo gaat het nu eenmaallose the/one's way • verdwalen, de weg kwijtraken〈 figuurlijk〉 pave the way (for something/someone) • de weg banen/effenen (voor iets/iemand)〈 figuurlijk〉 pay one's way • geen schulden maken, zonder verlies werkenpay one's way through college • zelf zijn universiteitsstudie (kunnen) betalenwork one's way through college • werkstudent zijnway home • thuisreisway in • ingangbetter weather is on the way • er is beter weer op komstwe're on our/the way • we komen eraan, we zijn onderwegout of the way • ver weg, afgelegenout of one's way • niet op de routeway of thinking • denkwijzeto her way of thinking • naar haar mening, volgens haarfall into evil/bad ways • slechte gewoontes krijgengo the right/wrong way about something • iets op de juiste/verkeerde wijze aanpakkendo something a certain way • iets op een bepaalde manier doen〈 figuurlijk〉 find a way • een manier vinden, er raad op wetenhave a way of doing something • er een handje van hebben iets te doenmend one's ways • zijn leven beterenset in one's ways • met vast(geroest)e gewoontesone way and another • alles bij elkaar (genomen)one way or another/the other • op de een of andere manierin its way • in zijn soortin this way • op deze manier, zoit's only his way • zo is hij nu eenmaalthere are no two ways about it • er is geen twijfel (over) mogelijkstep this way, please • hierheen, graagthe other way around/about • andersomin no way • helemaal nietno way better • in geen enkel opzicht beterin more ways than one • in meerdere opzichten6 a long way away/off • een heel eind weg, ver wegyour birthday is still a long way off • je bent nog lang niet jarigall the way • helemaal, tot het (bittere) eindego all the way • het echt doen, met iemand neukenways and means • geldmiddelenhave ways and means of getting something • de juiste wegen weten om iets (gedaan) te krijgenthat's the way of the world • zo gaat het nu eenmaal (in de wereld)cut both ways • goede en slechte gevolgen hebbenget one's (own) way, have (it) one's (own) way • zijn zin krijgen, doen wat men wilgo out of one's/the way to … • zijn (uiterste) best doen om …have a way with elderly people • met ouderen om weten te gaanyou can't have it both ways • óf het een óf het andersee one's way (clear) to doing something • zijn kans schoon zien om iets te doenwind one's way into someone's affections • bij iemand in de gunst proberen te komenby the way • terloops, trouwens, à proposthey had done nothing out of the way • zij hadden niets bijzonders/extreems/verkeerds gedaanany way • in ieder geval, hoe dan ookeither way • hoe dan ook〈Amerikaans-Engels; informeel〉 every which way • overal, in alle hoeken en gaten〈Amerikaans-Engels; informeel〉 no way! • geen sprake van!1 (voort)gang ⇒ snelheid, vaart♦voorbeelden:gather/lose way • vaart krijgen/minderen 〈 van schip〉negotiations are well under way • onderhandelingen zijn in volle ganggive way • toegeven, meegeven 〈 ook figuurlijk〉; wijken, voorrang geven; doorzakken, bezwijkengive way to • toegeven aan, wijken voormake way for • plaats/ruimte maken voorput someone in the way of something • iemand op weg helpen (met iets), iemand aan iets helpenstand in the way • in de weg staanget something out of the way • iets uit de weg ruimen, iets afhandelenput someone out of the way • iemand uit de weg ruimenmake one's (own) way (in life/the world) • in de wereld vooruitkomenhe's by way of being a musician • hij is om zo te zeggen een muzikantby way of Brighton • via Brightonby way of illustration/example • als illustratie/voorbeeld♦voorbeelden:————————way2〈 bijwoord〉1 ver ⇒ lang, een eind♦voorbeelden:1 way back • ver terug, (al) lang geleden〈 Amerikaans-Engels〉 someone from way back • iemand uit een afgelegen gebied/ver verleden -
14 tourner
tourner [toernee]3 veranderen ⇒ een loop, wending nemen♦voorbeelden:faire tourner un disque • een plaat draaienfaire tourner une usine • een fabriek draaiende houdenfaire tourner la tête • duizelig makenfaire tourner les tables • de tafels doen dansenla tête lui tourne • het duizelt hem, hij is duizeligqu'est-ce qui ne tourne pas rond? • wat schort er aan?tourner rond • goed lopen, goed draaientourner autour d' une femme • een vrouw proberen te versierenla conversation tournait autour de la crise économique • het gesprek had de economische crisis tot onderwerptourner à droite, sur sa droite • rechtsaf slaantourner dans une rue • een straat inslaan3 tourner mal • een verkeerde wending nemen, slecht aflopenelle a mal tourné • ze is op het verkeerde pad geraaktla discussion tourne à la violence • de discussie loopt uit op gewelddadighedenle temps tourne au beau • het wordt mooier weer4 silence, on tourne • stilte, opnameII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 draaien ⇒ omdraaien, bewerken2 roeren4 richten ⇒ wenden, draaien♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 tourner et retourner un problème dans sa tête • een probleem van alle kanten bekijken2 zich richten ⇒ zich wenden, zich keren♦voorbeelden:1. v1) draaien5) zuur worden [melk]6) roeren7) omslaan [bladzijde]8) richten9) om [iets] heen lopen10) omzeilen2. se tournerv2) zich richten -
15 om
om13 [van mening veranderd] 〈zie voorbeelden 3〉4 [van richting veranderd] turned♦voorbeelden:voor het jaar om is • before the year is outuw tijd is om • your time is upII 〈 bijwoord〉2 [met betrekking tot doel] about♦voorbeelden:toen zij de hoek om kwamen • when they came (a)round the corner〈 figuurlijk〉 dat gaat buiten hem om • 〈 weet hij niets van〉 he's been kept out of this; 〈 heeft hij niets mee te maken〉 he's not involved in that; 〈 raakt hem niet〉 it doesn't concern himiets doen buiten iemand om • go around/bypass someoneom en om • every other onewaar gaat het om? • what's it about?; 〈 onenigheid ook〉 what's the matter?————————om2〈 voorzetsel〉1 [rondom] (a)round, about2 [vlak bij] (a)round3 [omstreeks] around, about4 [juist op het tijdstip van] at5 [telkens na] every6 [(in ruil) voor] for♦voorbeelden:om de tafel zitten • sit (a)round the tablezij had haar kinderen om zich (heen) • she had her children around herom en (na)bij drie jaar • approximately/roughly three yearsom de andere dag • every other day, on alternate daysom de twee uur • every two hoursniet om te eten • not fit to eat, inedibleom kort te gaan • to cut a long story short -
16 with
prep. met; behorend tot; met behulp van; door middel van; door; uit; voor; bij ; van[ wið, wiθ]♦voorbeelden:a conversation with Jill • een gesprek met Jillcompared with Mary • vergeleken bij Maryangry with Sheila • kwaad op Sheilawith your permission • met uw toestemmingit changes with the seasons • het verandert met de seizoenenwith the sun • met de zon meesail with the wind • met de wind zeilenare you still with me? • snap je me nog?, kun je me nog volgen?come with me • kom met mij mee3 he assumed, with the author, that … • hij nam, met de auteur, aan dat …she can sing with the best of them • ze kan zingen als de bestehe worked with Bayer • hij werkte bij Bayerthis, with the books, should do • met de boeken, zou dit moeten volstaanwith the bow it looks just like new • met de strik ziet het eruit als nieuwhe came with his daughter • hij kwam met zijn dochterwith a gentle disposition • met een zacht karakterhe did it with ease • hij deed het met gemakdo business with the farmers • zaken doen met de boerenhe watched with fear • hij keek toe vol angsthe walked with his hands in his pockets • hij liep met de handen in de zakkenI like it with sauce • ik eet het graag met sausit went with great speed • het ging heel snelwhat's with him? • wat is er met hem (aan de hand)?spring is with us • het is lentepeace be with you • vrede zij met uit's all right with me • ik vind het goed/mij is het om het evenI left it with Jill • ik vertrouwde het aan (de zorgen van) Jill toethe doctor is with John • de dokter is bij Janwith Mary it always fails • bij Mary mislukt het altijd5 a nice girl, with all her faults • een lief meisje, ondanks haar gebrekenbowed down with grief • gebukt onder droefenisthey woke her with their noise • zij maakten haar wakker met hun lawaaipleased with the results • tevreden over de resultatenmix it with a spoon • meng het met een lepelfilled with water • vol watersick with worry • ziek van de zorgenwith his death all changed • met zijn dood veranderde alleshe arrived with Mary • hij kwam tegelijkertijd met Mary aanwith that he left • dit gezegd zijnde vertrok hijwhat with this, that and the other, I never finished it • met alles wat erbij kwam heb ik het nooit afgekregenaway/down with him! • weg met hem!off with you • maak dat je wegkomtit's all over with him • het is met hem afgelopenwhat's up with him? • wat heeft hij?→ be with be with/ -
17 om
om1♦voorbeelden:1 waar gaat het om? • de quoi s'agit-il?kom daar nu eens om! • on n'en fait plus des pareils¶ toen we de hoek om kwamen, … • après avoir tourné le coin de la rue, nous …doe je mantel om • mets ton manteau sur tes épauleshij had een das om • il portait une cravate'm om hebben • être partideze weg is om • ce chemin fait un détourdat is minstens een kwartier om • c'est un détour d'au moins un quart d'heurehet uur is om • l'heure est passéeuw tijd is om • c'est l'heureals de week om is • à la fin de la semainede wind is om • le vent a tournéde dagen zijn zo gauw om • les journées passent vitedat gaat buiten hem om • 〈 daar weet hij niets van〉 cela se passe à son insu; 〈 daar heeft hij niets mee te maken〉 il n'y est pour rien; 〈 dat raakt hem niet〉 cela ne le concerne pasom en om • alternativement————————om2〈 voorzetsel〉1 [rondom] autour de2 [vlak bij] tout près3 [omstreeks] vers4 [juist op het tijdstip van] à 〈+ tijdaanduiding〉5 [telkens na] tous, toutes les 〈+ tijdaanduiding〉6 [(in ruil) voor; ter wille van; vanwege] pour♦voorbeelden:om het huis lopen • faire le tour de la maisonde weg loopt om het huis heen • le chemin contourne la maisonmet een glimlach om zijn lippen • le sourire aux lèvresom de tafel gaan zitten • s'asseoir autour de la tablede kroeg om de hoek • le bistrot du coinzij had haar kinderen om zich (heen) • elle était entourée de ses enfantsze is al om en (na)bij de zestig • elle approche de la soixantaineom en (na)bij drie jaar • environ trois ans6 het is om de zaak, niet om de persoon te doen • il s'agit de l'affaire, non de la personneik kom om te eten • je viens pour mangerom niet • pour rien→ link=hand hand -
18 couper
couper [koepee]♦voorbeelden:¶ couper court à • een eind maken aan, de kop indrukkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (door)snijden ⇒ afsnijden, opensnijden, knippen, (om)hakken, maaien6 stopzetten ⇒ tegenhouden, versperren♦voorbeelden:le froid coupe les mains, les lèvres • de kou doet je handen afvriezen, doet je lippen splijtencouper un organe • een orgaan verwijderenle vent coupe le visage • de wind snijdt in je gezichtle village a été coupé du reste du monde • het dorp is van de rest van de wereld afgesnedencouper avec les dents • af-, doormidden bijtencouper avec une scie • af-, doormidden zagencouper à travers champs • de kortste weg nemencouper l'eau, le courant • het water, de stroom afsluitencouper la fièvre • de koorts doen dalencouper le mal à, dans la racine • het kwaad met wortel en tak uitroeiencouper la retraite à l'ennemi • de vijand de terugtocht afsnijdencouper le vent • tegen de wind beschermença vous la coupe! • dat verbaast je!coupez! • stop! 〈 film-, geluidsopname〉〈 telefoon〉 ne coupez pas, s.v.p. • blijft u aan de lijn a.u.b.♦voorbeelden:il se couperait en quatre pour lui • hij gaat door het vuur voor hem1. v1) snijden, scherp zijn3) (door)snijden, afsnijden, knippen, omhakken, maaien4) amputeren5) schrappen [tekst]6) verwonden7) splitsen8) stopzetten9) tegenhouden10) aanlengen11) afnemen [kaarten]12) castreren2. se couperv1) zich/elkaar verwonden3) zichzelf tegenspreken, zich verraden
См. также в других словарях:
Herz — 1. Ae frühlich Hatz, en fresche Moth magd Scha (Schaden) wier jod, hölpt ouch noch witt enn schlête Zitt. (Aachen.) – Firmenich, III, 232. 2. Auf einem traurigen Herzen steht kein fröhlicher Kopf. – Heuseler, 83. Dän.: Et sorrigfuld hierte er… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Katze — 1. A Kât luckat efter a Könnang. (Nordfries.) – Johansen, 57. Eine Katze lugt, sieht nach einem Könige. 2. Ain katz vnd ain muz, zwen han in aim huz, ain alt man vnd ain iung wib belibent selten an kib. – Reinmar d.A., 1200. 3. Alle (alte) Katten … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Narr — (s. ⇨ Geck). 1. A Narr hot a schöne Welt. (Jüd. deutsch. Warschau.) Dem Dummen erscheint die Welt um so schöner, als er von manchen ihrer Uebel und Leiden nicht berührt wird. 2. A Narr hot lieb Süss. (Jüd. deutsch. Warschau.) Diese auch in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gehen — 1. Barfuss gehen hilft nichts zur Seligkeit. Wider die barfüssigen guten Werke der Mönche und Wallfahrer. 2. Besser allein gehen, als in schlechter Gesellschaft stehen. Frz.: Il vaut mieux aller seul que d être mal accompagné. (Kritzinger, 21.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Nase — 1. Aeingden der Nuos no durch däk uch dän. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 1111. 2. An seiner Nase findet jeder Fleisch. Er ziehe sich also daran, und bekümmere sich nicht um die Nasen (Angelegenheiten) anderer. 3. Auch zwischen Nas und Lippe… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Rath — 1. A richtiger Roath: drei Bauern, sechs Stiefel. (Rott Thal.) 2. Alle wissen guten Rath, nur (der) nicht, der ihn nöthig hat. – Gaal, 1279; Körte, 4913; Simrock, 8104. Schwed.: Alla weta god råd förutan den i wåndan står. (Grubb, 19.) 3. Alles… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Recht (Subst.) — 1. Alles, was das Recht erlaubt, thut man mit Recht. – Graf, 285, 6. Mhd..: Allez daz das reht irloubt, daz tut man wol mit rehte. (Daniels, 334, 43.) 2. Alt Recht und frischer Braten ist wohl zu rathen. Böhm.: Stará práva, čerstvá potrava –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon