Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

amputeren

Толкование Перевод

1 amputeren

amputeren

1 amputer

Deens-Russisch woordenboek > amputeren
2 amputeren

amputeren

1 amputate

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > amputeren
3 amputeren

ампутировать
* * *
гл.
общ. ампутировать

Dutch-russian dictionary > amputeren
4 amputeren

amputashon; amputá

Dicionário Português-Holandês e Holandês-Português > amputeren
5 amputeren

v. amputate, cut off a limb, remove an organ (Medical)

Holandés-inglés dicionario > amputeren
6 amputeren

amputera

Nederlands-Zweeds woordenboek > amputeren
7 amputeren

amputer

Nederlands-Franse woordenlijst > amputeren
8 amputeren

amputashon; amputá

Hollandsk - Papiamento ordbog > amputeren
9 ампутировать

amputeren

Русско-Нидерландский словарь > ампутировать
10 amputate

v. amputeren

amputate

[ æmpjoeteet] 〈zelfstandig naamwoord: amputation〉

1 amputeren ⇒ afzetten

English-Dutch dictionary > amputate
11 amputer

amputer [ãpuutee]

〈 werkwoord〉

1 afzetten ⇒ amputeren

2 besnoeien ⇒ inkrimpen, inkorten

3 ontdoen (van) ⇒ beroven (van)

v

1) amputeren, afzetten

2) inkrimpen, inkorten

Dictionnaire français-néerlandais > amputer
12 ампутировать

v
gener. afzetten, amputeren

Russisch-Nederlands Universal Dictionary > ампутировать
13 ablate

v. door operatie laten weghalen, amputeren; wegsmelten, verdampen

English-Dutch dictionary > ablate
14 autotomize

v. autotomie veroorzaken; autotomie ondergaan (in dierkunde-het vanzelf amputeren van lichaamsdeel dat een afwijking heeft zoals de staart van een hagedis)

English-Dutch dictionary > autotomize
15 exsect

v. Amputeren, afhakken

English-Dutch dictionary > exsect
16 resect

v. opereren; amputeren

English-Dutch dictionary > resect
17 sever a limb from the body

een lidmaat van het lichaam amputeren

English-Dutch dictionary > sever a limb from the body
18 couper

couper [koepee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 snijden ⇒ scherp zijn

2 zich onttrekken (aan) ⇒ niet meedoen (aan)

♦voorbeelden:

2    il n'y coupera pas • daar komt hij niet onderuit

¶    couper court à • een eind maken aan, de kop indrukken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (door)snijden ⇒ afsnijden, opensnijden, knippen, (om)hakken, maaien

2 schrappen ⇒ 〈 tekst〉 bekorten

3 snijden ⇒ verwonden

4 (ver)delen ⇒ splitsen

5 〈 weg〉 kruisen ⇒ snijden

6 stopzetten ⇒ tegenhouden, versperren

7 versnijden ⇒ aanlengen

8 〈sport en spel; bal〉 kappen ⇒ 〈 kaartspel〉 afnemen, aftroeven

9 castreren

♦voorbeelden:

1    couper la cime d'un arbre • een boom aftoppen

le froid coupe les mains, les lèvres • de kou doet je handen afvriezen, doet je lippen splijten

couper un organe • een orgaan verwijderen

le vent coupe le visage • de wind snijdt in je gezicht

le village a été coupé du reste du monde • het dorp is van de rest van de wereld afgesneden

couper avec les dents • af-, doormidden bijten

couper avec une scie • af-, doormidden zagen

couper dans le vif • het mes erin zetten 〈 ook figuurlijk〉

2    couper dans les salaires • snijden in de salarissen

4    couper une pièce par une cloison • een vertrek door een wand in tweeën delen

5    couper le chemin à qn. • iemand de weg afsnijden

couper à travers champs • de kortste weg nemen

6    couper une communication téléphonique • een telefoongesprek afbreken

couper l'eau, le courant • het water, de stroom afsluiten

couper la fièvre • de koorts doen dalen

couper le mal à, dans la racine • het kwaad met wortel en tak uitroeien

couper la retraite à l'ennemi • de vijand de terugtocht afsnijden

couper le vent • tegen de wind beschermen

ça vous la coupe! • dat verbaast je!

coupez! • stop! 〈 film-, geluidsopname〉

〈 telefoon〉 ne coupez pas, s.v.p. • blijft u aan de lijn a.u.b.

  → cheveu, jambe, parole

¶    ça coupera le voyage • dat is een (prettige) onderbreking van de reis

III se couper 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich snijden ⇒ zich verwonden

2 elkaar kruisen ⇒ elkaar snijden

3 〈+ de〉 het contact verliezen (met) ⇒ vervreemden (van)

4 zich tegenspreken ⇒ zich verraden

♦voorbeelden:

1    se couper au doigt • zich in de vinger snijden

¶    je ne peux me couper en quatre • ik heb maar twee handen

il se couperait en quatre pour lui • hij gaat door het vuur voor hem

1. v
1) snijden, scherp zijn

2) niet meedoen (aan)

3) (door)snijden, afsnijden, knippen, omhakken, maaien

4) amputeren

5) schrappen [tekst]

6) verwonden

7) splitsen

8) stopzetten

9) tegenhouden

10) aanlengen

11) afnemen [kaarten]

12) castreren
2. se couper
v

1) zich/elkaar verwonden

2) geen contact meer hebben (met)

3) zichzelf tegenspreken, zich verraden

Dictionnaire français-néerlandais > couper
19 retrancher

retrancher [rətrãsĵee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 schrappen ⇒ weg laten (vallen)

2 aftrekken ⇒ in mindering brengen, inhouden 〈 geld〉

II se retrancher 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verschansen ⇒ zich verschuilen, zich hullen

v

1) weglaten, schrappen

2) inhouden [geld]

3) beschermen (tegen)

4) amputeren

Dictionnaire français-néerlandais > retrancher
20 amputashon

afzetten, afzetting, amputeren, amputatie; amputatie [F], wegneming [F]

Dicionário Português-Holandês e Holandês-Português > amputashon

Страницы

См. также в других словарях:

amputieren — Vsw operativ abnehmen erw. fach. (17. Jh., Bedeutung 18. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. amputāre wegputzen, abschneiden , zu l. putāre schneiden, reinigen (zu l. putus rein, sauber ) und l. ambi um herum (ambi ). Abstraktum: Amputation … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

amputeren

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

amputeren

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: