-
1 banque
banque [bãk]〈v.〉1 bank♦voorbeelden:banque de dépôt • depositobankbanque de données • databankbanque d'émission • circulatiebankavoir un compte en banque • een bankrekening hebbenvirements en banque • bankoverschrijvingenf1) bank2) bankwezen3) bank, depot [bloed, gegevens, etc.] -
2 banc
banc [bã]〈m.〉1 bank♦voorbeelden:banc de menuisier • werkbankpetit banc • voetenbankjem1) bank2) school [vissen]3) laag [geologie]4) ondiepte, rif -
3 billet
billet [bieje]〈m.〉1 plaatsbewijs ⇒ kaartje, lot3 geldswaardig papier ⇒ wissel, promesse4 briefje ⇒ aankondiging, kennisgeving5 bewijs ⇒ attest, certificaat6 column♦voorbeelden:billet de faveur • vrijkaartjebillet de loterie • lot, lootjebillet de quai • perronkaartjebillet circulaire • rondreisbiljetprendre un billet • een kaartje kopen3 billet à ordre • orderbriefje, promessebillet doux, galant • minnebriefje, liefdesbriefje5 〈 figuurlijk, informeel〉 je vous donne, fiche mon billet que 〈+ aantonende wijs〉 • ik geef het u op een briefje datm1) plaatsbewijs, kaartje2) (bank)biljet3) wissel, promesse4) briefje5) aankondiging, kennisgeving6) bewijs, certifikaat7) column -
4 canapé
canapé [kaanaapee]〈m.〉♦voorbeelden:1 canapé à deux places • tweezitsbank, tweezitterm1) canapé, bank -
5 couche
couche [koesĵ]〈v.〉3 luier♦voorbeelden:〈 van hout〉 couches concentriques • groeilagen, jaarringen〈 beeldende kunst〉 couche primaire • grondlaag, basislaagfausse couche • miskraamêtre en couches • in het kraambed liggenrelever de couches • herstellen na de bevalling5 champignons de couche • op broeibed gekweekte paddestoelen, champignonstu en as, une couche d'égoïsme • jij bent me een mooie egoïst〈 informeel〉 en avoir, en tenir une couche • een uilskuiken zijn, een bord voor z'n kop hebben1. f1) laag2) bodemlaag, bedding, bank3) stand, laag, rang4) luier5) mestbed6) sponde, bed2. couchesf pl -
6 lit
lit [lie]〈m.〉♦voorbeelden:lit à baldaquin, lit à l'ange, lit d'ange, lit à la duchesse, (en, à) tombeau • hemelbedlit de camp • veldbedlit canapé • slaapbankdescente de lit • beddenkleedjelit de douleur • ernstig ziekbedêtre sur son lit de mort • op sterven liggenlit de paille • strobedlit de sangle • veldbedlit clos, breton • bedsteelit pliant • opklapbedchasser de son lit • verstotenfaire son lit • zijn bed opmakenfaire dans son lit • in zijn bed plassenmettre au lit • in bed stoppen, naar bed brengenmourir dans son lit • een natuurlijke dood sterven→ saut3 lit mineur, majeur • bedding bij lage, hoge waterstandenfants du premier lit • kinderen uit het eerste huwelijkm1) bed2) laag, bank3) bedding [rivier] -
7 basse
basse1 [baas]〈v.〉1 bas ⇒ baspartij, -stem, -instrument, -zanger3 rif ⇒ blinde klip, ondiepte♦voorbeelden:basse chantante • basbaritonbasse continue • basso continuo————————basse2→ bas²f1) bas2) rif, bank, ondiepte -
8 bouchon
bouchon [boesĵõ]〈m.〉1 dop ⇒ stop, kurk, plug2 opstopping ⇒ knelpunt, file♦voorbeelden:bouchon de liège • kurkbouchon à vis • schroefdopbouchon verseur • schenkkurk〈 informeel〉 pousser, envoyer le bouchon un peu loin • iets te ver gaan, overdrijven3 c'est plus fort que de jouer au bouchon! • dat is sterk!, niet te geloven!¶ bouchon de brume • mistlaag, -bankm1) dop, stop, plug2) opstopping3) spel4) dobber [van hengel]5) pak hooi6) handvol -
9 compte
compte [kõt]〈m.〉1 berekening ⇒ telling, (het) aftellen, (het) opsommen♦voorbeelden:compte rond • rond getalle compte est bon • de berekening kloptfaire le compte • de rekening opmaken, de optelling makenfaire le compte de qc. à qn. • iemand iets voorrekenencompte à rebours • (het) aftellen2 〈 figuurlijk〉 compte d'apothicaire • overdreven gespecificeerde, ondoorzichtige gepeperde rekeningun compte en banque • een bankrekeningcompte chèque postal • (post)girorekeningcompte en participation • gezamenlijke rekeningcompte des pertes et profits, compte des profits et des pertes • winst-en-verliesrekeningcompte courant • rekening-courantcompte courant postal • (post)girorekeningcompte joint • gezamenlijke rekening, en/of-rekeningpasser en compte • op de rekening boeken〈 informeel, figuurlijk〉 avoir son compte • zijn portie gehad hebben 〈 mishandeld, dood of dronken zijn〉〈 figuurlijk〉 demander son compte • zijn loon verlangen, zijn baan opzeggendonner son compte à qn. • iemand betalen; iemand ontslaanle compte n'y est pas • de rekening klopt nietil n'a pas touché son compte • hij heeft niet gekregen waar hij recht op heefty trouver son compte • aan zijn trekken komens'installer, s'établir à son compte • voor zichzelf beginnenêtre à son compte • zelfstandig zijnprendre qc. à son compte • de verantwoording op zich nemenpour mon propre compte • voor mezelfacheter pour son propre compte • voor eigen rekening kopenpour le compte de • voor rekening van, in opdracht vanmettre qc. sur le compte de qn. • iets op iemands rekening schrijven, iemand iets verwijtenrendre compte de qc. • verslag uitbrengen over iets, iets vermeldense rendre compte de qc. • zich rekenschap geven van iets, iets beseffentu te rends compte! • stel je eens voor!compte rendu • verslag, recensie, beoordelingtenir compte de • rekening houden metêtre loin du compte • ver van de werkelijkheid verwijderd zijn, er ver naast zittenà bon compte • goedkoopil s'en est tiré à bon compte • hij is er goedkoop, zonder kleerscheuren vanaf gekomenà ce compte-là • zo beschouwd, als je zo redeneert, als iedereen zo zou denkenprendre en compte • rekening houden metpour mon compte • wat mij betreftlaisser pour compte • laten zitten, links laten liggenun laissé pour compte • een door iedereen in de steek gelaten persoon; 〈 van dingen〉 een afdankertjem1) berekening, telling2) rekening3) voordeel4) rekenschap, verantwoording -
10 comptoir
-
11 couché
couche [koesĵ]〈v.〉3 luier♦voorbeelden:〈 van hout〉 couches concentriques • groeilagen, jaarringen〈 beeldende kunst〉 couche primaire • grondlaag, basislaagfausse couche • miskraamêtre en couches • in het kraambed liggenrelever de couches • herstellen na de bevalling5 champignons de couche • op broeibed gekweekte paddestoelen, champignonstu en as, une couche d'égoïsme • jij bent me een mooie egoïst〈 informeel〉 en avoir, en tenir une couche • een uilskuiken zijn, een bord voor z'n kop hebbenadj2) schuin, scheef -
12 déposer
déposer [deepoozee]2 neerslaan ⇒ bezinksel vormen, bezinkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 neerzetten ⇒ neer-, afleggen, afzetten2 in bewaring geven ⇒ in depot geven, afgeven4 doen neerslaan ⇒ doen bezinken, afzetten♦voorbeelden:déposer ses hommages aux pieds de qn. • iemand zijn eerbied betuigendéposer le masque • het masker afwerpendéfense de déposer des ordures • verboden vuil te stortenmarque déposée • gedeponeerd handelsmerk→ bilan1. v1) getuigen3) neerleggen5) afzetten, uit zijn ambt ontzetten6) afnemen [gordijn, schilderij]7) aanhangig maken [politiek]2. se déposer (sur)vbezinken, neerslaan -
13 duchesse
-
14 essaimer
essaimer [essemmee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) zwermen, uitvliegen3) uitzenden -
15 gouverneur
gouverneur [goevernur]〈m.〉1 gouverneur ⇒ landvoogd, bestuurder♦voorbeelden:1 gouverneur de la province • provinciegouverneur 〈 België〉; commissaris van de koningin 〈 Nederland〉m1) gouverneur2) president -
16 prendre
prendre [prãdr]1 dik, hard worden ⇒ bevriezen, stollen5 lukken ⇒ aanslaan, succes hebben6 afslaan ⇒ richting, weg nemen♦voorbeelden:prendre à travers champs • dwars door de velden gaanprendre sur soi de • op zich nemen om teII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opvatten ⇒ opnemen, beschouwen4 (aan)nemen ⇒ zich verschaffen, krijgen5 aannemen ⇒ veronderstellen 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:prendre une femme de force • een vrouw verkrachten, aanrandence tissu prend bien la teinture • deze stof kan gemakkelijk geverfd worden〈 informeel〉 ça te prend souvent? • heb je daar vaker last van?〈 informeel〉 qu'est-ce qui te prend? • wat mankeert jou?, wat is er nou ineens met jou aan de hand, ben je nou helemaal?c'est à prendre ou à laisser • graag of nietil y a à prendre et à laisser • niet alles kloptprendre une personne pour une autre • iemand voor iemand anders aanzienpour qui me prenez-vous? • waar ziet u me voor aan?prendre qn. pour un savant • iemand voor een geleerde houdenle prendre de haut • het hoog opnemenprendre en bonne, en mauvaise part • goed, slecht opnemen→ temps〈 spreekwoord〉 tel est pris qui croyait prendre • die een kuil graaft voor een ander valt er zelf inon ne m'y prendra plus! • dat zal me niet meer overkomen!je vous y prends • nu heb ik je (betrapt)bien lui a pris de • hij heeft er goed aan gedaan te2 genomen, gepakt worden♦voorbeelden:s'y prendre bien, mal • het goed, slecht aanpakken, aanleggense prendre d' amitié pour • vriendschap opvatten voorpour qui te prends-tu? • wie denk je wel dat je bent?1. v1) bevriezen, stollen2) vastkoeken4) aangaan [vuur]6) afslaan7) (mee)nemen, grijpen8) opvatten9) kosten10) aannemen2. se prendrev1) bevriezen -
17 sauter
sauter [sootee]2 ontploffen ⇒ exploderen, in de lucht vliegen♦voorbeelden:sauter à bas du lit • uit bed springensauter à la corde • touwtjespringensauter à la gorge • naar de keel vliegensauter au cou • om de hals vallensauter d' un sujet à l'autre • van de hak op de tak springensauter de joie • van vreugde opspringensauter en hauteur • hoogspringensauter en longueur • verspringensauter en selle • in het zadel springensauter sur qn. • bovenop iemand springensauter sur qc. • gretig op iets ingaanfaire sauter • tot ontploffing brengen, opblazenfaire sauter qn. • iemand wippenallez, et que ça saute! • vlug wat!la banque a sauté • de bank is failliet gegaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v2) ont-ploffen3) overslaan4) bespringen -
18 sofa
-
19 tailler
tailler [taajee]1 snijden♦voorbeelden:1 tailler dans le vif • in het vlees snijden, het mes erin zettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ bavette1 zich toe-eigenen ⇒ zich verzekeren van, zich verwerven♦voorbeelden:2 taille-toi! • smeer 'm!v1) (uit)snijden2) snoeien3) slijpen4) houwen5) uitknippen -
20 toupie
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Bank [2] — Bank (Hdlgsw.), eine auf Rechnung mehrerer Personen od. des Staates errichtete Anstalt, welche mit Geld Geschäfte macht, d.h. gegen Hinterlegung von Geld, Werthpapieren od. werthvollen Gegenständen od. auch gegen Bürgschaft Credit gewährt, den… … Pierer's Universal-Lexikon
bank — / baŋk/ n: an organization for the custody, loan, or exchange of money, for the extension of credit, and for facilitating the transmission of funds branch bank: a banking facility that is a separate but dependent part of a chartered bank; esp: a… … Law dictionary
Bank — [bæŋk] noun BANKING ORGANIZATIONS The Bank the Bank of England, Britain s central bank: • The Bank is worried that strong demand for labour could lead to higher wages and prices. * * * Ⅰ … Financial and business terms
bank — bank; bank·man; bank·roll·er; bank·rupt·cy; bank·sku·ta; can·ta·bank; em·bank; em·bank·ment; in·ter·bank; maas·bank·er; moun·te·bank·ery; bank·a·ble; bank·rupt; moun·te·bank; non·bank; bank·abil·i·ty; bank·skoi·te; hand·bank·er; sal·tim·bank; … English syllables
bank — bank1 [baŋk] n. [ME banke < MFr banque < OIt banca, orig., table, moneylenders exchange table < OHG bank, bench: see BANK2] 1. an establishment for receiving, keeping, lending, or, sometimes, issuing money, and making easier the exchange … English World dictionary
Bank — Bank, n. [F. banque, It. banca, orig. bench, table, counter, of German origin, and akin to E. bench; cf. G. bank bench, OHG. banch. See {Bench}, and cf. {Banco}, {Beach}.] 1. An establishment for the custody, loan, exchange, or issue, of money,… … The Collaborative International Dictionary of English
Bank — (b[a^][ng]k), n. [OE. banke; akin to E. bench, and prob. of Scand. origin; cf. Icel. bakki. See {Bench}.] 1. A mound, pile, or ridge of earth, raised above the surrounding level; hence, anything shaped like a mound or ridge of earth; as, a bank… … The Collaborative International Dictionary of English
bank — baŋk n a place where something is held available <data bank> esp a depot for the collection and storage of a biological product of human origin for medical use <a sperm bank> <an eye bank> see BLOOD BANK * * * (bangk) a stored… … Medical dictionary
bank — Ⅰ. bank [1] ► NOUN 1) the land alongside or sloping down to a river or lake. 2) a long, raised mound or mass: mud banks. 3) a set of similar things grouped together in rows. ► VERB 1) heap or form into a mass or mound. 2) … English terms dictionary
bank — {{/stl 13}}{{stl 8}}rz. mnż IIa, D. u {{/stl 8}}{{stl 20}} {{/stl 20}}{{stl 12}}1. {{/stl 12}}{{stl 7}} instytucja zajmująca się obrotem pieniędzmi: przyjmowaniem wkładów i wypłacaniem odsetek, udzielaniem kredytów, emisją banknotów,… … Langenscheidt Polski wyjaśnień
Bank — Bank, v. t. [imp. & p. p. {Banked}(b[a^][ng]kt); p. pr. & vb. n. {Banking}.] 1. To raise a mound or dike about; to inclose, defend, or fortify with a bank; to embank. Banked well with earth. Holland. [1913 Webster] 2. To heap or pile up; as, to… … The Collaborative International Dictionary of English