-
1 prendre
prendre [prãdr]1 dik, hard worden ⇒ bevriezen, stollen5 lukken ⇒ aanslaan, succes hebben6 afslaan ⇒ richting, weg nemen♦voorbeelden:prendre à travers champs • dwars door de velden gaanprendre sur soi de • op zich nemen om teII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opvatten ⇒ opnemen, beschouwen4 (aan)nemen ⇒ zich verschaffen, krijgen5 aannemen ⇒ veronderstellen 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:prendre une femme de force • een vrouw verkrachten, aanrandence tissu prend bien la teinture • deze stof kan gemakkelijk geverfd worden〈 informeel〉 ça te prend souvent? • heb je daar vaker last van?〈 informeel〉 qu'est-ce qui te prend? • wat mankeert jou?, wat is er nou ineens met jou aan de hand, ben je nou helemaal?c'est à prendre ou à laisser • graag of nietil y a à prendre et à laisser • niet alles kloptprendre une personne pour une autre • iemand voor iemand anders aanzienpour qui me prenez-vous? • waar ziet u me voor aan?prendre qn. pour un savant • iemand voor een geleerde houdenle prendre de haut • het hoog opnemenprendre en bonne, en mauvaise part • goed, slecht opnemen→ temps〈 spreekwoord〉 tel est pris qui croyait prendre • die een kuil graaft voor een ander valt er zelf inon ne m'y prendra plus! • dat zal me niet meer overkomen!je vous y prends • nu heb ik je (betrapt)bien lui a pris de • hij heeft er goed aan gedaan te2 genomen, gepakt worden♦voorbeelden:s'y prendre bien, mal • het goed, slecht aanpakken, aanleggense prendre d' amitié pour • vriendschap opvatten voorpour qui te prends-tu? • wie denk je wel dat je bent?1. v1) bevriezen, stollen2) vastkoeken4) aangaan [vuur]6) afslaan7) (mee)nemen, grijpen8) opvatten9) kosten10) aannemen2. se prendrev1) bevriezen -
2 captiver
-
3 renouer
renouer [rənoe.ee]♦voorbeelden:renouer avec qc. • iets weer opvatten, voortzettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hervatten ⇒ weer opvatten, weer opnemen2 weer dichtknopen ⇒ weer vastbinden, weer strikken -
4 affection
affection [aafeksjõ]〈v.〉1 genegenheid ⇒ liefde, affectie♦voorbeelden:affection maternelle • moederliefdeprendre qn. en affection • genegenheid voor iemand opvattenf1) genegenheid, liefde3) kwaal -
5 amitié
amitié [aamietjee]〈v.〉2 gunst ⇒ genoegen, groet♦voorbeelden:se lier d'amitié avec qn. • vriendschap met iemand sluitenprendre qn. en amitié • vriendschap voor iemand opvattenpar amitié • uit vriendschapfaites-moi l'amitié d' assister à ma fête • doe me een genoegen en kom op mijn feestje→ cadeau1. f 2. amitiésf pl -
6 attacher
attacher [aataasĵee]1 aanbranden ⇒ aanbakken, aanzettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vastspijkeren ⇒ vastschroeven, vasthaken♦voorbeelden:attacher les mains de qn., à qn. • iemands handen boeienattacher son tablier • zijn schort omdoen, omknopenattacher les volets • de luiken vastzetten1 zich hechten (aan) ⇒ gehecht raken (aan), liefde opvatten (voor)2 zich toeleggen (op) ⇒ zich beijveren (om), zijn best doen (om)3 verbonden zijn (aan, met) ⇒ (vast)gehecht zijn (aan), vastzitten (aan)4 (belang, waarde) hechten (aan) ⇒ vasthouden (aan), zich vastklampen (aan)5 (vast)kleven (aan) ⇒ zich vasthechten (aan), (vast) blijven plakken (aan)♦voorbeelden:s'attacher à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉 • eraan hechten dat, erop gesteld zijn datcette robe s'attache derrière par des boutons • deze jurk gaat vanachter met knoopjes dicht1. v1) aanbranden, aanbakken2) vastkleven, blijven plakken3) vastmaken4) dichtknopen [kleding]5) hechten, verbinden6) aanstellen [werk]7) fixeren [blik]2. s'attacher (à)v3) verbonden zijn (aan, met)4) belang/waarde hechten (aan) -
7 concevoir
concevoir [kõsəvwaar]1 begrijpen ⇒ inzien, zich (kunnen) voorstellen2 ontwerpen ⇒ uitdenken, bedenken♦voorbeelden:3 concevoir de l'amitié pour qn. • vriendschap voor iemand koesteren, opvattenmessage conçu en ces termes • boodschap die als volgt luidt♦voorbeelden:v1) begrijpen, inzien2) ontwerpen, bedenken3) koesteren -
8 entendre
entendre [ãtãdr]1 horen2 luisteren naar ⇒ (aan-, ver)horen3 begrijpen ⇒ verstaan (onder), opvatten♦voorbeelden:1 entendre dire que • horen, vernemen datentendre parler de qc. • ergens van horenà l'entendre • als je hem mag gelovenentendre la messe • de mis bijwonen→ plaisanterie, sourd¹1 elkaar begrijpen ⇒ het met elkaar eens zijn, het eens worden4 opgevat, begrepen (kunnen) worden♦voorbeelden:5 se faire entendre • te horen zijn, (weer)klinkenv1) horen3) begrijpen4) bedoelen5) willen, verlangen -
9 former
former [formee]1 vormen ⇒ maken, scheppen, voortbrengen2 opleiden ⇒ ontwikkelen, trainen♦voorbeelden:former l'idée de • het idee opvatten omformer un numéro de téléphone • een nummer kiezen, draaienformer la résolution de • het besluit nemen omformer une société • een maatschappij oprichten1. v1) vormen2) opleiden2. se formerv -
10 idée
idée [iedee]〈v.〉2 idee ⇒ plan, inval♦voorbeelden:avoir les idées larges • ruimdenkend zijnavoir des idées noires • alles door een zwarte bril bekijkenidée reçue • gevestigd idee, heersende opvattingj'ai idée que • mij dunkt dataussi, a-t-on idée! • het idee!n'avoir aucune, pas la moindre idée de • niet de flauwste notie hebben vanse faire des idées • zich iets in het hoofd halense faire une idée de qc. • zich een beeld van iets vormensauter d'une idée à l'autre • van de hak op de tak springenavoir des idées de derrière la tête • bijbedoelingen hebbenavoir l'idée de • het plan opvatten omvivre à son idée • doen waar men zin in heefton ne m'ôtera pas ça de l'idée • dat kan men mij niet uit het hoofd pratenvenir à l'idée • 〈 van gedachte〉opkomen, invallenavoir dans l'idée que • denken dat1. f1) idee, begrip2) plan, inval3) mening, opvatting2. idéesf pl2) filosofie -
11 ombragé
ombrage [õbraazĵ]〈m.〉1 lommer♦voorbeelden:prendre ombrage de qc. • zich door iets gekrenkt voelen, achterdocht opvattenadj -
12 résolution
-
13 revenir
revenir [rəvnier]1 terugkomen (in, uit, op) ⇒ terugkeren (naar), opnieuw plaatsvinden2 terugkomen (op) ⇒ zijn mening herzien, terugkomen (van)3 terugkomen (bij) ⇒ te binnen schieten, invallen5 toekomen (aan) ⇒ ten deel vallen, ten goede komen (aan)9 spoken♦voorbeelden:revenir à soi • (weer) bijkomenrevenir à ses études • zijn studie weer opvattenrevenir de l'école • uit school komenje reviens de le voir • ik heb hem zojuist gezienrevenir d' une erreur • van een dwaling terugkomenêtre revenu de tout • van alles zijn bekomst hebbenrevenir de loin • oog in oog met de dood gestaan hebben, ver heen geweest zijnrevenir de ses craintes • zijn angsten te boven komenje n'en reviens pas de voir ses progrès • ik ben stomverbaasd over zijn vorderingen→ chargev1) terugkomen, terugkeren6) kosten8) bevallen -
14 avoir l'idée de
avoir l'idée de -
15 concevoir de l'amitié pour qn.
concevoir de l'amitié pour qn.vriendschap voor iemand koesteren, opvattenDictionnaire français-néerlandais > concevoir de l'amitié pour qn.
-
16 former l'idée de
former l'idée de -
17 prendre de bonnes résolutions
prendre de bonnes résolutionsDictionnaire français-néerlandais > prendre de bonnes résolutions
-
18 prendre ombrage de qc.
prendre ombrage de qc.zich door iets gekrenkt voelen, achterdocht opvatten -
19 prendre qc. à la rigolade
prendre qc. à la rigoladeDictionnaire français-néerlandais > prendre qc. à la rigolade
-
20 prendre qn. en affection
prendre qn. en affectionDictionnaire français-néerlandais > prendre qn. en affection
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Salz — Das Salz der Erde sein: diejenigen sein, die das Evangelium überallhin bringen, die dem sittlichen Verfall auf Erden entgegenwirken. Auf die konservierende und reinigende Kraft des Salzes spielt die Bergpredigt (Mt 5, 13) an. Die Jünger werden… … Das Wörterbuch der Idiome