-
1 boom
boom [boem]〈m.〉♦voorbeelden: -
2 faire le boom
faire le boom -
3 arbre
-
4 faîte
-
5 abattre
abattre [aabaatr]♦voorbeelden:→ besogne1 neerstorten ⇒ instorten, omvallen♦voorbeelden:1. v1) omverhalen, omverwerpen2) omhakken, vellen [boom]3) afbreken, slopen4) neerschieten, afmaken5) slachten6) uitputten2. s'abattrev1) neerstorten, instorten -
6 cèdre
-
7 montant
montant1 [mõtã]〈m.〉1 post 〈 deur〉 ⇒ stijl 〈 raam, ladder〉 ⇒ boom, paal 〈 tent〉 ⇒ stootboord 〈 trap〉 ⇒ 〈 sport en spel〉 doelpaal3 sterke, pikante geur, smaak♦voorbeelden:donner du montant à une sauce • een saus pittig kruiden————————montant2 [mõtã]1 stijgend ⇒ wassend, rijzend, stroomopwaarts varend♦voorbeelden:train montant • trein die naar Parijs gaat of terug naar het beginstation→ garde1. m1) post, stijl [deur, raam]2) boom, paal [tent]3) doelpaal [sport]4) totaalbedrag6) (het) klimmen [valk]2. adj1) stijgend, rijzend -
8 platane
-
9 sureau
-
10 têtard
têtard [tettaar]〈m.〉m1) kikkervisje, dikkopje3) wurm [kind] -
11 tige
-
12 tilleul
tilleul [tiejul]〈m.〉♦voorbeelden:————————(vert) tilleulm1) linde(boom)2) lindehout3) lindebloesem4) lindethee -
13 buis
-
14 baume
-
15 chausser
chausser [sĵoosee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) passen [schoenen]2) aantrekken, aandoen3) opzetten [bril]4) aanaarden [plant]5) van banden voorzien [auto]6) beslaan [paard] -
16 chien
chien1 [sĵjẽ]〈m.〉♦voorbeelden:chien de chasse • jachthondchien de garde • waakhondchien de temps, temps de chien • hondenweerchien courant • jachthond(la rubrique des) chiens écrasés • de gemengde berichtenfaire le jeune chien, être bête comme un jeune chien • zo dartel zijn als een jonge hondattention! chien méchant! • pas op voor de hond!garder à qn. un chien de sa chienne • nog een appeltje met iemand te schillen hebbenn'être pas bon à jeter aux chiens • het aankijken niet waard zijn〈 spreekwoord〉 qui veut noyer son chien l'accuse de la rage • als men een hond wil slaan, kan men licht een stok (knuppel) vindenporter des chiens • een pony dragense regarder en chiens de faïence • elkaar stilzwijgend zitten uit te dagenmalade comme un chien • zo ziek als een honds'entendre, vivre comme chien et chat • als kat en hond levennager comme un chien de plomb • zinken als een baksteenen chien de fusil • met opgetrokken knieën————————chien2 [sĵjẽ],chienne [sĵjen]1. m1) hond2) elegantie, charme, sex-appeal3) haan [geweer]2. chien/chienneadj1) gemeen, hardvochtig2) gierig, zuinig -
17 couper
couper [koepee]♦voorbeelden:¶ couper court à • een eind maken aan, de kop indrukkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (door)snijden ⇒ afsnijden, opensnijden, knippen, (om)hakken, maaien6 stopzetten ⇒ tegenhouden, versperren♦voorbeelden:le froid coupe les mains, les lèvres • de kou doet je handen afvriezen, doet je lippen splijtencouper un organe • een orgaan verwijderenle vent coupe le visage • de wind snijdt in je gezichtle village a été coupé du reste du monde • het dorp is van de rest van de wereld afgesnedencouper avec les dents • af-, doormidden bijtencouper avec une scie • af-, doormidden zagencouper à travers champs • de kortste weg nemencouper l'eau, le courant • het water, de stroom afsluitencouper la fièvre • de koorts doen dalencouper le mal à, dans la racine • het kwaad met wortel en tak uitroeiencouper la retraite à l'ennemi • de vijand de terugtocht afsnijdencouper le vent • tegen de wind beschermença vous la coupe! • dat verbaast je!coupez! • stop! 〈 film-, geluidsopname〉〈 telefoon〉 ne coupez pas, s.v.p. • blijft u aan de lijn a.u.b.♦voorbeelden:il se couperait en quatre pour lui • hij gaat door het vuur voor hem1. v1) snijden, scherp zijn3) (door)snijden, afsnijden, knippen, omhakken, maaien4) amputeren5) schrappen [tekst]6) verwonden7) splitsen8) stopzetten9) tegenhouden10) aanlengen11) afnemen [kaarten]12) castreren2. se couperv1) zich/elkaar verwonden3) zichzelf tegenspreken, zich verraden -
18 décortiquer
décortiquer [deekortiekee]〈 werkwoord〉v1) (af)schillen, pellen2) ontschorsen [boom]3) uitpluizen, ontleden [tekst] -
19 descendre
descendre [dessãdr]1 naar beneden gaan, komen ⇒ afdalen, zakken, aflopen2 uit-, afstappen ⇒ afstijgen, van boord gaan3 gaan (naar, in)♦voorbeelden:descendre d' un arbre • uit een boom klimmendescendre dans le détail, jusqu'aux détails • in bijzonderheden tredendescendre de la voiture • uit de auto stappendescendre chez son oncle • bij zijn oom gaan logerendescendre dans le Midi • naar het zuiden gaanla police est descendue dans le café • de politie heeft een inval in het café gedaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afgaan ⇒ afdalen, aflopen, afzakken2 naar beneden brengen ⇒ laten zakken, lager hangen♦voorbeelden:v1) afdalen, zakken, aflopen2) uitstappen3) gaan (naar, in)6) laten zakken, lager hangen7) neerschieten8) doden -
20 entrer
entrer [ãtree]2 deelnemen (aan) ⇒ meedoen (aan), lid worden (van)♦voorbeelden:1 on ne peut lui faire entrer cela dans la tête • men kan hem dat maar niet aan zijn verstand brengenje ne fais qu'entrer et sortir • ik kom maar even langsil est entré à cette école • hij is toegelaten tot deze schoolça n'entre pas dans la boîte • dat past niet in de doosle doute est entré dans son esprit • hij, zij is gaan twijfelenentrer dans une profession • een beroep kiezenfaire entrer une clef dans la serrure • een sleutel in het slot stekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) binnengaan5) intikken, invoeren [computer]
См. также в других словарях:
boom — boom … Dictionnaire des rimes
boom — [ bum ] n. m. • 1885; mot angl. amér. « détonation » 1 ♦ Vx Réclame tapageuse pour lancer une affaire. 2 ♦ (1892) Fin. Brusque hausse du cours de valeurs ou de marchandises. ⇒ bond, 1. boum. Le boom des prix. ⇒ flambée. Écon. Croissance soudaine… … Encyclopédie Universelle
Boom — may refer to:Pole or spar application* Boom (sailing), spar at the foot of a sail on a sailboat * Boom (windsurfing), a wishbone shaped piece of windsurfing equipment * Boom barrier, a barrier used to block vehicular access through a controlled… … Wikipedia
Boom (P.O.D.) — Boom Single par P.O.D. extrait de l’album Satellite Sortie 14 Mai 2002 Enregistrement 2001 Bay 7 à Valley Village, California et Sparky Dark à Calabasas, California Durée 3:08 Genre … Wikipédia en Français
boom — boom·age; boom; boom·das·sie; boom·i·ness; boom·less; boom·let; boom·slang; boom·ster; dis·sel·boom; doorn·boom; jib·boom; keur·boom; ko·ker·boom; na·boom; spek·boom; wit·te·boom; won·der·boom; boom·er; boom·ing·ly; kar·roo·boom; wit·gat·boom; … English syllables
Boom — (engl. für „Wirtschaftsblüte“, „Kranausleger“, „dröhnen“, „wummern“) bezeichnet: eine Konjunkturphase, siehe Hochkonjunktur in der Raumfahrttechnik einen Ausleger, siehe Boom (Raumfahrt) eine Gemeinde in Belgien, siehe Boom (Belgien) ein… … Deutsch Wikipedia
Boom FM — Création 1er mai 2003 Propriétaire Astral Radio Slogan « La Radio Des Légendes » Langue Français et … Wikipédia en Français
boom — fonosimb., s.m.inv. CO 1. fonosimb., voce che imita il rumore di uno scoppio; anche s.m.inv. 2. s.m.inv., improvviso e rapido sviluppo di un fenomeno: boom dell edilizia, boom demografico | in economia, fase di massima espansione produttiva: gli… … Dizionario italiano
boom — s.n. Denumire dată perioadei de avânt economic, caracterizată prin creşterea producţiei, a profiturilor, scăderea şomajului etc. [pr.: bum] – cuv. engl. Trimis de valeriu, 21.03.2003. Sursa: DEX 98 BOOM s.n. 1. Ridicare rapidă şi mare a… … Dicționar Român
Boom — Sm Aufschwung erw. fach. (19. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus ne. boom, dieses wohl zu ne. boom sich plötzlich unter beträchtlicher Geräuschentwicklung sehr heftig fortbewegen , das wohl lautnachahmenden Ursprungs ist. Ebenso nndl. boom, nfrz.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
boom — boom1 [bo͞om] vi. [ME bummen, to hum; like Du bommen, Ger bummen, orig. echoic] to make a deep, hollow, resonant sound vt. to speak or indicate with such a sound: usually with out [the clock boomed out the hour] n. 1. a booming sound, as of… … English World dictionary