-
21 piquer
piquer [piekee]1 plotseling dalen ⇒ plotseling vallen, duiken2 wegstuiven ⇒ recht afgaan (op), aanrijden (op), afvliegen (op)♦voorbeelden:piquer du nez • voorovertuimelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 een injectie, prik geven ⇒ inenten3 prikkelen ⇒ prikken, irriteren, bijten5 aantasten ⇒ vlekken maken op, bespikkelen6 prikkelen ⇒ opwekken, gaande maken♦voorbeelden:2 faire piquer son chat • zijn kat een spuitje laten geven, laten afmaken3 ça me pique • dat steekt me, dat hindert mevent qui pique • snijdende windpiquer à la machine • op de machine stikken6 piquer qn. au vif • iemand diep krenken, beledigenpiquer un galop, un cent mètres • het op een drafje zetten, een sprintje trekkenpiquer un petit somme • een tukje doen¶ piquer une tête • duiken, een duik nemenpiquer des deux (éperons) • zijn paard de sporen geven3 plekjes gaan vertonen ⇒ vlekken krijgen, schimmelplekken gaan vertonen♦voorbeelden:2 il se pique • hij is verslaafd, hij spuitv1) plotseling vallen, duiken3) steken, prikken5) bijten, prikkelen7) bespikkelen8) opwekken10) jatten -
22 affaiblir l'autorité
affaiblir l'autorité -
23 attaquer la réputation de qn.
attaquer la réputation de qn.Dictionnaire français-néerlandais > attaquer la réputation de qn.
-
24 atteinte
-
25 battre qc. en brèche
battre qc. en brèche -
26 carier
carier [kaarie.ee] -
27 empiéter
empiéter (sur) [ãpjeetee]〈 werkwoord〉 -
28 entacher
-
29 entamer
entamer [ãtaamee]〈 werkwoord〉1 aansnijden ⇒ aanbreken, aanspreken2 beginnen (met, aan, te) ⇒ openen, in gang zetten, aansnijden 〈 figuurlijk〉3 snijden (in) ⇒ verwonden, raken, openhalen♦voorbeelden:la journée est déjà bien entamée • er is al een flink stuk van de dag omentamer le repas • beginnen te eten -
30 gangrener
gangrener [gãgrənee]1 〈medisch; wond, lichaamsdeel〉door koudvuur, gangreen aantasten1 door koudvuur, gangreen aangetast worden -
31 miter
miter [mietee]♦voorbeelden: -
32 porter atteinte à qc.
porter atteinte à qc.iets schaden, aantasten, afbreuk aan iets doen -
33 pourrir
pourrir [poerier]1 (ver)rotten ⇒ wegrotten, bederven2 verslechteren ⇒ achteruitgaan, ontaarden♦voorbeelden:pourrir en prison • in de gevangenis verkommerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bederven ⇒ rot maken, doen (ver)rotten2 besmetten ⇒ aanvreten, aantasten3 bederven ⇒ verwennen, verpesten1 (ver)rotten ⇒ wegrotten, bederven2 verslechteren ⇒ achteruitgaan, ontaarden
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Ligue nationale flamande — Traduction à relire Vlaams Nationaal Verbond → … Wikipédia en Français
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Handschuh — 1. Der Handschuh muss grösser sein als die Hand. 2. Die Handschuh decken Warzen zu. »Die Wartzen an Händen missen d Handschuhe verblenden.« (Sutor, 460.) Lat.: Propter verrucas manuum porto chirothecas. (Sutor, 460.) 3. Ein guter Handschuh lacht… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon