-
1 abîmer
abîmer [aabiemee]1 beschadigen ⇒ bederven, vernielen♦voorbeelden:1. v1) beschadigen, bederven, vernielen2. s'abîmerv1) zich storten (in), te gronde gaan2) stukgaan, bederven -
2 détériorer
détériorer [deeteerjorree]2 bederven1. v1) beschadigen2) schaden, aantasten2. se détériorerv2) bederven -
3 égratigner
-
4 endommager
-
5 esquinter
-
6 défoncer
défoncer [deefõsee]♦voorbeelden:2 zich helemaal op iets gooien ⇒ zich helemaal geven, zich uitleven1. v2) stukslaan3) intrappen [deur]4) diepploegen5) doen trippen [drugs]2. se défoncerv1) trippen [drugs], high worden -
7 dégrader
dégrader [deegraadee]2 vernederen ⇒ onteren, verlagen3 beschadigen ⇒ vernielen, bederven♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) degraderen2) vernederen3) vernielen2. se dégraderv1) verzwakken, achteruitgaan -
8 écorcher
écorcher [eekorsĵee]2 schrammen ⇒ schaven, ontvellen, licht beschadigen♦voorbeelden:il crie comme si on l'écorchait • hij schreeuwt als een mager varkenv1) villen2) schrammen, schaven3) verbasteren [taal] -
9 écorner
écorner [eekornee]〈 werkwoord〉1 een hoek afslaan van ⇒ een hoek afbreken van, de hoeken beschadigen van♦voorbeelden:v3) ezelsoren maken (in) [boek]4) aanspreken [middelen] -
10 forcer
forcer [forsee]1 veel kracht zetten ⇒ forceren, zich hard inspannen♦voorbeelden:forcer sur les rames • uit alle macht roeienne forcez pas sur l'alcool • niet overdrijven met de (sterke) drankII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geweld uitoefenen op ⇒ met geweld nemen, openbreken2 druk uitoefenen op ⇒ dwingen, noodzaken (tot), verplichten♦voorbeelden:forcer le sens de ses paroles • zijn woorden verdraaienforcer la vérité • de waarheid geweld aandoenforcer la main à qn. • iemand (ergens toe) dwingenforcer le respect • respect afdwingenforcer qn. à, de 〈+ onbepaalde wijs〉 • iemand dwingen te, noodzaken te→ doseforcer la nature • te veel van zichzelf vergenforcer les plantes • planten trekkenv1) forceren3) klemmen4) overtroeven [spel]5) beschadigen6) openbreken7) dwingen, verplichten8) overdrijven -
11 hacher
-
12 rayer
rayer [rejjee]〈 werkwoord〉1 strepen ⇒ strepen zetten op, lijnen trekken op2 (be)krassen ⇒ groeven, beschadigen3 doorstrepen ⇒ doorhalen, schrappen4 royeren ⇒ uitstoten, van de lijst afvoeren♦voorbeelden:v1) strepen2) doorstrepen, schrappen3) bekrassen4) uitstoten -
13 amocher
-
14 avarier
-
15 délabrer
délabrer [deelaabree]1 doen vervallen ⇒ havenen, beschadigen2 verwoesten ⇒ bederven, te gronde richten1 vervallen ⇒ achteruitgaan, slechter worden -
16 *hacher
См. также в других словарях:
Beschädigen — Beschädigen, verb. reg. act. Schaden zufügen, doch nur von dem körperlichen Schaden, der dem Baue einer Sache zugefüget wird. Jemanden an seinem Leibe beschädigen. Einen Garten, ein Haus beschädigen. Er fiel und wurde am Kopfe beschädiget. Von… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
beschädigen — ↑demolieren, ↑lädieren, ↑ramponieren … Das große Fremdwörterbuch
beschädigen — ↑ Schaden … Das Herkunftswörterbuch
beschädigen — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • Schaden • schaden • schädigen Bsp.: • Das Gewitter richtete großen Schaden an. • Sie beschädigte seine Ausrüstung. • … Deutsch Wörterbuch
beschädigen — V. (Mittelstufe) einer Sache Schaden zufügen, etw. kaputt machen Synonyme: lädieren, ramponieren (ugs.) Beispiele: Der Wind hat das Dach beschädigt. Bei dem Unfall wurde das Auto stark beschädigt … Extremes Deutsch
beschädigen — beschädigen, beschädigt, beschädigte, hat beschädigt Bitte machen Sie eine Liste darüber, was die Einbrecher beschädigt haben … Deutsch-Test für Zuwanderer
beschädigen — zerstören; ruinieren; demolieren; schädigen; grillen (umgangssprachlich); schrotten (umgangssprachlich); trashen (umgangssprachlich); kaputtmachen; … Universal-Lexikon
beschädigen — ankratzen, anschlagen, demolieren, in Mitleidenschaft ziehen, lädieren, ruinieren, schaden, Schaden anrichten/verursachen, schadhaft machen, schädigen, verunstalten, verwüsten, zerbrechen, zerkratzen, zerstören, zurichten; (ugs.): kaputt machen,… … Das Wörterbuch der Synonyme
beschädigen — be·schä̲·digen; beschädigte, hat beschädigt; [Vt] etwas beschädigen einer Sache Schaden zufügen: Bei dem Zusammenstoß wurde sein Auto schwer beschädigt … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Beschädigen — pažaida statusas T sritis Standartizacija ir metrologija apibrėžtis Įvykis, dėl kurio objektas pasidaro netvarkingas, bet dar veikia. atitikmenys: angl. damage vok. Beschädigen, n; Beschädigung, f rus. повреждение, n pranc. dérangement, m … Penkiakalbis aiškinamasis metrologijos terminų žodynas
Beschädigen — pažaida statusas T sritis fizika atitikmenys: angl. injury vok. Beschädigen, n; Schädigung, f; Verletzung, f rus. повреждение, n; поражение, n pranc. dommage, m; lésion, f … Fizikos terminų žodynas