-
1 altérer
altérer [aalteeree]♦voorbeelden:1. v1) veranderen [ten kwade]2) vervalsen, verdraaien5) verhogen/verlagen [muziek]2. s'altérerv1) veranderen, bederven, slechter/minder worden2) verschieten [kleur] -
2 changer
changer [sĵãzĵee]2 veranderen (van) ⇒ (ver)wisselen, omruilen♦voorbeelden:le vent a changé • de wind is gedraaidchanger en mieux, en pire • ten goede, ten kwade veranderenpour changer • voor de veranderingchanger d' air • er tussenuit gaanchanger de couleur • van kleur verschietenchanger de mains • in andere handen overgaanchanger de train • overstappenchanger de vêtement • zich verkledenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (ver)wisselen ⇒ (om)ruilen, vervangen♦voorbeelden:changer une chose contre, pour une autre • iets tegen, voor iets anders ruilenchanger sa voix • zijn stem verdraaienvous n'y changerez rien • daar valt niets aan te verhelpenchanger qc. à qc. d'autre • iets aan iets anders veranderenchanger les idées à qn. • iemands gedachten verzettenchanger qc. en • iets veranderen inchanger qc. en bien • iets ten goede veranderen♦voorbeelden:se changer en • veranderen in1. v1) veranderen, (zich) wijzigen2) omruilen3) vervangen, (ver)wisselen4) verschonen [bed]2. se changerv -
3 contourner
contourner [kõtoernee]〈 werkwoord〉3 verwringen ⇒ verdraaien, verbuigenv1) om [iets] heen gaan2) omgeven, omringen3) ontwijken4) omzeilen, ontduiken5) verdraaien -
4 contrefaire
-
5 corrompre
corrompre [korrõpr]1 (zedelijk) bederven ⇒ verderven, doen ontaarden2 omkopen1 ontaarden ⇒ slecht, verdorven worden1. v2) omkopen, corrumperen4) verontreinigen [lucht]5) vervalsen, verdraaien2. se corromprev1) slecht worden, ontaarden2) bederven, verrotten -
6 défigurer
-
7 déformer
déformer [deeformee]2 vervormen ⇒ verdraaien, verkeerd weergeven♦voorbeelden:v1) vervormen, misvormen2) verdraaien, vertekenen -
8 déguiser
déguiser [deegiezee]2 verhullen ⇒ verbergen, verbloemen♦voorbeelden:déguiser son jeu • zijn bedoelingen verhullendéguiser son nom • een valse naam aannemensans (rien) déguiser • onverholen→ courant1. v1) vermommen (als), verkleden (als)2) verhullen, verbloemen2. se déguiser (en)v -
9 estropier
estropier [estropjee]1 invalide, kreupel maken ⇒ verminken1 invalide, kreupel wordenv1) invalide/kreupel maken2) verminken, verdraaien [taal] -
10 fausser
-
11 forcer
forcer [forsee]1 veel kracht zetten ⇒ forceren, zich hard inspannen♦voorbeelden:forcer sur les rames • uit alle macht roeienne forcez pas sur l'alcool • niet overdrijven met de (sterke) drankII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geweld uitoefenen op ⇒ met geweld nemen, openbreken2 druk uitoefenen op ⇒ dwingen, noodzaken (tot), verplichten♦voorbeelden:forcer le sens de ses paroles • zijn woorden verdraaienforcer la vérité • de waarheid geweld aandoenforcer la main à qn. • iemand (ergens toe) dwingenforcer le respect • respect afdwingenforcer qn. à, de 〈+ onbepaalde wijs〉 • iemand dwingen te, noodzaken te→ doseforcer la nature • te veel van zichzelf vergenforcer les plantes • planten trekkenv1) forceren3) klemmen4) overtroeven [spel]5) beschadigen6) openbreken7) dwingen, verplichten8) overdrijven -
12 gauchir
gauchir [goosĵier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 krom maken ⇒ krommen, verwringen2 verdraaien ⇒ verwringen, vervalsenv1) kromtrekken2) krom maken3) verdraaien, vervalsen -
13 tordre
tordre [tordr]1 draaien ⇒ wringen, twijnen2 buigen ⇒ ombuigen, verbuigen♦voorbeelden:tordre du linge • wasgoed uitwringen1 zich wringen ⇒ zich kronkelen, zich buigen♦voorbeelden:se tordre (de rire) • zich een ongeluk lachenil y a de quoi se tordre • dat is om je rot te lachen1. v1) draaien2) (om)buigen, verbuigen3) verwringen2. se tordrevzich kronkelen, zich buigen -
14 torturer
-
15 violence
violence [vie.ollãs]〈v.〉3 heftigheid ⇒ hevigheid, felheid♦voorbeelden:se faire violence • zichzelf geweld aandoenfaire violence à un texte • een tekst verdraaien1. f1) geweld2) heftigheid2. violencesf pl -
16 violenter
-
17 changer sa voix
changer sa voix -
18 dénaturer
-
19 distordre
distordre [diestordr] -
20 déguiser son écriture
déguiser son écriture
- 1
- 2