Перевод: со всех языков на все языки

être+entre+les+mains+de+qn

21 berusten

berusten

1 [steunen op] reposer (sur)

2 [zich schikken in] se résigner (à)

3 [in bezit zijn van] être entre les mains (de)

♦voorbeelden:

1   deze conclusie berust op onjuiste gegevens • cette conclusion repose sur des données inexactes

2   ze berusten in het verlies van hun kind • ils acceptent avec résignation la mort de leur enfant

3   de aansprakelijkheid berust bij de regering • la responsabilité incombe au gouvernement

Deens-Russisch woordenboek > berusten
22 remain, in, one's, hands, to

(money)

être entre les mains de qqn et rester à sa disposition

English-French legislative terms > remain, in, one's, hands, to
23 hand

hand

1 main 〈v.〉

♦voorbeelden:

1   aan handen en voeten gebonden • pieds et poings liés

     op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattes

     〈 figuurlijk〉 zich met handen en voeten verweren • se défendre pied à pied

     in andere handen komen • changer de main

     aan de beterende hand zijn • être en voie de guérison

     〈 figuurlijk〉 in de dode hand • de mainmorte

     een gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuse

     een gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compter

     die zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mains

     gouden handen hebben • avoir des doigts de fée

     met harde hand opvoeden • élever à la dure

     (iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)

     bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en haut

     van hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que

     〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.

     niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides

     〈 figuurlijk〉 een tekening uit de losse hand • un dessin à main levée

     〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambe

     met losse handen rijden • rouler sans les mains

     iemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.

     〈 figuurlijk〉 in slechte handen vallen • tomber entre de mauvaises mains

     de sterke hand • (les agents de) la force publique

     de politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tendue

     met vaste hand • d'une main assurée

     met vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poigne

     in vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mains

     de vlakke hand • la paume

     dat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortune

     de handen vol hebben • 〈 letterlijk〉 avoir les mains chargées; 〈 figuurlijk〉 avoir un travail fou

     in vreemde handen overgaan • passer en d'autres mains

     de handen vrij hebben • avoir les coudées franches

     〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.

     〈 figuurlijk〉 met de warme hand geven • donner de son vivant

     aan de winnende hand zijn • être en train de gagner

     〈 figuurlijk〉 met zachte hand • avec tact

     〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort

     〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.

     〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.

     〈 figuurlijk〉 zijn handen branden • se casser le nez

     de handen dichtknijpen • serrer les poings; 〈 figuurlijk〉 se frotter les mains

     iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.

     iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.

     zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main

     〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.

     〈 figuurlijk〉 iemand de hand boven het hoofd houden • ±couvrir qn.

     〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.

     〈 figuurlijk〉 de handen ineenslaan • unir ses efforts

     〈 figuurlijk〉 mijn handen jeuken • la main me démange (de frapper)

     〈 figuurlijk〉 de handen op elkaar krijgen • arracher des applaudissements

     de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.

     〈 figuurlijk〉 de handen in de schoot leggen • baisser les bras

     de hand lezen • lire (dans) les lignes de la main

     de hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.

     hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds

     〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez

     〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.

     〈 figuurlijk〉 de hand ophouden • faire la manche

     elkaar de hand reiken • 〈 letterlijk en figuurlijk〉 se tendre la main

     iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.

     de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvrage

     〈 figuurlijk〉 de hand aan zichzelf slaan • mettre fin à ses jours

     〈 figuurlijk〉 de hand in eigen boezem steken • s'en prendre à soi-même

     〈 figuurlijk〉 zijn handen uit de mouwen steken • mettre la main à la pâte

     〈 figuurlijk〉 ik zou er mijn hand voor in het vuur durven steken • j'en mettrais ma main au feu

     〈 figuurlijk〉 de hand over het hart strijken • se montrer indulgent

     zijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout

     〈 figuurlijk〉 de hand van een meisje vragen • demander la main d'une jeune fille

     〈 figuurlijk〉 zijn handen aan iets vuilmaken • se salir les mains

     〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.

     〈 figuurlijk〉 zijn handen in onschuld wassen • s'en laver les mains

     〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.

     mijn hand erop! • c'est promis!

     handen omhoog! • haut les mains!

     streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlement

     handen thuis! • bas les pattes!

     〈 figuurlijk〉 aan de hand van • d'après

     〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.

     hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main

     iets aan de hand hebben • 〈 bezig met〉 s'occuper de qc.; 〈 betrokken bij〉 être mêlé à qc.

     〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve

     〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.

     〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la main

     in de handen klappen • battre des mains

     in handen vallen van de politie • tomber aux mains de la police

     goed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniable

     zijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mains

     iemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.

     〈 figuurlijk〉 zijn leven stellen in Gods hand • remettre sa vie entre les mains de Dieu

     〈 figuurlijk〉 een auto goed in de hand hebben • avoir une voiture bien en main

     iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main

     〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.

     〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.

     〈 figuurlijk〉 hij mag zich in de handen wrijven • il peut se frotter les mains

     〈 figuurlijk〉 je hebt het zelf in de hand • c'est toi qui décides

     hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lune

     met de handen werken • travailler de ses mains

     〈 figuurlijk〉 met de handen in het haar zitten • s'arracher les cheveux

     〈 figuurlijk〉 iets met beide handen aangrijpen • saisir l'occasion

     〈 figuurlijk〉 met de handen in de zakken staan, zitten • garder les mains dans les poches

     〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeur

     met de hand genaaid • cousu (à la) main

     zich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion

     〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.

     〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa poche

     iets om handen hebben • avoir qc. à faire

     〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.

     〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.

     〈 figuurlijk〉 iemand op handen dragen • ±être en admiration devant qn.

     op (met) de hand wassen • laver à la main

     de hand op de knip houden • être près de ses sous

     hand over hand toenemen • aller en augmentant

     iemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)

     iets ter hand nemen • 〈 letterlijk〉 prendre qc. en main; 〈 figuurlijk〉 entreprendre qc.

     iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travail

     er komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)

     uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la main

     uit de hand lopen • dégénérer; 〈m.b.t. prijzen, economie〉 déraper

     uit de eerste hand • de première main

     vlug van de hand gaan • se vendre comme des petits pains

     iets van de hand doen • écouler qc.

     van hand tot hand gaan • passer de main en main

     〈 juridisch〉 gift van hand tot hand • don de la main à la main

     〈 figuurlijk〉 voor de hand wegnemen • prendre ce qui est devant soi

     〈 figuurlijk〉 dat ligt voor de hand • ça va de soi

     〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 zonder handen rijden • rouler sans les mains

     geen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.

     hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touché

     〈 figuurlijk〉 geen hand voor ogen kunnen zien • n'y voir goutte

     het zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire

     〈 figuurlijk〉 handen te kort komen • être débordé de travail

     〈 spreekwoord〉 vele handen maken licht werk • à plusieurs mains l'ouvrage avance

¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?

     alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'était

     iets in de hand werken • aider à qc.

     dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crime

     iemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côté

     op iemands hand zijn • être du côté de qn.

     〈 van personen〉 zwaar op de hand zijn • prendre tout au sérieux

     op handen zijn • être imminent

     van de hand in de tand leven • vivre au jour le jour

     een voorstel van de hand wijzen • repousser une proposition

     beschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusations

     een uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation

→ link=vogel vogel

Deens-Russisch woordenboek > hand
24 deux

adj, m

l'air d'en avoir deux — см. avoir l'air d'en avoir deux

y aller de deux — см. y aller d'une

manger son bien par les deux bouts — см. manger son bien

avoir deux chevaux tués sous soi — см. avoir un cheval tué sous soi

de mes deux couilles! — см. de mes couilles!

faire d'une pierre deux coups — см. faire coup double

en deux coups de cuiller à pot — см. faire qch en deux coups de cuiller à pot

faire deux doigts de cour à qn — см. faire un brin de cour à qn

ça lui pend au cul comme un sifflet de deux ronds — см. ça lui pend au cul

faire le départ entre deux choses — см. faire le départ

deux doigts de... — см. unis comme les doigts de la main

se fourrer entre deux draps — см. se fourrer dans les draps

garder deux fers au feu — см. garder les fers au feu

faire la fourche avec deux doigts — см. faire la fourche

demander à deux genoux — см. demander à genoux

grand comme les deux mains — см. grand comme la main

gris comme les Vingt-deux Cantons — см. gris comme un cordelier

haut comme deux sous de fromage mou — см. haut comme une botte

l'homme du deux Décembre — см. l'homme de Décembre

il n'y a entre ces deux choses qu'une main — см. il n'y a qu'une main

pendre au nez de qn comme un sifflet de deux ronds — см. pendre au nez de qn

regarder qn entre les deux yeux — см. regarder qn dans les yeux

les deux font la paire — см. autant dire la paire

un de perdu, deux de retrouvés — см. un de perdu, dix de retrouvés

manquer des deux pieds — см. manquer des quatre pieds

d'un sou deux sous — см. d'un sou

pas... pour deux sous — см. n'avoir pas un sou de...

n'avoir pas deux sous de... — см. n'avoir pas un sou de...

supplier à deux genoux — см. supplier à genoux

avoir les deux pieds sur terre — см. avoir les pieds sur terre

faire son thème de deux façons — см. faire son thème de deux façon

en deux tours de main — см. en un tour main

unis comme deux doigts de la main — см. unis comme les doigts de la main

- à deux

- à nous deux

- en deux

- entre les deux

- et de deux!

- mes deux

- en casser deux

- donner des deux

- ne faire ni une ni deux

- partir pour les deux

- comme pas deux

- y en a pas deux

- deux et deux font quatre

- ça fait deux

- jamais deux sans trois

- on est deux!

- les deux, mon capitaine

- quand il y en a pour un, il y en a pour deux

- accrocher les deux bouts

- s'acharner sur qch comme deux chiens sur un os

- entre deux âges

- entre deux airs

- air de deux airs

- ce sont deux ânes qui se grattent

- un homme averti en vaut deux

- deux avis valent mieux qu'un

- un bon bâilleur en fait bâiller deux

- il n'en vient que deux en trois bateaux

- la bête à deux dos

- bâton à deux bouts

- par les deux bouts

- joindre les deux bouts

- mettre les deux bouts ensemble

- aux deux bouts de la Terre

- être assis entre deux chaises

- ce sont deux chapons de rente

- avoir des chausses de deux paroisses

- ce sont deux chiens après un os

- de deux choses l'une

- les deux cocottes

- comme pas deux

- corbillard à deux roues

- avoir deux cordes à son arc

- n'être qu'un en deux corps

- clocher de deux côtés

- entre deux coups de théâtre

- deux coups les gros

- faire en deux coups six trous

- faire d'un diable deux

- être les deux doigts de la main

- qui donne tôt, donne deux fois

- bête à deux dos

- renvoyer dos à dos

- être entre les draps

- entre deux eaux

- porter l'eau sur les deux épaules

- cela est égal comme deux œufs

- vingt deux, la belle église!

- à deux envers

- épée à deux tranchants

- jouer de l'épée à deux talons

- il a deux estomacs

- être et paraître sont deux

- faire et dire sont deux choses

- les deux cents familles

- entre deux fers

- entre deux feux

- faire feu de deux bords

- en deux fils de coton

- faire d'une fille deux gendres

- deux fois rien

- gagner deux fois rien

- plutôt deux fois qu'une

- ne pas se le faire dire deux fois

- s'y prendre à deux fois

- deux fois bon c'est une fois bête

- par deux fois

- un fou qui se connaît en vaut deux

- comme deux gouttes d'eau

- avoir besoin de deux grains d'ellébore

- être léger de deux grains

- gros comme deux liards de beurre

- porter habit de deux paroisses

- le héros des deux Mondes

- il ne faut pas se fier à un homme qui entend deux messes

- qui compte sans son hôte, compte deux fois

- les deux huit

- imbécile à deux roues

- à deux de jeu

- de deux jours l'un

- pour deux liards de...

- c'est une chose à deux liards

- chasser deux lièvres à la fois

- deux lignes

- à deux mains

- de deux mains

- applaudir des deux mains

- nul ne peut servir deux maîtres

- de deux maux il faut choisir le moindre

- deux mâts

- aller à la messe d'une heure ou deux

- deux hommes de deux métiers ne s'entendent jamais

- deux moineaux sur un épi ne sont pas longtemps amis

- en moins de deux

- deux mots

- dire à qn deux mots et une bredouille

- tirer d'un sac deux moutures

- à nous deux

- être numéro deux

- deux beaux yeux

- deux yeux valent mieux qu'un

- il aimerait mieux deux œufs qu'une prune

- dire deux mots à l'oreille de qn

- dormir sur les deux oreilles

- écouter de ses deux oreilles

- faire le panier à deux anses

- de deux paroisses

- avoir deux paroles

- part à deux!

- à deux pas de...

- deux patrons font chavirer la barque

- une deux pattes

- rester les deux pieds dans le même soulier

- avoir un pied dans deux chaussures

- boiter des deux pieds

- mettre deux pieds dans un soulier

- avoir deux doigts de plâtre sur le visage

- être plié en deux

- tousser des deux poches

- avoir deux poids et deux mesures

- deux points

- couper la poire en deux

- être aux deux pôles

- entre deux portes

- deux précautions valent mieux qu'une

- promettre et tenir sont deux

- manger à deux râteliers

- mettre deux choses en regard

- les reins en deux

- s'y reprendre à deux fois

- se ressembler comme deux gouttes d'eau

- casser pour deux ronds

- rester comme deux ronds de flan

- tirer d'un sac deux moutures

- elle a deux salières et cinq plats

- savoir et pouvoir sont deux

- jouer la grande scène du deux

- secret de deux, secret de Dieu - secret de trois, secret de tous

- être entre deux selles

- demeurer entre deux selles le cul à terre

- entre deux soleils

- solitude à deux

- écouter deux sons de cloche

- ne pas donner deux sous

- être comme deux sous de frites

- deux sûretés valent mieux qu'une

- jouer sur les deux tableaux

- pincer les deux talons

- en deux temps

- un tiens vaut mieux que deux tu l'auras

- entre deux terres

- deux têtes dans un bonnet

- servir qn sur les deux toits

- s'en donner deux tours

- à deux tranchants

- être entre deux tréteaux

- il y a deux sortes de trop: le trop et le trop peu

- à la une, à la deux, à la trois!

- entre deux vertes, une mûre

- vin de deux feuilles

- vin de deux oreilles

- entre deux vins

- à deux visages

- à deux vitesses

Dictionnaire français-russe des idiomes > deux
25 do

do, dăre, dĕdi, dătum - tr. -    - Quelques formes archaïques:    - danunt = dant    - duim = dem    - duis = des    - duit = det    - duint = dent    - duas = des    - dane = dasne.    - voir datum.    - voir datus.    - voir dato. [st1]1 [-] donner, offrir, confier, remettre, admettre, accorder, permettre, concéder, présenter.    - Ea causa illam (= ancillam) emi, dono quam darem matri meae - Ne duas (illam), neve te advexisse dixeris, Plaut. Merc.: Je l'ai achetée pour la donner à ma mère - Ne la lui donne pas et ne dis pas que tu l'as ramenée.    - dare alicui aliquid in manus: donner qqch à qqn en mains propres.    - dare alicui copiam: donner à qqn la possibilité.    - manus dare: se rendre.    - dare terga: tourner le dos, fuir.    - dare ut: - [abcl]a - accorder de (que). - [abcl]b - admettre que.    - id certe non dant ut... Cic.: ils n'admettent certainement pas que...    - dabat et famae, ut... Tac.: il tenait aussi à faire croire que...    - da femina ne sim, Ov. M. 12: accorde-moi de n'être pas femme.    - dare iter alicui per provinciam: permettre à qqn de passer par la province.    - dare + adj. verbal: donner à (l’adjectif verbal a le sens de l’infinitif de but.)    - agros locupletium colendos dedit, Cic.: il donna les terres des riches à cultiver.    - dare id alicui cogitendum, Cic.: soumettre cela aux réflexions de qqn.    - dare operam alicui rei: se consacrer à qqch.    - dare operam ut + subj.: faire en sorte que.    - dare bibere: donner à boire.    - da mihi castra sequi: permets-moi de suivre le camp.    - dare inter sese: [donner entre eux]= échanger mutuellement.    - dantur opes nulli nunc nisi divitibus, Mart. 5, 81, 2: on ne prête qu'aux riches.    - dare nomen: donner son nom, s’enrôler (pour le service militaire).    - impers. - datur: il est donné, il est permis, on permet, on peut.    - interim recedere sensim datur, Quint. 11, 3, 127: on peut toutefois se reculer tout doucement.    - nonne cernere datur...? Plin-jn.: ne nous est-il pas donné de voir...?    - dari sibi diem postulabat, Plin. Ep. 9: il demanda qu'on lui accordât un délai.    - locus se dat: l’occasion se présente.    - ut res dant sese, Ter.: selon que les choses se présentent, selon les circonstances. [st1]2 [-] mettre, remettre, livrer, abandonner; jeter, placer; servir (à table).    - data pridie Kal. Decembr.: (lettre) datée de la veille des calendes de décembre.    - hostes in fugam dare: mettre les ennemis en fuite.    - aliquem in custodiam dare: mettre qqn en prison.    - ad terram aliquem dare: jeter qqn à terre.    - dare se aegritudini: s'abandonner à la tristesse.    - dare aliquem leto, Phaedr.: mettre à mort qqn.    - dare diripiendam urbem, Cic.: livrer la ville au pillage.    - dare praedae, Liv.: livrer au pillage.    - dare funera in rogos, Ov.: jeter des cadavres sur les bûchers.    - dare alicui turdum, Hor.: servir une grive à qqn. [st1]3 [-] attribuer, imputer; fixer (un jour); imposer.    - avec double dat. - vitio alicui aliquid dare: reprocher qqch à qqn.    - crimini dedit mihi meam fidem: il m’a reproché ma bonne foi.    - dare aliquid alicui laudi: louer qqn pour qqch.    - dare diem colloquio: fixer un jour pour un entretien.    - dare diem alicui: assigner qqn en justice.    - dare alicui negotium ut...: donner à qqn la mission de...    - Fabio datum ut... Liv.: on chargea Fabius de... [st1]4 [-] causer, provoquer, produire.    - alicui damnum dare: causer du dommage à qqn.    - dare foras librum (= edere librum), Cic. Att. 13: publier un livre.    - dabat omnia tellus, Ov.: la terre produisait tout. [st1]5 [-] dire, exposer, raconter.    - iste deus qui sit, da nobis, Virg.: dis-nous quel est ce dieu.    - quam ob rem has partes didicerim, paucis dabo, Ter. Heaut.: pourquoi ai-je appris ce rôle? Je vais le dire en peu de mots.    - Thessalici da bella ducis, Val. Fl. 5: chante les combats du héros thessalien. [st1]6 [-] nommer, prononcer (un jugement); juger.    - dare sententiam: prononcer une sentence.    - absentibus secundum praesentes dabat, Suet.: il donnait gain de cause aux parties présentes contre les absents.    - dare litem secundum aliquem: donner gain de cause à qqn.    - si contra te lis data erit, Gell.: si c'est à toi qu'on donne tort. [st1]7 [-] faire jouer, jouer, représenter une pièce (de théâtre).    - dare fabulam: jouer une pièce. [st1]8 [-] locutions diverses.    - in pedes se dare: s’enfuir.    - se dare alicui, alicui rei: se consacrer à qqn, à qqch.    - dare operam alicui rei: s'adonner à qqch, s'appliquer à qqch.    - dare operam valetudini: s'occuper de sa santé.    - poenas dare: subir un châtiment, être puni.    - sic datur, Plaut.: tel est ton destin! tu as ce que tu mérites: attrape!    - dare tabellam de aliquo: **donner au juge un bulletin pour qu'il prononce la sentence de qqn** = faire prononcer une sentence.
* * *
do, dăre, dĕdi, dătum - tr. -    - Quelques formes archaïques:    - danunt = dant    - duim = dem    - duis = des    - duit = det    - duint = dent    - duas = des    - dane = dasne.    - voir datum.    - voir datus.    - voir dato. [st1]1 [-] donner, offrir, confier, remettre, admettre, accorder, permettre, concéder, présenter.    - Ea causa illam (= ancillam) emi, dono quam darem matri meae - Ne duas (illam), neve te advexisse dixeris, Plaut. Merc.: Je l'ai achetée pour la donner à ma mère - Ne la lui donne pas et ne dis pas que tu l'as ramenée.    - dare alicui aliquid in manus: donner qqch à qqn en mains propres.    - dare alicui copiam: donner à qqn la possibilité.    - manus dare: se rendre.    - dare terga: tourner le dos, fuir.    - dare ut: - [abcl]a - accorder de (que). - [abcl]b - admettre que.    - id certe non dant ut... Cic.: ils n'admettent certainement pas que...    - dabat et famae, ut... Tac.: il tenait aussi à faire croire que...    - da femina ne sim, Ov. M. 12: accorde-moi de n'être pas femme.    - dare iter alicui per provinciam: permettre à qqn de passer par la province.    - dare + adj. verbal: donner à (l’adjectif verbal a le sens de l’infinitif de but.)    - agros locupletium colendos dedit, Cic.: il donna les terres des riches à cultiver.    - dare id alicui cogitendum, Cic.: soumettre cela aux réflexions de qqn.    - dare operam alicui rei: se consacrer à qqch.    - dare operam ut + subj.: faire en sorte que.    - dare bibere: donner à boire.    - da mihi castra sequi: permets-moi de suivre le camp.    - dare inter sese: [donner entre eux]= échanger mutuellement.    - dantur opes nulli nunc nisi divitibus, Mart. 5, 81, 2: on ne prête qu'aux riches.    - dare nomen: donner son nom, s’enrôler (pour le service militaire).    - impers. - datur: il est donné, il est permis, on permet, on peut.    - interim recedere sensim datur, Quint. 11, 3, 127: on peut toutefois se reculer tout doucement.    - nonne cernere datur...? Plin-jn.: ne nous est-il pas donné de voir...?    - dari sibi diem postulabat, Plin. Ep. 9: il demanda qu'on lui accordât un délai.    - locus se dat: l’occasion se présente.    - ut res dant sese, Ter.: selon que les choses se présentent, selon les circonstances. [st1]2 [-] mettre, remettre, livrer, abandonner; jeter, placer; servir (à table).    - data pridie Kal. Decembr.: (lettre) datée de la veille des calendes de décembre.    - hostes in fugam dare: mettre les ennemis en fuite.    - aliquem in custodiam dare: mettre qqn en prison.    - ad terram aliquem dare: jeter qqn à terre.    - dare se aegritudini: s'abandonner à la tristesse.    - dare aliquem leto, Phaedr.: mettre à mort qqn.    - dare diripiendam urbem, Cic.: livrer la ville au pillage.    - dare praedae, Liv.: livrer au pillage.    - dare funera in rogos, Ov.: jeter des cadavres sur les bûchers.    - dare alicui turdum, Hor.: servir une grive à qqn. [st1]3 [-] attribuer, imputer; fixer (un jour); imposer.    - avec double dat. - vitio alicui aliquid dare: reprocher qqch à qqn.    - crimini dedit mihi meam fidem: il m’a reproché ma bonne foi.    - dare aliquid alicui laudi: louer qqn pour qqch.    - dare diem colloquio: fixer un jour pour un entretien.    - dare diem alicui: assigner qqn en justice.    - dare alicui negotium ut...: donner à qqn la mission de...    - Fabio datum ut... Liv.: on chargea Fabius de... [st1]4 [-] causer, provoquer, produire.    - alicui damnum dare: causer du dommage à qqn.    - dare foras librum (= edere librum), Cic. Att. 13: publier un livre.    - dabat omnia tellus, Ov.: la terre produisait tout. [st1]5 [-] dire, exposer, raconter.    - iste deus qui sit, da nobis, Virg.: dis-nous quel est ce dieu.    - quam ob rem has partes didicerim, paucis dabo, Ter. Heaut.: pourquoi ai-je appris ce rôle? Je vais le dire en peu de mots.    - Thessalici da bella ducis, Val. Fl. 5: chante les combats du héros thessalien. [st1]6 [-] nommer, prononcer (un jugement); juger.    - dare sententiam: prononcer une sentence.    - absentibus secundum praesentes dabat, Suet.: il donnait gain de cause aux parties présentes contre les absents.    - dare litem secundum aliquem: donner gain de cause à qqn.    - si contra te lis data erit, Gell.: si c'est à toi qu'on donne tort. [st1]7 [-] faire jouer, jouer, représenter une pièce (de théâtre).    - dare fabulam: jouer une pièce. [st1]8 [-] locutions diverses.    - in pedes se dare: s’enfuir.    - se dare alicui, alicui rei: se consacrer à qqn, à qqch.    - dare operam alicui rei: s'adonner à qqch, s'appliquer à qqch.    - dare operam valetudini: s'occuper de sa santé.    - poenas dare: subir un châtiment, être puni.    - sic datur, Plaut.: tel est ton destin! tu as ce que tu mérites: attrape!    - dare tabellam de aliquo: **donner au juge un bulletin pour qu'il prononce la sentence de qqn** = faire prononcer une sentence.
* * *

    Do, das, dedi, datum, dare. Donner, et faire celuy à qui l'on donne, seigneur de la chose donnee.

\

    Da te mihi. Terent. Fay ce que je te diray.

\

    Alicui se dare. Cic. S'addonner à suyvre aucun et le hanter, et aucunement s'assubjectir à luy.

\

    Si viuo, adeo exornatum dabo, vt dum viuat, meminerit semper mei. Terent. Je l'accoustreray en telle sorte.

\

    Oculos natura nobis ad motus animorum declarandos dedit. Cic. Nous a donné pour, etc.

\

    Quis enim tibi dederit aut Deum omnia posse, aut, etc. Qui est ce qui t'accordera que, etc.

\

    Puero quoque hoc a me dabis. Cic. De par moy.

\

    Sed do hoc vobis et concedo, esse multos, etc. Cic. Je vous donne, accorde, et concede cela que, etc.

\

    Da hoc illi mortuae, da caeteris amicis Cic. Fay cela pour l'amour et en faveur de la trespassee et de tes autres amis.

\

    Exinde me ilico protinam dedi. Plaut. Je suis saillie incontinent hors de là.

\

    Dare, Dicere. Plaut. Declarer, Dire.

\

    Paucis dabo. Terent. Je declareray en brief.

\

    Dare, Facere. Terent. Pol haud paternum istud dedisti. Ton pere ne t'avoit pas monstré de faire ceci, Tu as faict ici un tour que tu n'as pas apprins de ton pere.

\

    Dabo statuam faciendam. Plaut. Je bailleray à faire.

\

    Datur haec sexaginta minis. Plaut. On te la laisse pour, etc.

\

    Vt res dant sese. Terent. Selon que les choses s'addonnent, ou viennent à poinct.

\

    Vt se initia dederint, perscribas. Cic. Comme s'est porté le commencement.

\

    Quod datur, accipio. Cic. Je me contente de ce qu'on me baille.

\

    Dare actionem dicitur iudex, quando actiorem ad intendendam actionem admittit. Dicitur et Dare iudicium. Vlp. Vide actionem dare in AGO. Presenter ou mettre en barbe.

\

    Dare aditum. Colum. Donner ou faire entree, Donner accez.

\

    Adiumentum. Plaut. Aider, Faire avance.

\

    Adiutorem ad rem aliquam. Terent. Donner aucun pour aide.

\

    In adoptionem filium. Quintil. Donner son fils pour estre adopté par un autre.

\

    In aequor se dare. Virgil. Se jecter en la mer.

\

    Amplexus dare. Virgil. Embrasser.

\

    Animam sub fasce dare. Virgil. Mourir soubs le fardeau.

\

    Animos dare. Virgil. Donner courage, Encourager.

\

    Animum suum alicui. Plaut. Mettre son cueur et son affection en luy.

\

    Dant animum ad loquendum libere. Liu. Me donnent cueur et hardiesse de parler librement.

\

    Animum moerori. Cic. Se contrister.

\

    Annos venatibus. Valer. Flac. User ou employer son aage à la chasse.

\

    Ansam ad reprehendendum. Cic. Bailler occasion.

\

    Dare aquam in aluum. Celsus. Jecter dedens le ventre, comme un clystere.

\

    Aquam manibus. Plaut. Verser de l'eaue sur les mains, Bailler à laver.

\

    Arbitros dare. Caesar. Prouvoir les parties d'arbitres.

\

    Auribus alicuius dare. Trebonius Ciceroni. Flatter aucun.

\

    Aures dare. Seneca. Escouter, Prester l'oreille.

\

    Aures suas alicui. Cic. Prester l'oreille, Donner audience.

\

    Rem authorem. Plaut. Vide AVTHOR. Monstrer par effect.

\

    Auxilia dare. Liu. Donner ou envoyer secours.

\

    Beneficium dare. Cic. Faire plaisir.

\

    Dare bibere. Terent. Donner à boire.

\

    Boni multum alicui dare. Plaut. Faire grand bien.

\

    Brachia dare ad funes. Ouid. Tendre les bras pour empoigner les chordes.

\

    Brachia collo. Virgil. Accoller.

\

    Caliginem dare. Liu. Donner obscurité.

\

    Campo se dare. Virgil. Se mettre en plain champ.

\

    Cantus dare. Virgil. Chanter.

\

    Ad carnuficem dare. Plaut. Mettre entre les mains du bourreau.

\

    Dare se in casum. Liu. Se mettre à l'adventure, et au hazard, Se hazarder.

\

    Rem in casum dare, praelioque experiri statuit. Tacit. Adventurer.

\

    In caueam dabo te. Plaut. Je te mettray en une cage.

\

    Causam recusandi dare. Cic. Donner occasion.

\

    Cibum ouibus dare. Varro. Donner à manger.

\

    Ciuitatem alicui dare. Cic. Octroyer le droict de citoyen et de bourgeois en une ville.

\

    Clamorem ad astra dare. Sil. Crier hault à merveilles.

\

    Claritatem alicui dare. Plin. Le mettre en reputation, et luy donner bruit.

\

    Claritatem arti alicui. Plin. La mettre en bruit.

\

    Coenam alicui. Plaut. Donner à soupper.

\

    Cognitionem Consulibus dat lex. Cic. Leur donne povoir et authorité d'en congnoistre.

\

    Lacertis colla dare. Stat. Se laisser accoller.

\

    Retro colla dare. Ouid. Tourner le col derriere.

\

    Colloquium alicui dare. Liu. Le laisser parlementer avec soy.

\

    Se comitem alicui. Liu. L'accompaigner, Luy faire compagnie.

\

    Commeatum militi dare. Liu. Vide COMMEATVS. Luy donner congé pour quelque temps.

\

    Connubia gentibus. Ouid. Donner des femmes en mariage.

\

    Consilium dare. Terent. Donner conseil.

\

    In conspectum dare. Terent. Presenter aucun, Mettre devant les yeulx, Mettre en barbe.

\

    Se in conspectum alicuius dare. Cic. Se monstrer.

\

    Se in consuetudinem vel familiaritatem alterius. Cic. Le hanter ordinairement, Prendre familiarité avec luy, Estre grandement son familier.

\

    Copiam dare. Terent. Donner permission, Permettre.

\

    Crimini dare. Cic. Accuser aucun, Mettre sus quelque cas à quelqu'un.

\

    Crucibus. Plaut. Crucifier.

\

    Curam alicui dare. Cic. Luy bailler charge.

\

    In custodiam vel custodias dare. Liu. Emprisonner, Mettre en prison.

\

    Se in custodiam dare. Cic. S'emprisonner soymesme.

\

    Damnum dare. Plaut. Nuire et faire dommage.

\

    Auxilia decus id non dant. Plin. Ne font pas avoir cest honneur.

\

    Vos illi fugati exercitus dedistis decus. Liu. Vous luy avez donné l'honneur d'avoir mis en fuite, etc.

\

    Defensionem dare. Suet. Ouir quelqu'un en ses defenses.

\

    Dare se in delicias. Seneca. S'addonner à delices.

\

    Dare dexteras. Plaut. Toucher en la main d'un autre.

\

    Dextris inter se datis. Liuius. Ayant touché en la main l'un de l'autre.

\

    Dexteram dare misero. Virgil. Aider et secourir.

\

    Dare dextras, fidemque, haud impune adultero fore. Liu. Promettez en touchant en la main l'un de l'autre.

\

    Haec vbi dicta dedit, stringit gladium. Liu. Apres avoir dict ces parolles.

\

    Dicta dulcia dare. Plaut. Parler doulcement.

\

    Diem. Cic. Donner jour, Adjourner.

\

    Dari sibi diem ad diluenda crimina postulant. Plin. iunior. Ils demandent delay.

\

    In discrimen legiones dare. Tacit. Mettre en danger.

\

    Dare in diuitias filiam. Plaut. Marier richement.

\

    Quo documentum dedistis hostibus, non cum Scipionibus extinctum esse nomen Romanum. Liu. Vous leur avez donné à congnoistre.

\

    Dolorem alicui dare. Cic. Contrister aucun, Luy donner et faire ennuy.

\

    Dolores ingentes. Horat. Donner et faire grans ennuis.

\

    Se dolori dare. Plin. iunior. Se contrister.

\

    Dare dono. Virgil. Donner en pur don.

\

    Dotem dare. Terent. Donner dot, Assigner.

\

    Dubitationem alicui. Caesar. Mettre en doubte et en crainte.

\

    Duras alicui dare. Sub. poenas. Terent. Luy bailler fort à faire.

\

    Epulas oculis dare. Plaut. Repaistre ses yeulx.

\

    Esui dare. Plin. Bailler à manger.

\

    Exceptionem alicui dare. Cic. Bailler exception.

\

    Excidio ac ruinis opus aliquod dare. Liu. Destruire et ruiner, Demolir.

\

    Da me excruciatum. Plaut. Tormente moy.

\

    Exercitum ducendum dare. Liu. Donner la charge de conduire l'armee. \ Exilium dare alicui. Tacit. Bannir.

\

    Exitio dare. Tacit. Faire mourir.

\

    Expectationem dare. Cic. Mettre les gens en esperance.

\

    Experimentum insignis artificii. Sueton. Faire preuve, Faire chef d'oeuvre.

\

    Exuuias ad hostes dare. Plaut. Estre despouillé des ennemis.

\

    Fabulam dare. Cic. Jouer une farce, ou Bailler une farce pour estre jouee. \ Factum dare. Plaut. Rendre faict.

\

    Dare facere. Cic. Donner ou faire.

\

    - dare facultatem obsecro Huic pariundi. Terent. Donnez luy l'aisance d'enfanter, Donnez luy le moyen.

\

    His ego duobus generibus facultatem ad se aere alieno liberandas aut leuandas dedi. Cic. Je leur donnay le moyen.

\

    Data est mihi facultas, vt meo arbitratu facerem. Cic. On m'a donné permission.

\

    Famae aliquid dare. Horat. Faire quelque chose pour acquerir bruit et renommee.

\

    Famae dare. Tacit. Publier, Divulguer, Semer par tout.

\

    Famam celeritatis dare. Plin. Donner bruit.

\

    Fidem dare. Cic. Promettre, Asseurer, Jurer.

\

    Dare fiduciam. Liu. Asseurer, Donner hardiesse.

\

    Flammas. Ouid. Jecter flamme.

\

    Fluctibus dare se. Valer. Flac. Aller sur la mer, Se mettre sur mer.

\

    Foenore dare. Plaut. Prester à usure, ou à interest.

\

    In foenus. Varro. Bailler à usure, ou à interest.

\

    Foras se dare. Lucret. Sortir dehors.

\

    Foras vestem dare. Plaut. Prester sa robbe à quelqu'un qui n'est point de nostre maison.

\

    Dare fraenos impotenti naturae et indomito animali. Liu. Bailler un mors pour donter, Bailler une bride, Tenir en bride et subjection.

\

    Fructum meliorem arbores dare dicuntur. Columel. Porter meilleur fruict.

\

    Fugam, stragemque. Liu. Mettre en fuite et tuer beaucoup de gens.

\

    Dare aliquem in fugam. Caesar. Le faire fuir, Le mettre en fuite, Luy donner la chasse.

\

    Gemitum dare. Virgil. Gemir.

\

    Se gemitui dare. Cic. Se prendre à escrier doloreusement, et Mener dueil.

\

    Gemmas digitis dare. Ouidius. Mettre en ses doigts des anneaux garniz de pierreries.

\

    Dare aliquid gratiae alicuius. Liu. Faire quelque chose pour l'amour d'aucun.

\

    Gustum dare. Senec. Donner une preuve ou essay, Faire une monstre de quelque chose parquoy on puist juger du reste, Donner à gouster et taster.

\

    Gyros. Virgil. Apprendre à voltiger un cheval.

\

    Habenas laxas dare. Virgil. Lascher la bride.

\

    Quin te hilarem das mihi? Plautus. Que ne te resjouis tu, et fais bonne chere avec moy?

\

    Dare aliquid honori alicuius. Senec. Faire quelque chose pour l'honneur d'aucun.

\

    Hospitium dare. Ouid. Loger quelqu'un.

\

    Hostem. Tacit. Presenter en barbe.

\

    Iacturam dare. Plaut. Porter dommage.

\

    Immunitatem muneris alicuius. Cic. Donner exemption d'aucune charge, Exempter.

\

    Impetum dare. Liu. Donner dedens les ennemis, Courir de grand force et randon dedens les ennemis.

\

    Impressionem. Liu. Donner de grande puissance dedens les ennemis, Choquer.

\

    Impunitatem dare. Cic. Remettre la peine, Donner grace et remission ou pardon.

\

    Incommodum. Cic. Faire dommage.

\

    Indicia. Cic. Donner signes ou enseignes.

\

    Inducias. Liu. Donner treves.

\

    Insidias alicui dare. Plaut. Guetter, Espier, Tromper.

\

    Iter. Liu. Donner passage.

\

    Dare se itineribus. Cic. Se mettre à cheminer, S'acheminer.

\

    Iucunditati se dare. Cic. S'esjouir.

\

    Iugulum. Cic. Presenter le gosier pour souffrir et endurer la mort.

\

    Iumentum. Terent. Donner aide, Aider et secourir.

\

    Quum ius mihi dederis referendi ad te de quibus dubito. Plin. iunior. Veu que tu m'as donné loy et permission.

\

    Iusiurandum. Plaut. Promettre par son serment, Promettre avec jurement.

\

    Labem dare. Lucret. Cheoir, Tomber.

\

    Se labori dare. Cic. Se mettre à travailler.

\

    Lachrymas dare. Virgil. Larmoyer, Pleurer.

\

    Me haec deambulatio ad languorem dedit. Terent. M'a fort lassé. \ Se in laqueum dare. Plaut. Se pendre.

\

    Dat nemo largius. Terent. Il n'y a homme qui donne plus liberalement que luy.

\

    Laudem alicui rei dare. Plin. La louer et priser.

\

    Laudi dare. Cic. Louer.

\

    Laxamentum legi dare. Cic. Donner quelque relasche.

\

    Do lego. Iabolenus. Je luy donne et laisse.

\

    Letho dare. Virgil. Tuer, Mettre à mort.

\

    Libellos de re aliqua dare. Quintil. Composer et publier.

\

    Pueris licentiam ludendi. Cic. Donner congé.

\

    Linamentum dare in plagam. Celsus. Mettre de la charpie dedens la playe, ou une tente.

\

    Lintea ventis dare. Ouid. Mettre la voile au vent.

\

    Literas alicui dare. Cic. Bailler.

\

    Literas alicui per aliquem. Cic. Envoyer par aucun.

\

    Literas alicui ad aliquem. Cic. Bailler à quelqu'un pour porter à un autre.

\

    Ad tuas literas ego eo ipso die dederam. Cic. Ce mesme jour j'avoye faict response à tes lettres.

\

    Se alicui generi literarum dare. Cic. S'addonner, etc.

\

    Locum dare. Plaut. Donner lieu.

\

    Dare locum, pro Cedere. Terent. Faire place.

\

    Ad ludendum se dare. Cic. S'addonner à jouer.

\

    Magistros rerum esse dedit. Virg. Il les a faict et establi maistres et gouverneurs.

\

    Malum alicui dare. Plaut. Faire du mal.

\

    Mammam. Terent. Allaicter.

\

    Dare mancipio, vel mancupio. Plaut. Vendre avec promesse de garantir.

\

    Mandata dare. Cic. Bailler charge et commission.

\

    Aliquid in mandatis. Plaut. Donner charge de quelque chose specialement parmi d'autres.

\

    De manu pabulum porcis dare, cui opponitur Foris. Columel. De celuy qu'on ha de provision en sa maison, quand ils ne trouvent dequoy paistre aux champs.

\

    Manum alicui dare. Plaut. Toucher en la main d'aucun en signe d'accord.

\

    Manus alicui. Cic. Luy bailler ses mains, confessant estre vaincu, Se rendre et consentir à aucun, Luy donner gaigné.

\

    Do manus. Cic. J'ay tort, Je le quicte, Je le vous donne gaigné.

\

    Manus intus dare. Celsus. Mettre dedens, Fourrer dedens.

\

    In manu dare. Cic. Bailler entre les mains, ou manuellement.

\

    Aliquid in manum. Terent. Donner à aucun quelque chose secrettement, et sans tesmoing: comme à un juge qu'on veult corrompre, Mettre dedens la main.

\

    Aliquid in manus hominum. Plin. iunior. Publier et mettre entre les mains des hommes quelque chose qu'on a faict.

\

    Dare virginem alicui in manum. Terent. Quand un pere ou les tuteurs donnoyent une fille à aucun en mariage pour estre sa mere de famille et en puissance du mari, ce que toutes femmes n'estoyent pas.

\

    Manu plena dare. Senec. Donner largement et beaucoup.

\

    Dare manibus alterius. Liu. Faire quelque chose pour l'amour d'un trespassé. \ Materiam inuidiae. Cic. Donner occasion.

\

    Ei filiam suam in matrimonium dat. Caesar. Il luy baille sa fille en mariage.

\

    Super medicamentum glutinans dandum. Cels. Il fault mettre le medicament ou emplastre dessus.

\

    Memoriae dare. Gell. Mettre par memoire et escrire.

\

    Merita. Cic. Faire plaisir.

\

    Modum alicui. Horat. Donner mesure.

\

    Ad mortem dare. Plaut. Faire mourir, Mettre à mort.

\

    Mores suos alteri dare. Plin. Luy apprendre sa facon de faire.

\

    Motus dare. Virgil. Danser.

\

    Muneri dare aliquid. Quintil. Donner en don.

\

    Murmura dare. Ouid. Murmurer.

\

    Mutuum. Terent. Cic. Prester.

\

    Natalia dare. Cic. Faire banquet le jour de sa nativité.

\

    Animal neci dare. Virgil. Tuer.

\

    Dare negotium. Terent. Bailler charge.

\

    Corpus in neruum ac supplicia dare. Liu. Pour estre mis au sep, et estre tormenté.

\

    Nomen militiae et ad militiam dare. Liu. Se faire enrouler.

\

    Nomen dare suo authori dicitur libellus. Ouid. Donner bruit et renommee.

\

    Nomen alicui rei. Plin. Luy bailler nom, ou imposer.

\

    Nouitatem vetustis dare. Plin. Faire une vieille chose neufve.

\

    In nuptias dare. Terent. Bailler en mariage.

\

    Nuptum dare filiam. Plaut. Bailler sa fille en mariage.

\

    Obliuioni dare. Liu. Oublier.

\

    Obsides dare. Caesar. Bailler ostage.

\

    Obsidio datus alicui. Tacit. Baillé en ostage.

\

    Obuiam dari. Terent. Estre rencontré.

\

    Nihil est quod malim, quam illam totam familiam dari mihi obuiam. Terent. Rencontrer.

\

    Operam. Terent. Mettre peine.

\

    Operam alicui dare. Plaut. Luy aider.

\

    Da mihi paulum operae. Terent. Aide moy un petit.

\

    Ei rei operam dabant. Plaut. Ils ne taschoyent qu'à cela.

\

    Ne te abduceret, operam dedi. Plaut. J'ay mis peine, J'ay donné ordre que, etc.

\

    Benigne vt operam detis ad nostrum gregem. Plaut. Que vous nous oyez paisiblement.

\

    Operam amori et desidiae. Plaut. Estre amoureux et s'addonner à paresse.

\

    Operam aurium alicui dare. Plaut. L'escouter.

\

    Operam auscultando. Plaut. Escouter.

\

    Dare operam fabulae. Plaut. Escouter une fable.

\

    Operam dare Platoni, et caeteris, pro Discipulum ei esse. Cic. L'ouir et estudier soubs luy, Estre son disciple.

\

    Operam veteri domino. Plaut. Servir.

\

    Id operam do vt, etc. Terent. Je mets peine à cela que, etc.

\

    Operam liberis. Cic. Engendrer enfants.

\

    Operam malam alicui dare. Plaut. Nuire.

\

    Operam mutuam. Gell. Aider pour la pareille, A la charge d'en faire autant pour eulx, Prester une corvee.

\

    Operam promissam. Plaut. Aider comme on a promis.

\

    Operam rei. Terent. Mettre peine à acquerir des biens.

\

    Operam sermoni reliquo. Cic. Parachever le reste de quelque propos.

\

    Operam sermoni alicuius. Plaut. Escouter ce qu'il dit.

\

    Operam somno. Plaut. Liu. Dormir.

\

    Dare operam iuris ciuilis studio Q. Scaeuolae. Cic. Apprendre le droict civil soubs Scevola.

\

    Operam tonsoribus. Suet. Faire accoustrer sa barbe et ses cheveuls et se faire peigner par le barbier.

\

    Operam virtuti. Cic. Estudier à vertu.

\

    - da mihi operam, vt Narrem quae volo. Plaut. Laisse moy raconter ce que je veulx.

\

    Si des operam vt cum ratione insanias. Terent. Si tu mets peine, etc. \ Dabitur opera. Plaut. On y mettra peine.

\

    Operas in portu dare. Cic. Avoir charge et entendre au faict du peage des ports et passages.

\

    Operas in scriptura pro magistro. Cic. Entendre au faict de la ferme des forests et herbages pour le fermier.

\

    Optionem dare. Liu. Donner le cheois.

\

    Orationem alicui. Plaut. Donner audience, Laisser parler.

\

    Oratorem. Plaut. Envoyer embassade.

\

    Osculum dare, Osculari. Plaut. Baiser.

\

    Se otio dare. Plaut. Se reposer.

\

    Pacem dare. Plaut. Donner paix.

\

    Danda palma docto oratori. Cic. Luy fault donner le pris.

\

    Dare palmam alicui rei. Plin. La priser par dessus une autre.

\

    Do palmam huic consilio. Terent. Ce conseil est le meilleur, Je luy donne le pris.

\

    Partes alicui dare. Liu. Luy bailler charge.

\

    Eloquentia, varietate, copia quam se cunque in partem dedisset, omnium fuit facile princeps. Cic. De quelque part qu'il se tournast.

\

    Pausam conciliis. Lucret. Donner repos, Mettre fin.

\

    Pectus dare ensibus. Seneca. Presenter et exposer sa poictrine aux espees.

\

    In sumptum pecunias. Terent. Pour faire la despence.

\

    Se in pedes dare. Terent. S'enfuir, Gaigner aux pieds.

\

    Perniciem alicui dare. Cic. Donner malencontre.

\

    Nae ego cum illo pignus haud ausim dare. Plaut. Je n'oseroye pas gager contre luy.

\

    Da pignus, ni nunc peieres. Plaut. Fay gajure à moy que tu te parjures.

\

    Pignori dare. Plaut. Bailler en gage, Engager.

\

    Plagas dare. Plaut. Estre fouetté et batu.

\

    Plausum. Cic. Heurter ou Frapper des pieds, Claquer des mains en signe de faveur.

\

    Plausum pennis dare. Virgil. Battre des aelles.

\

    Poculum alicui. Cic. Luy bailler quelque bruvage.

\

    Poenas. Cic. Estre puni pour quelque meffaict, Comparoir quelque faulte.

\

    Dedit poenas populo Romano. Cic. Le peuple romain a esté vengé de luy.

\

    Potestatem. Plaut. Donner povoir et puissance.

\

    In potestatem. Liu. Livrer entre les mains.

\

    Potui dare. Celsus. Donner pour bruvages.

\

    Potum arenti solo. Plin. Arrouser.

\

    Praecipitem dare. Terent. Ruer du hault en bas, Precipiter.

\

    In praeceps. Liu. Jecter du hault en bas. Et per translationem, Ruiner et destruire.

\

    Praecepta dare. Virgil. Donner enseignements et doctrine.

\

    Praeceptum. Liu. Faire commandement.

\

    Ad eas res ab Epicuro praecepta dantur. Cic. Enseignements sont donnez.

\

    In praemium. Liu. Pour remuneration et guerdon.

\

    Quod praesens, tanquam in manu datur, iucundius est. Cic. Ce qu'on donne et qu'on livre quand et quand.

\

    Dare praestare. Scaeuola. Bailler et delivrer.

\

    Prandium. Plaut. Donner à disner.

\

    Dare precibus alicuius. Plin. iunior. Octroyer la requeste à aucun, Faire quelque chose pour les prieres d'aucun.

\

    Primas alicui rei dare. Cic. L'estimer la plus excellente de toutes les autres, Luy donner le premier lieu, La priser sur toutes les autres.

\

    Principatum. Cic. Donner le premier lieu.

\

    - quod dedit Principium adueniens? Terent. Quelle entree a il faicte?

\

    Principium alicui rei dare. Lucret. Donner commencement.

\

    Prolem dare. Virgil. Engendrer lignee.

\

    Promissa. Catullus. Promettre.

\

    Prouincias magistratibus, aut iis qui magistratu abierunt. Cic. Assigner et bailler à un d'iceulx le gouvernement de quelque province.

\

    In publicum aliquid dare. Plin. iunior. Publier.

\

    Pugnam. Plaut. Donner un assault, et faire quelque fascherie.

\

    Ad purgationes cloacarum dare. Plin. iunior. Condemner à curer et nettoyer les esgousts de la ville.

\

    In quaestionem dare seruos dicebatur dominus. Author ad Heren. Quand le maistre anciennement livroit ses serfs, et consentoit qu'on leur baillast la torture pour enquerir la verité de quelque faict concernant l'interest d'autruy.

\

    Quietem membris dare. Virgil. Donner repos.

\

    Quieti corpora. Liu. Reposer et dormir.

\

    Se dare quieti ex labore. Caes. Se reposer apres avoir travaillé.

\

    Rationem dare. Plaut. Donner le moyen de faire quelque chose.

\

    Receptum facilem aut celerem. Caesar. Bailler aisee retraicte à gens de guerre.

\

    Recessum. Caesar. Donner lieu pour reculer.

\

    Reditum gloriosum alicui. Cic. Donner retour honorable.

\

    Seruos ad remum dabamus. Liu. Nous fournissions chascun d'un nombre de serfs pour tirer à la rame.

\

    Requiem nullam dare. Plin. iunior. Ne cesser.

\

    Responsum dare. Cic. Faire response.

\

    Risus alicui dare. Horat. Luy donner occasion de rire, le faire rire.

\

    Oculis ruborem dare. Ouid. Faire rougir.

\

    Dare in ruborem. Plaut. Faire devenir rouge.

\

    Ruinam dare. Virgil. Tomber impetueusement.

\

    Dare saltus. Ouid. Saulter.

\

    Salutem alicui. Cic. Luy sauver la vie.

\

    Salutem aduenienti. Plaut. Le saluer.

\

    Quaenam vnquam ob mortem Myrtili poenis luendis dabitur satietas supplicii? Cic. Quand sera on saoul de, etc.

\

    Dare se alicui. Terent. Se donner à aucun, et se mettre en sa sauvegarde. C'est aussi se laisser gouverner par aucun, et faire tout ce qu'il vouldra.

\

    Alicui se dare ad docendum. Cic. Prendre la peine d'enseigner aucun.

\

    Senatum legatis dare. Liu. Assembler le Senat pour donner audience aux embassadeurs.

\

    Sententiam dare. Cic. Dire sa sentence.

\

    Ad sepulturam dare. Cic. Enterrer.

\

    Se sermonibus vulgi dare. Cic. Tascher à avoir la grace du peuple, et estre haultement loué de luy.

\

    Se in sermonem aliorum dare familiariter. Cic. Se mesler parmi leur propos.

\

    Seruandum dare. Terent. Donner en garde, Donner à garder.

\

    Signum dare. Terent. Faire signe.

\

    Signum oculis. Plautus, Oculis mihi signum dedit ne se appellarem. Il me feit signe des yeulx que je ne disse point son nom.

\

    Signum tuba. Caes. Sonner la trompette.

\

    Signum receptui. Liu. Sonner la retraicte.

\

    Signi satis dedit, siquid esset quod posset dicere, se tacere non posse. Cic. Il a assez monstré et donné à congnoistre que, etc.

\

    Silentium dare. Terent. Se taire, Faire silence, Ne faire point de bruit.

\

    Solatia. Cic. Donner grand soulas et passetemps.

\

    Se somno dare. Cic. Se mettre à dormir.

\

    Membra sopori dare. Horat. Dormir.

\

    Spatium conglobandi se, respirandi, aut docendi aliquem: et ad se colligendum et deliberandum. Liu. Caesar. Cic. Donner le temps et le loisir.

\

    Speciem indolis clarum dare. Plin. iunior. Donner quelque grand signe et enseigne de bonté naturelle.

\

    Specimen sui. Liu. Faire preuve de soy.

\

    Spectandum dare. Plaut. Monstrer à quelqu'un, Bailler à regarder.

\

    Spem dare. Plaut. Cic. Donner esperance.

\

    Spiramentum. Plin. Bailler air.

\

    In splendorem bullas forium dare. Plaut. Les brunir et faire reluire.

\

    In stipendium pecuniam dare. Caesar. Pour la soulde des gensd'armes.

\

    Stragem dare, pro Facere. Liu. Faire grande tuerie de gens.

\

    Studii plurimum in literis dare. Quintil. Mettre grande estude aux lettres.

\

    Suauium dare. Cic. Atticae meis verbis suauium des. Baise la à ma requeste.

\

    Supplicium alicui de se dare. Plaut. Estre puni par aucun.

\

    Suspicionem timoris dare. Caes. Faire semblant qu'on ha crainte, Mettre les gens en souspecon qu'on ha crainte d'eulx.

\

    Symbolum dare. Terent. Contribuer à l'escot pour sa part avec les autres.

\

    Da te hodie mihi. Terent. Je te prie fay aujourd'huy à ma fantasie, Fay ce que je vouldray.

\

    Tempus, menses, diem alicui rei dare. Cic. Employer.

\

    Tempus colloquio non dare. Caes. N'assigner point jour pour parlementer.

\

    Nesciebas quam eiusmodi homini raro tempus se daret? Plaut. Combien peu souvent l'opportunite et occasion s'addonnoit.

\

    Dum tempus datur. Terentius. Ce pendant que nous avons le temps.

\

    Terga dare. Liu. Monstrer les talons, Tourner le dos et s'enfuir.

\

    Ad terram dare. Suet. Jecter par terre.

\

    Testes in aliquem dare. Cic. Produire tesmoings.

\

    Testem Iouem dare. Plaut. Jurer par Jupiter.

\

    Testimonium dare. Cic. Porter tesmoignage.

\

    Testimonium quod ei apud me dederas. Cic. Le tesmoignage que tu m'avois porté de luy.

\

    In timorem dare. Plaut. Faire peur à quelqu'un, Espovanter.

\

    Se in tormenta dare. Cic. Aller franchement aux torments.

\

    Transitum. Liu. Donner passage.

\

    Tribunali reliquam partem diei dare. Plin. iunior. Employer certaines heures du jour à ouir les plaids, et dire droict, et rendre justice.

\

    Turbas dare. Plaut. Faire troubles, Fascheries, Grandes crieries.

\

    Vadem. Cic. Donner caution en matiere capitale de se representer au jour.

\

    Vbera. Ouid. Allaicter, Donner la mammelle.

\

    Vela. Ouid. Faire voile.

\

    Vela in altum dare. liu. Desployer les voiles pour aller en haulte mer.

\

    Vela dare, per translationem. Cic. Faire voile.

\

    Ad id, vnde aliquis flatus ostenditur, vela do. Cic. Je fay voile à touts vents.

\

    Vela indignationi dare. Plin. iunior. Parler de grande vehemence et cholere, et se laisser quasi emporter à son affection.

\

    Veniam. Plaut. Pardonner.

\

    Age, da veniam. Terent. Accorde luy sa requeste, Ne le tiens plus en si grand transe.

\

    Da mihi hanc veniam. Cic. Fay moy ce bien de me laisser, etc. Octroye moy ceste requeste.

\

    Veniam alicuius diei dare. Liu. Dispenser aucun de povoir faire en un jour, ce qui ne se povoit faire par les loix, Dispenser aucun contre la rigueur d'un jour qui est festé ou ferié.

\

    Verbera Ponto dare. Ouid. Battre la mer.

\

    Verba dare alicui. Valer. Flac. Le laisser parler.

\

    In verba dare recuperatores. Cic. Quaerebant quae in verba recuperatores daret. Ils demandoyent la teneur de la commission addressant à ceulx qui devoyent congnoistre de la cause.

\

    Verba alicui dare. Plaut. Paistre aucun de parolles et le tromper.

\

    Viam. Plaut. Liu. Faire voye.

\

    Dare viam, per translationem. Cic. Donner le moyen.

\

    In viam se dare. Cic. Se mettre en chemin, S'acheminer.

\

    Victum dare. Plaut. Donner à manger.

\

    In vincula dare. Liu. Mettre en prison.

\

    Vitio dare. Cic. Blasmer ou reprendre.

\

    Voces dare. Ouid. Parler, Prononcer parolles.

\

    Alicui voluptatem. Plaut. Resjouir aucun et bailler esbat.

\

    Voluptatibus se dare. Cic. S'addonner à voluptez.

\

    Vsum nominis dare. Ouid. Permettre qu'on use de quelque nom.

\

    Vsuram horae gladiatori isti ad viuendum non dedissem. Cic. Je ne l'eusse pas laissé vivre une heure.

\

    Vsuram lucis dare. Cic. Laisser vivre aucun, Ne le tuer point.

\

    Vtendum aliquid dare. Plaut. Prester quelque chose.

\

    Vxorem alicui dare. Terent. Luy bailler sa fille ou parente à femme.

\

    Datum. Teren. Est istuc datum profecto, vt grata mihi sint quae facio omnia. C'est un don que Dieu m'a donné, etc.

\

    Datum III Idus Iunii. Cic. Donné le, etc. ou Ces lettres furent donnees aux messagiers le, etc.

\

    Siccine oportet ire amicos homini amanti operam datum? Plaut. L'aider en ceste maniere?

\

    Quantum mihi cernere datur. Plin. iunior. Autant que je puis veoir, Selon que je puis veoir et juger.

\

    Si dabitur. Quintil. Si je puis, S'il m'est permis.

Dictionarium latinogallicum > do
26 hand

hand [hænd]

main ⇒ 1 (a)-(c), 1 (g) aiguille ⇒ 1 (h) écriture ⇒ 1 (i) paume ⇒ 1 (j) ouvrier ⇒ 1 (k) passer ⇒ 2 donner ⇒ 2

1 noun

(a) Anatomy (of person) main f;

∎ to hold sb's hand tenir la main de qn;

∎ I held her hand je lui ai tenu la main;

∎ figurative she's asked me to go along and hold her hand elle m'a demandé de l'accompagner pour lui donner du courage;

∎ to hold hands se tenir par la main;

∎ to take sb's hand, to take sb by the hand prendre qn par la main, prendre la main de qn;

∎ to lead sb by the hand conduire qn par la main;

∎ he writes with his left hand il écrit de la main gauche;

∎ to put one's hands over one's eyes se couvrir les yeux de ses mains;

∎ to be on one's hands and knees être à quatre pattes;

∎ figurative to go down on one's hands and knees se mettre à genoux ou à plat ventre;

∎ to be good with one's hands être adroit de ses mains;

∎ my hands are full j'ai les mains occupées ou prises;

∎ figurative to have one's hands full avoir beaucoup à faire, avoir du pain sur la planche;

∎ I've got my hands full trying to cope as it is j'ai déjà assez à faire comme ça;

∎ to lay one's hands on sth (find) mettre la main sur qch;

∎ to get or to lay one's hands on sth (obtain) dénicher qch;

∎ to lay hands on sb faire violence à qn;

∎ figurative just wait till I get or lay my hands on her! attends un peu que je l'attrape!;

∎ to lift or to raise a hand to sb lever la main sur qn;

∎ figurative he never lifts a hand to help il ne lève jamais le petit doigt pour aider;

∎ hands off! bas les pattes!, pas touche!;

∎ hands off the unions/education system! pas touche aux syndicats/au système éducatif!;

∎ he can't keep his hands to himself il a la main baladeuse;

∎ I only have one pair of hands! je n'ai que deux mains!;

∎ look - no hands! (cyclist) sans les mains!;

∎ take your hands off me! ne me touche pas!;

∎ (put your) hands up! les mains en l'air!, haut les mains!;

∎ School hands up anyone who knows the answer que ceux qui connaissent la réponse lèvent le doigt ou la main;

∎ hands up all those who agree que ceux qui sont d'accord lèvent la main;

∎ to tie sb's hands attacher les mains de qn;

∎ they tied my hands behind my back ils m'ont lié ou attaché les mains dans le dos;

∎ I could do it with one hand tied behind my back je pourrais le faire sans aucun effort ou les doigts dans le nez;

∎ figurative my hands are tied j'ai les mains liées;

∎ figurative to sit on one's hands (applaud half-heartedly) applaudir sans enthousiasme; (do nothing) ne rien faire;

∎ to ask for sb's hand in marriage demander la main de qn, demander qn en mariage;

∎ at hand, near or close at hand (about to happen) proche; (nearby) à proximité;

∎ the hour is at hand l'heure est proche;

∎ to suffer at the hands of sb souffrir aux mains ou dans les mains de qn;

∎ to pass sth from hand to hand faire passer qch de mains en mains;

∎ hand in hand la main dans la main;

∎ figurative to go hand in hand (with sth) aller de pair (avec qch);

∎ to be hand in glove with sb travailler en étroite collaboration avec qn;

∎ to make money hand over fist gagner un argent fou;

∎ British familiar she doesn't do a hand's turn elle n'en fiche pas une;

∎ to live from hand to mouth tirer le diable par la queue;

∎ figurative to win hands down gagner haut la main;

∎ to beat sb hands down battre qn à plates couture(s);

∎ proverb many hands make light work = à beaucoup d'ouvriers la tâche devient aisée;

∎ on the one hand... but on the other hand... (used in the same sentence) d'un côté... mais de l'autre...;

∎ on the other hand (when beginning new sentence) d'un autre côté

(b) (assistance)

∎ to give sb a hand (with sth) donner un coup de main à qn;

∎ to lend a hand mettre la main à la pâte;

∎ do you need a hand (with that)? as-tu besoin d'un coup de main?

(c) (control, management)

∎ to need a firm hand avoir besoin d'être sérieusement pris en main;

∎ to rule with a firm hand diriger avec de la poigne;

∎ to take sb/sth in hand prendre qn/qch en main;

∎ to be out of hand (dog, child) ne rien écouter;

∎ to get out of hand (dog, child) devenir indocile; (meeting, situation) échapper à tout contrôle;

∎ the garden is getting out of hand le jardin à l'air d'une vraie jungle;

∎ to change hands (company, restaurant etc) changer de propriétaire;

∎ it's out of my hands cela ne m'appartient plus, ce n'est plus ma responsabilité ou de mon ressort;

∎ the matter is in the hands of the headmaster la question relève maintenant ou est maintenant du ressort du principal;

∎ I have put the matter in the hands of a lawyer j'ai confié l'affaire à un avocat;

∎ the answer lies in your own hands la solution est entre tes mains;

∎ to have too much time on one's hands avoir trop de temps à soi;

∎ to have sb/sth on one's hands avoir qn/qch sur les bras;

∎ now that that's off my hands à présent que je suis débarrassé de cela;

∎ it's out of my hands je ne peux (plus) rien y faire;

∎ to fall into the hands of the enemy tomber entre les mains de l'ennemi;

∎ to fall into the wrong hands (information, secret etc) tomber en de mauvaises mains;

∎ in the wrong hands this knowledge could be very dangerous si elles tombaient aux mains de personnes malintentionnées, ces connaissances pourraient être très dangereuses;

∎ in the right hands en de bonnes mains;

∎ to be in good or safe hands être en de bonnes mains;

∎ can I leave this in your hands? puis-je te demander de t'en occuper?;

∎ it leaves too much power in the hands of the police cela laisse trop de pouvoir à la police;

∎ to give sb a free hand donner carte blanche à qn;

∎ to take matters into one's own hands prendre les choses en main

(d) (applause)

∎ to give sb a (big) hand applaudir qn (bien fort)

(e) (influence, involvement)

∎ to have a hand in sth avoir quelque chose à voir dans qch, être impliqué dans qch;

∎ I had no hand in it je n'avais rien à voir là-dedans, je n'y étais pour rien;

∎ I see or detect your hand in this j'y vois ta marque

(f) (skill, ability)

∎ to have a light hand with pastry réussir une pâte légère;

∎ she can turn her hand to anything elle peut tout faire;

∎ to keep one's hand in garder la main;

∎ I was never much of a hand at it je n'ai jamais été très doué pour cela;

∎ to try one's hand at sth s'essayer à qch

(g) (in cards → cards held) main f, jeu m; (→ round, game) partie f; (→ player) joueur(euse) m,f;

∎ to have a good hand avoir du jeu;

∎ first/fourth hand (player) premie(ère) m,f/dernier(ère) m,f en cartes;

∎ figurative to show or to reveal one's hand dévoiler son jeu;

∎ figurative to throw in one's hand jeter l'éponge

(h) (of clock, watch) aiguille f; (of signpost, barometer) indicateur m;

∎ the little hand is pointing to three la petite aiguille est sur le trois

(i) (handwriting) écriture f;

∎ to have a good hand avoir une belle écriture

(j) (measurement of horse) paume f;

∎ a horse fifteen hands high un cheval de quinze paumes

(k) (worker) ouvrier(ère) m,f; (on ship) homme m, membre m de l'équipage;

∎ the ship was lost with all hands le navire a sombré corps et biens;

∎ old hand expert m, vieux m de la vieille;

∎ to be an old hand at sth avoir une vaste expérience de qch;

∎ also figurative all hands to the pump tout le monde à la rescousse

(l) (of bananas) régime m;

∎ hand of pork jambonneau m

2 transitive verb

passer, donner;

∎ to hand sth to sb, to hand sb sth passer ou donner qch à qn;

∎ to hand sb a letter/telegram remettre une lettre/un télégramme à qn;

∎ figurative to hand sth to sb on a plate apporter à qn qch sur un plateau;

∎ you've got to hand it to him chapeau!;

∎ figurative you have to hand it to her, she IS a good mother c'est une bonne mère, il faut lui accorder cela

3 by hand adverb

(written) à la main; (made, knitted, sewn) (à la) main;

∎ to wash sth by hand laver qch à la main;

∎ to send sth by hand faire porter qch;

∎ by hand (written on envelope) en ville;

∎ to rear an animal by hand élever un animal au biberon

4 in hand adverb

(a) (available → money) disponible; (→ time) devant soi;

∎ British do we have any time in hand? avons-nous du temps devant nous?

(b) (being dealt with) en cours;

∎ the matter is in hand on s'occupe de l'affaire;

∎ I have the situation well in hand j'ai la situation bien en main;

∎ to return to the matter in hand revenir à ses moutons;

∎ keep your mind on the job in hand concentre-toi sur l'affaire en cours

5 on hand adjective

(person) disponible

6 out of hand adverb

(immediately) sur-le-champ

7 to hand adverb

(letter, information etc) sous la main;

∎ use what comes to hand prends ce que tu as sous la main;

∎ he took the first one that came to hand il a pris le premier qui lui est tombé sous la main;

∎ the first excuse to hand le premier prétexte venu

►► hand baggage (UNCOUNT) bagages mpl à main;

hand controls commandes fpl manuelles;

hand cream crème f pour les mains;

Military hand grenade grenade f à main;

hand lotion lotion f pour les mains;

hand luggage (UNCOUNT) bagages mpl à main;

hand microphone micro m portatif;

Theatre hand puppet marionnette f;

hand signal signal m de la main;

∎ hand signals only (on vehicle) = indique que les clignotants d'un véhicule ne fonctionnent pas;

hand towel serviette f, essuie-mains m inv

➲ hand around separable transitive verb

(distribute) distribuer

➲ hand back separable transitive verb

(return) rapporter, rendre;

∎ she handed me back the bottle elle m'a repassé la bouteille;

∎ Radio & Television I now hand you back to the studio/Jon Snow je rends maintenant l'antenne au studio/à Jon Snow

➲ hand down separable transitive verb

(a) (pass, give from high place) passer, donner;

∎ hand me down the hammer passe-moi ou donne-moi le marteau (qui est là-haut)

(b) (heirloom, story) transmettre;

∎ the necklace/property has been handed down from mother to daughter for six generations le collier est transmis/la propriété est transmise de mère en fille depuis six générations;

∎ all her clothes had been handed down from her older sisters tous ses vêtements venaient de ses sœurs aînées

(c) Law (decision, sentence) annoncer; (judgment) rendre;

∎ American to hand down the budget annoncer le budget

➲ hand in separable transitive verb

(return, surrender → book) rendre; (→ ticket) remettre; (→ exam paper) rendre, remettre; (something found → to authorities, police etc) déposer, remettre;

∎ to hand in one's resignation donner ou remettre sa démission, demissioner

➲ hand off separable transitive verb

Sport (in rugby) raffûter

➲ hand on separable transitive verb

(a) (give to someone else) passer;

∎ to hand sth on to sb passer qch à qn

(b) = hand down (b)

➲ hand out separable transitive verb

(distribute) distribuer;

∎ we hand out 200 free meals a day nous servons 200 repas gratuits par jour;

∎ he's very good at handing out advice il est très fort pour ce qui est de distribuer des conseils;

∎ he's fond of handing it out, but can't take it (criticism) il se permet de critiquer les autres mais il déteste qu'on le critique;

∎ the French boxer handed out a lot of punishment le boxeur français a frappé à coups redoublés

➲ hand over

1 separable transitive verb

(a) (pass, give → object) passer, donner;

∎ Radio & Television we now hand you over to the weather man/Bill Smith in Moscow nous passons maintenant l'antenne à notre météorologue/Bill Smith à Moscou;

∎ Telecommunications I'm handing him over now je te le passe tout de suite

(b) (surrender → weapons, hostage) remettre; (→ criminal) livrer; (→ power, authority) transmettre; Law (→ property) céder;

∎ he was handed over to the French police il a été livré à la ou aux mains de la police française;

∎ hand it over! donne!

2 intransitive verb

∎ to hand over to (government minister, chairman etc) passer le pouvoir à; (in meeting) donner la parole à; Telecommunications passer ou donner le combiné à

➲ hand round separable transitive verb

(distribute) distribuer

➲ hand up separable transitive verb

(pass, give from low place) passer, donner;

∎ hand me up the hammer passe-moi ou donne-moi le marteau (qui est là en bas)

Un panorama unique de l'anglais et du français > hand
27 Hand

hant
f

ANAT main f

eine Hand voll — une poignée de f

mit beiden Händen — des deux mains

aus erster Hand — de première main

das Heft fest in der Hand haben — mener la barque

Hände weg! — Bas les mains!

die Hände in den Schoß legen — se croiser les bras/se tourner les pouces

von der Hand in den Mund leben — vivre au jour le jour

von Hand zu Hand gehen — passer de main en main

Dafür könnte ich meine Hand ins Feuer legen. — J'en mettrais ma main au feu.

Hand in Hand gehen — aller de pair

Ich lasse Ihnen freie Hand. — Je vous laisse carte blanche.

Hand und Fuß haben — tenir debout

weder Hand noch Fuß haben — n'avoir ni queue ni tête

jds rechte Hand sein — être le bras droit de qn

sich die Hand abhacken lassen (fig) — en mettre sa main à couper

selbst mit Hand anlegen — mettre la main à la pâte

seine Hand aufhalten (fig) — tendre la main

die Hand gegen jdn erheben — lever la main sur qn

eine glückliche Hand haben — avoir la main heureuse

auf der Hand liegen — être évident

mit der linken Hand — les doigts dans le nez

sich in der Hand haben — se maîtriser/se contrôler

sich nicht von der Hand weisen lassen — être évident/se voir comme le nez au milieu de la figure

jdm zur Hand gehen — donner un coup de main à qn

hinter vorgehaltener Hand — en secret/officieusement

Ihm rutscht leicht die Hand aus. — Il a la main leste./Sa main est vite partie.

in die Hände fallen — tomber entre les mains

in guten Händen sein — être en de bonnes mains

mit Händen und Füßen reden — parler avec les mains

sich mit Händen und Füßen wehren — se défendre comme un lion

die Hände über dem Kopf zusammenschlagen — lever les bras au ciel

sich die Hände reiben — se frotter les mains

seine Hände in Unschuld waschen — s'en laver les mains

Hand

Hạnd [hant, Plural: 'hεndə] <-, Hạ̈nde>

Substantiv Feminin

1 main Feminin; Beispiel: jemandem die Hand geben (gehobener Sprachgebrauch) donner la main à quelqu'un; Beispiel: etwas zur Hand nehmen (gehobener Sprachgebrauch) prendre quelque chose; Beispiel: etwas aus der Hand legen poser quelque chose; Beispiel: mit der flachen Hand du plat de la main; Beispiel: von Hand genäht cousu(e) à la main; Beispiel: Hände weg! bas les pattes! umgangssprachlich

2 (Seite) Beispiel: linker/rechter Hand à [main] gauche/droite

3 (Besitz, Obhut) Beispiel: in jemandes Hände übergehen passer aux mains de quelqu'un; Beispiel: aus privater Hand d'un particulier; Beispiel: bei jemandem in guten Händen sein être en de bonnes mains avec quelqu'un; Beispiel: zu Händen [von] Herrn Peter Braun à l'attention de Monsieur Peter Braun

4 (Gewalt, Entscheidungsgewalt) Beispiel: jemanden völlig in der Hand haben tenir quelqu'un sous sa coupe; Beispiel: in der Hand von Entführern sein être aux mains de kidnappeurs; Beispiel: jemandem in die Hände fallen Person tomber aux mains de quelqu'un; Beispiel: in jemandes Hand Dativ liegen (gehobener Sprachgebrauch) dépendre de quelqu'un

Wendungen: man konnte die Hand nicht vor den Augen sehen on n'y voyait goutte; Hand und Fuß haben se tenir; sich mit Händen und Füßen wehren (umgangssprachlich) se défendre de toutes ses forces; von der Hand in den Mund leben vivre au jour le jour; seine Hände in Unschuld waschen s'en laver les mains; freie Hand haben avoir carte blanche; jemandes rechte Hand sein être le bras droit de quelqu'un; eine Hand voll une poignée; alle Hände voll zu tun haben avoir du travail par-dessus la tête; etwas fällt jemandem in die Hände quelque chose tombe entre les mains/aux mains de quelqu'un; jemandem die Hand darauf geben promettre quelque chose à quelqu'un; jemandem zur Hand gehen donner un coup de main à quelqu'un; mit etwas Hand in Hand gehen aller de pair avec quelque chose; jemanden an der Hand haben (umgangssprachlich) avoir quelqu'un sous la main; [klar] auf der Hand liegen être clair comme de l'eau de roche; zur Hand sein être à disposition; jemanden auf Händen tragen porter quelqu'un aux nues; eine Hand wäscht die andere un bienfait n'est jamais perdu; an Hand einer S. Genitiv à l'aide de quelque chose; tausend Euro [bar] auf die Hand bekommen (umgangssprachlich) recevoir mille euros cash; unter der Hand; anbieten, verkaufen sous le manteau

Deutsch-Französisch Wörterbuch > Hand
28 glisser

glisser [glise]

➭ TABLE 1

1. intransitive verb

   a. ( = avancer) to slide along ; [voilier, nuages, patineurs] to glide along

• le pays glisse vers la droite the country is moving towards the right

   b. ( = tomber) to slide

• il se laissa glisser le long du mur he slid down the wall

• une larme glissa le long de sa joue a tear trickled down his cheek

   c. ( = déraper) [personne, objet] to slip ; [véhicule, pneus] to skid

• son pied a glissé his foot slipped

   d. ( = être glissant) [parquet] to be slippery

• attention, ça glisse be careful, it's slippery

   e. ( = coulisser) [tiroir, rideau, curseur, anneau] to slide

   f. ( = s'échapper) glisser des mains to slip out of one's hands

• le voleur leur a glissé entre les mains the thief slipped through their fingers

   g. ( = effleurer) glisser sur [+ sujet] to skate over

• ses doigts glissaient sur les touches his fingers slid over the keys

• glissons ! let's not dwell on that!

2. transitive verb

( = introduire) glisser qch sous/dans qch to slip sth under/into sth

• glisser une lettre sous la porte to slip a letter under the door

• il me glissa un billet dans la main he slipped a note into my hand

• glisser un mot à l'oreille de qn to whisper a word in sb's ear

3. reflexive verb

► se glisser [personne, animal]

se glisser quelque part to slip somewhere

• le chien s'est glissé sous le lit the dog crept under the bed

• se glisser dans les draps to slip between the sheets

• une erreur s'est glissée dans le texte there's a mistake in the text

* * *
glise
1.

verbe transitif

1) ( mettre) to slip [objet] ( dans into)

glisser un oreiller sous la tête d'un malade — to slide a pillow under a patient's head

elle a glissé la main dans mes cheveux — she ran her fingers through my hair

2) ( introduire) to slip in [remarque]

glisser quelque chose à l'oreille de quelqu'un — to whisper something in somebody's ear

2.

verbe intransitif

1) ( être glissant) [route, savon] to be slippery

2) ( être déstabilisé) [personne] to slip; [chapeau, écharpe] to slip (down); [outil] to slip; [véhicule] to skid

glisser des mains de quelqu'un — [savon, bouteille] to slip out of somebody's hands

une tuile a glissé du toit — a tile fell off the roof

3) ( se déplacer) gén to slide; ( avec grâce) to glide

se laisser glisser le long d'une corde — to slide down a rope

4) ( ne pas accrocher) [ski, tiroir, cloison] to slide

leur regard glissait sur l'assistance — they surveyed the people present

glisser sur — fig ( ne pas affecter) [critique] to have no effect on [personne]; ( ne pas approfondir) [personne] to skate over [sujet]

5) ( passer)

glisser dans l'ennui — to become bored

l'électorat glisse à droite — there's a swing to the right among the electorate

le roman glisse de la comédie au drame — the novel moves imperceptibly from comedy to drama

3.

se glisser verbe pronominal

1) ( s'introduire) to slip

se glisser dans — gén to slip into; ( furtivement) to sneak into

se glisser dans la foule — to slip through the crowd

se glisser parmi les invités — to slip in among the guests

se glisser parmi les badauds — to edge through the onlookers

le chat s'est glissé sous la voiture — the cat crept under the car

2) ( s'insinuer) [sentiment, erreur] to creep into [personne, texte]

* * *
ɡlise
1. vi

1) (= avancer) to glide

glisser sur — to glide along

glisser sur l'eau — to glide over the water

faire glisser qch sur — to slide sth over, INFORMATIQUE, [icône] to drag sth onto

2) (= déraper) [personne] to slip

Il a glissé et il est tombé. — He slipped and fell.

glisser sur qch — to slip on sth

Il a glissé sur une peau de banane. — He slipped on a banana skin.

3) (= être glissant) [trottoir] to be slippery

Attention, ça glisse! — Watch out, it's slippery!

4) fig

glisser sur [détail] — to skate over

2. vt

1) (= mettre)

glisser qch sous — to slip sth under

glisser qch dans — to slip sth into

2) (= dire)

glisser un mot à l'oreille de qn — to whisper a word in sb's ear

3) (= donner)

glisser qch à — to slip sth to

* * *

glisser verb table: aimer

A vtr

1 ( mettre) to slip [objet] (dans into); j'ai glissé la lettre dans ma poche/sous la porte I slipped the letter into my pocket/under the door; il a glissé l'anneau à mon doigt he slipped the ring onto my finger; glisser un oreiller sous la tête d'un malade to slide a pillow under a patient's head; elle a glissé la main dans mes cheveux she ran her fingers through my hair;

2 ( introduire) to slip in [remarque, commentaire, critique]; glisser une anecdote dans la conversation to slip an anecdote into the conversation;

3 ( dire furtivement) glisser qch à l'oreille de qn to whisper sth in sb's ear;

4 ( en tricot) to slip [maille].

B vi

1 ( être glissant) [route, trottoir, savon] to be slippery; ça glisse it's slippery;

2 ( être déstabilisé) [personne] to slip; [chapeau, robe, écharpe] to slip (down); [outil, couteau] to slip; [véhicule] to skid; glisser de to slip out of; glisser des mains de qn [savon, bouteille] to slip out of sb's hands; une tuile/le ramoneur a glissé du toit a tile/the chimney sweep fell off the roof;

3 ( se déplacer) gén to slide; ( avec grâce) to glide; descendre les escaliers en glissant sur la rampe to slide down the bannisters; se laisser glisser le long d'une corde/d'un mur to slide down a rope/a wall; un cygne/canoë glissait sur le lac a swan/canoe was gliding over the lake;

4 ( ne pas accrocher) [piston, ski, tiroir, cloison] to slide; mes skis ne glissent pas my skis are sticking; la neige glisse bien/ne glisse pas the snow is nice and smooth/is sticking; leur regard glissait d'un tableau à l'autre their gaze wandered from one picture to another; leur regard glissait sur l'assistance they surveyed the people present;

5 ( passer insensiblement) glisser dans l'ennui to become bored; glisser dans le pessimisme to sink into gloom; l'électorat glisse à droite there's a swing to the right among the electorate; le parti a glissé vers le terrorisme there has been a swing toward(s) terrorism in the party; le roman glisse de la comédie au drame the novel moves imperceptibly from comedy to drama;

6 ( ne pas affecter) glisser sur [injure, critique] to have no effect on;

7 ( ne pas approfondir) glisser sur to skate over [sujet, question, passé].

C se glisser vpr

1 ( pénétrer) se glisser dans gén to slip into; ( furtivement) to sneak into; se glisser dans son lit to slip into bed; se glisser dans les draps to slip between the sheets; le voleur s'est glissé dans la chambre the thief sneaked into the room;

2 ( se faufiler) to slip; se glisser derrière un rideau to slip behind a curtain; se glisser dans la foule to slip through the crowd; se glisser parmi les invités to slip in among the guests; se glisser parmi les badauds to edge through the onlookers; je me suis glissé vers la sortie/au premier rang I slid toward(s) the exit/into the front row; le chat s'est glissé sous la voiture the cat crept under the car;

3 ( s'insinuer) [sentiment, erreur] to creep into [personne, texte]; l'ennui se glissa entre nous boredom crept into our relationship.

Idiome

glisser entre les mains or doigts de qn [criminel] to slip through sb's fingers.

[glise] verbe intransitif

1. [déraper - personne] to slip ; [ - voiture] to skid

mon pied a glissé my foot slipped

attention, ça glisse par terre watch out, it's slippery underfoot ou the ground's slippery

2. [s'échapper accidentellement] to slip

ça m'a glissé des mains it slipped out of my hands

3. [tomber] to slide

il se laissa glisser à terre he slid to the ground

4. [avancer sans heurt - skieur, patineur] to glide along ; [ - péniche, ski] to glide

5. [passer]

son regard glissa de la fenêtre à mon fauteuil his eyes drifted from the window to my chair

glissons sur ce sujet! let's say no more about it

sur toi, tout glisse comme l'eau sur les plumes d'un canard it's like water off a duck's back with you

6. (figuré) [s'orienter]

glisser à ou vers to shift to ou towards

une partie de l'électorat a glissé à gauche part of the electorate has shifted ou moved to the left

il glisse vers le mélodrame he is slipping into melodrama

7. DANSE to glissade

8. INFORMATIQUE to drag

————————

[glise] verbe transitif

1. [introduire] to slip

glisser une lettre sous la porte to slip a letter under the door

[dire furtivement]

j'ai glissé ton nom dans la conversation I managed to slip ou to drop your name into the conversation

2. [confier]

glisser un petit mot/une lettre à quelqu'un to slip somebody a note/a letter

glisser quelque chose à l'oreille de quelqu'un to whisper something in somebody's ear

3. (locution)

glisser un œil dans une pièce to peep ou to peek into a room

————————

se glisser verbe pronominal intransitif

1. [se faufiler]

se glisser au premier rang [rapidement] to slip into the front row

glisse-toi là [sans prendre de place] squeeze (yourself) in there

2. [erreur]

des fautes ont pu se glisser dans l'article some mistakes may have slipped ou crept into the article

3. [sentiment]

le doute s'est peu à peu glissé en lui little by little doubt crept into his mind

Dictionnaire Français-Anglais > glisser
29 a

a, f., n., indécl., [première lettre de l’alphabet] Cic. Div. 1, 23 II abréviations diverses: A. = Aulus [prénom] II = antiquo, je rejette [la proposition sur les bulletins de vote dans les comices] II = absolvo, j’absous [sur les bulletins des juges] ; [d’où l’appellation] littera salutaris Cic. Mil. 15 II A. U. C. = anno urbis conditae ; a. u. c. = ab urbe condita ; a. d. VIII Kal. Nov. = ante diem octavum Kalendas Novembres II [dans les inscr.] A. = Augustus ; A.A. = Augusti duo ; A.A.A. = Augusti tres ; III viri A.A.A.F.F. = triumviri auro, argento, aeri flando, feriundo. ā, ou āh, interj., v. ah. ā, ăb, abs, prép. avec abl. (ἀπό). [ABCR]I [point de départ] [zapst]¶1 [avec des v. de mouvement, tr. ou int., simples ou composés] de: a) a signo Vortumni in Circum Maximum venire Cic. Verr. 1, 154: venir de la statue de Vertumne au Cirque Maxime, v. proficiscor, discedo, arcesso, etc ; b) [avec noms de pers.] de chez, d’auprès: a Caesare redire, Cic. Q. 2, 4, 6: revenir de chez César ; c) [sans verbe] non ille Serranus ab aratro, Cic. Sest. 72: non pas le fameux Serranus venu de sa charrue; quid tu, inquit, huc? a villa enim, credo, Cic. Fin. 3, 8: eh! dit-il, pourquoi toi ici? c’est de ta maison de campagne que tu viens, sans doute; d) [en parl de lettres] de la part de: litterae adlatae ab L. Porcio praetore, Liv. 26, 39, 1: une lettre apportée de la part du préteur L. Porcius, cf. Cic. Att. 7, 15, 5 ; 1, 15, 2; e) [avec adesse, marquant résultat du mouvement] adest a milite, Plaut. Ps. 924: il est là venant de la part du militaire, cf. Mil. 958, 1046; Ter. And. 268; Virg. En. 7, 454; dona adsunt tibi a Phaedria, Ter. Eun. 465: il y a là pour toi des présents de la part de Phaedria. f) [avec les noms de ville] de = des environs de [et non pas de l’intérieur de]: Cic., Caes. [zapst]¶2 [pour marquer la provenance] petere, postulare, quaerere, demander à; impetrare, obtenir de; accipere, recevoir de; habere, tenir de, etc.; emere, acheter à; sumere, haurire, prendre à, puiser à; trahere, tirer de; ducere, faire venir de, etc.; discere, audire, apprendre de, entendre de, etc. [zapst]¶3 [idée d’origine] a) oriri, prendre naissance à; fluere, découler de; nasci, naître de; proficisci, partir de, provenir de; ea sunt omnia non a natura, verum a magistro, Cic. Mur. 61: ces imperfections proviennent toutes non pas de la nature, mais du maître, cf. Har. 39; Fin. 1, 21; Off. 2, 69; sed haec et vetera et a Graecis, Cic. Tusc. 1, 74: mais tout cela c'est ancien et aussi tiré de l’histoire grecque, cf. Fam. 3, 13, 1; 5, 3, 1; 9, 16, 7; Par. 11; Sest. 122; b) [idée de naissance, de descendance] a Deucalione ortus, Tusc. 1, 21: né de Deucalion; a M. Tullio esse, Cic. Br. 62: descendre de M. Tullius II [filiation philosophique, littéraire, etc.] ab his oratores exstiterunt, Cic. Fin. 5, 7: d’eux (Péripatéticiens) sortirent des orateurs; erat ab isto Aristotele, Cic. de Or. 2, 160: il était de l’école de votre Aristote, cf. Or. 113; Mur. 63; c) Turnus Herdonius ab Aricia, Liv. l, 50, 3 [= Aricinus]: Turnus Herdonius d’Aricie, cf. 6, 13, 8; 6, 17, 7; pastor ab Amphryso, Virg. G. 3, 2: le berger Amphrysien [du fleuve Amphrysus] II de la maison de, [en parl. d’un esclave] Plaut. Ps. 616; Mil. 160; Curc. 407; Ter. And. 756; d) [étymologie] mater autem est a gerendis fructibus Ceres tamquam "Geres", Cic. Nat. 2, 67: quant à sa mère, son nom, Cérès, qui est comme Gérès, vient de gerere fructus, porter, produire les fruits, cf. 2, 64; 68; 2, 111; Leg. 2, 55; Varr. R. 1, 46; 2, 4, 17; 3, 12, 6, etc.; L. 5, 20; 5, 66 II maerere a marcere, Varr. L. 6, 50: maerere, s’affliger, vient de marcere, être affaissé; aures ab aveo, Varr. L. 6, 83: le mot aures, oreilles, vient de aveo, désirer [ABCR]II [mots grecs au datif ] L. 5, 103, etc. [zapst]¶4 [avec dare, possidere, promittere]: aliquid ab aliquo, donner, posséder, promettre qqch en le tenant de qqn, provenant de qqn, cf. Plaut. Cap. 449; Ps. 735; Cic. Flac. 44; Verr. 3, 177; a me argentum dedi, Plaut. Trin. 182: j’ai donné l’argent de ma poche, cf. 1144; Men. 545; aliquid a me promisi, Cic. de Or. 1, 111: j’ai promis qqch de mon fonds, cf. Pis. 84; Lucr. 4, 468; Suet. Caes. 84 II Antoni edictum legi a Bruto, Cic. Att. 16, 7, 7: l’édit d’Antoine, je l’ai lu de Brutus, le tenant de Brutus. [ABCR]II [éloignement, séparation, au pr. et fig.] de, loin de: [zapst]¶1 v. les verbes: dimittere, renvoyer de (loin de); excludere, deterrere, chasser de, détourner de, etc.; abhorrere, distare, differre, être éloigné de, différer de, etc.; de turba et a subselliis in otium se conferre, Cic. de Or, 2, 143: se retirer du milieu de la foule et loin des bancs du tribunal pour prendre du repos; ab oppido castra movere, Caes. BC. 3, 80, 7: en levant le camp s’éloigner de la ville; v. solvo, fugo, ejicio, aufero, etc. II [sans aucun verbe] a Chrysippo pedem numquam, Cic. Ac. 2, 143: de Chrysippe il ne s’éloigne jamais d’une semelle, cf. Att. 7, 3, 11; Fam. 7, 25, 2; nunc quidem paululum, inquit, a sole, Cic. Tusc. 5, 92: pour le moment, dit-il, écarte-toi un tant soit peu de mon soleil II [nuances] unde dejecti Galli? a Capitolio? unde, qui cum Graccho fuerunt? ex Capitolio, Cic. Caec. 88: d’où furent rejetés les Gaulois? de l’accès au Capitole: d’où les partisans de Gracchus? du Capitole, cf. 86 [zapst]¶2 avec les verbes defendere, tueri, munire, tegere, prohibere, arcere, etc. défendre, protéger, garantir contre, écarter de II stabula a ventis hiberno opponere soli, Virg. G. 3, 302: placer l’écurie à l’abri des vents [en face de] exposée au soleil d’hiver. [zapst]¶3 [expression] ab re, contrairement à l’intérêt: Plaut. Cap. 338; As. 224; Trin. 239; haud ab re duxi referre, Liv. 8, 11, 1: j’ai cru qu’il n’était pas inopportun de rapporter. [ABCR]III du côté de [zapst]¶1 [sens local] a tergo, a latere, a fronte, de dos, de franc, de front [de face]: a decumana porta, Caes. BG. 6, 37, 1: du côté de la porte décumane; ab ea parte, Caes. BG. 6, 37, 2: de ce côté; ab terra ingens labor succedentibus erat, Liv. 26, 46, 1: du côté de la terre, il y avait d’énormes difficultés pour les assaillants, cf. Sall. J. 17, 4; Plin. Ep. 2, 17, 21; surgens a puppi ventus, Virg. En. 5, 777: le vent s’élevant en poupe II ab Opis, Cic. Att. 6, 1, 17 [s.-ent. aede]: du côté du temple d’Ops (comp. ad Castoris), cf. Liv. 10, 47, 4 II Magnetes ab Sipylo, Cic. Q. 2, 9, 2: les Magnésiens qui habitent près du mont Sipyle, les Magnésiens du mont Sipyle, cf. Tac. An. 2, 47. [zapst]¶2 [point de départ, point d’attache]: stipites ab infimo revincti, Caes. BG. 7, 73, 3: troncs solidement attachés à la partie inférieure, par la base; cornua ab labris argento circumcludere, Caes. BG. 6, 28, 6: entourer d'argent les cornes sur les bords de la partie évasée. [zapst]¶3 [fig.] du côté de, du parti de, en faveur de: abs te stat, Plaut. Rud. 1100: il se tient de ton bord, cf. Cic. Inv. 1, 4; Br. 273; ab reo dicere, Cic. Clu. 93: parler en faveur de l'accusé; vide ne hoc totum sit a me, Cic. de Or. 1, 55: prends garde que cela ne soit tout en ma faveur; a petitore, a possessore agere, Plin. Ep. 6, 2, 2: plaider pour le compte du demandeur, du défendeur. [zapst]¶4 du côté de, sous le rapport de: a materno genere, Cic. Sull. 25: du côté maternel, par sa mère, cf. Ov. M. 2, 368; a re frumentaria laborare, Caes. BC. 3, 9, 5: souffrir de l'approvisionnement en blé; a mitilibus, a pecunia imparati, Cic. Att. 7, 15, 3: pris au dépourvu sous le rapport des troupes, de l'argent; ab exemplis copiose aliquid explicare, Cic. Br. 198: développer qqch avec une grande richesse d'exemples; tempus mutum a litteris, Cic. Att. 8, 14, 1: époque silencieuse sous le rapport des lettres [où l'on n'écrit point]; eorum impunitas fuit a judicio, a sermone, Cic. Post. 27: ils ont agi impunément au regard de la justice, au regard de l'opinion publique; mons vastus ab natura et humano cultu, Sall. J. 48, 3: montagne désolée sous le rapport de la nature du sol et de sa culture par l'homme [stérile et inculte]; ab omni parte, Hor. O. 2, 16, 27: sous tous les rapports. [zapst]¶5 servus a pedibus meis, Cic. Att. 8, 5, 1 [mss]: esclave qui me sert du point de vue de mes pieds [qui fait mes courses] II [puis ab suivi du nom de l'objet confié à la garde, à la surveillance] servus ab argento, a frumento, a veste, a vinis, esclave préposé à l'argenterie, à l'approvisionnement, à la garde-robe, aux vins; a bibliotheca, bibliothécaire; a valetudinario, infirmier; liberti ab epistulis et libellis et rationibus, Tac. An. 15, 35: affranchis chefs du secrétariat, maîtres des requêtes, chefs de la comptabilité; libertus et a memoria ejus, Suet. Aug. 79: son affranchi en même temps que son historiographe; novum officium instituit a voluptatibus, Suet. Tib. 42: il créa une nouvelle charge, l'intendance des plaisirs. [ABCR]IV à partir de: [zapst]¶1 de, à partir de, depuis: a porta Esquilina video... Cic. de Or. 2, 276: de la porte Esquiline je vois..., cf. Caes. BG. 2, 24, 2; ut erat a Gergovia despectus in castra, Caes. BG. 7, 45, 4: étant donné que de Gergovie la vue plongeait dans le camp; a vestibulo curiae, Liv. 1, 48, 1: dès le vestibule de la curie; gemere ab ulmo, Virg. B. 1, 58: gémir au sommet de l'orme; ab equo oppugnare, Prop. 3, 11, 13: assaillir à cheval; contra sensus ab sensibus repugnat, Lucr. 1, 693: il va à l'encontre des sens en s'appuyant sur les sens; ab summo, Caes. BG. 2, 18, 1: à partir du sommet, cf. 7, 73, 6; a medio ad summum, Cic. Tim. 20: du centre aux extrémités; da ab Delphio cantharum circum, Plaut. Most. 347: fais circuler la coupe en commençant par Delphium, cf. As. 891; orae maritimae praesum a Formiis, Cic. Fam. 16, 12, 5: je commande le littoral à partir de Formies; ab eo loco, Fam. 7, 25, 2: à partir de ce passage, de ces mots... [zapst]¶2 [évaluation d'une distance]: septumas esse aedes a porta, Plaut. Ps. 597: [il m'a dit] que c'était la septième maison à partir de la porte, cf. Varr. R. 3, 2, 14; Caes. BG. 2, 7, 3; 4, 22, 4; 5, 32, 1; quod tanta machinatio ab tanto spatio instrueretur, Caes. BG. 2, 20, 3: (ils se moquaient) de la construction à une si grande distance d'une si grande machine; v. longe, prope, procul avec ab; ultima stella a caelo, Cic. Rep. 6, 16: étoile la plus éloignée du firmament II [limites d'un espace] ab... ad, depuis... jusqu'à: Caes. BG. l, 1, 7; Liv. 1, 2, 5, ab imo ad summum totus moduli bipedalis, Hor. S. 2, 3, 308: de la base au sommet haut en tout de deux pieds; a Vestae ad Tabulam Valeriam, Cic. Fam. 14, 2, 2: du temple de Vesta à la Table Valérienne. [zapst]¶3 à partir de = y compris, avec: teneram ab radice ferens cupressum, Virg. G. 1, 20: portant un tendre cyprès avec ses racines; ab radicibus imis, Virg. G. 1, 319: [épis arrachés] avec toutes leurs racines. [ABCR]V [point de départ d'un jugement, d'une opinion, etc.] [zapst]¶1 d'après: aliquid ab aliqua re cognoscere, Caes. BG 1, 22, 2: reconnaître qqch d'après tel détail; a certo sensu et vero judicare de aliquo, Br. d. Fam. 11, 10, 1: juger qqn avec un sentiment sûr et vrai; ab annis spectare, Virg. En. 9, 235: considérer d'après l'âge; populum ab annis digerere, Ov. F. 6, 83: partager l'ensemble des citoyens d'après l'âge, cf. M. 14, 323; Tr. 4, 6, 39; Ep. 2, 86 II ab arte inexperta, Tib. 2, 1, 56: avec un art inexpérimenté, cf. 1, 5, 4; Ov. Tr. 2, 462. [zapst]¶2 [point de départ d'un sentiment], d'après, par suite de, du fait de: v. metuere, timere ab aliquo, craindre du fait de qqn, cf. Cic. Amer. 8; Fam. 5, 6, 2; Sul. 59; Phil. 7, 2; Liv.22, 36, 1; 24, 38, 9; v. sperare ab aliquo Cic. Off. 1, 49; Phil. 12, 26; Pis. 12; Liv. 21, 13, 3; metus omnis a vi atque ira deorum pulsus esset, Cic. Nat. 1, 45: toute crainte de la puissance et de la colère des dieux serait chassée, cf. Liv. 23, 15, 7; 23, 36, 1; 25, 33, 5, etc. [ABCR]VI à partir de [temps], depuis [zapst]¶1 a primo, a principio, dès le début; a principiis, dès les débuts; ab initio, dès le commencement; a puero, a pueritia, dès l'enfance; ab ineunte adulescentia, dès le commencement de la jeunesse II [à la prépos. se joignent souvent inde, jam, jam inde, statim, protinus] II longo spatio temporis a Dyrrachinis prœliis intermisso, Caes. BC. 3, 84, 1: un long intervalle de temps s'étant écoulé depuis les combats de Dyrrachium; ab hoc tempore anno sescentesimo rex erat, Cic. Rep. 1, 58: il était roi il y a six cents ans à compter de notre époque, cf. CM 19; ponite ante oculos unum quemque veterum; voltis a Romulo? voltis post liberam civitatem ab iis ipsis qui liberaverunt? Cic. Par. 11: évoquez la vie de chacun des anciens; voulez-vous remonter à Romulus? voulez-vous remonter, après la fondation de la liberté, à ceux précisément qui l'ont fondée? lex a sexagesimo anno senatorem non citat, Sen. Brev. 20, 4: la loi ne convoque pas le sénateur après soixante ans aux séances. [zapst]¶2 [noms de pers.] jam inde a Pontiano, Cic. Att. 12, 44, 2: depuis Pontianus [l'affaire de Pontianus]; exspecto te, a Peducaeo utique, Cic. Att. 12, 51, 1: je t'attends, en tout cas sans faute après Péducaeus [après l'affaire réglée avec Péducaeus] [zapst]¶3 [évaluation d'un laps de temps]: ab... ad (usque ad), depuis... jusqu'à: Cic. Br. 328; de Or. 2, 52; Caes. BG. 1, 26, 2; Liv. 26, 25, 11, etc. II [évaluation d'une durée, d'un rang chronologique] annus primus ab honorum perfunctione, Cic. de Or. 3, 7: la première année après l'achèvement des magistratures; quartus ab Arcesilao fuit, Cic. Ac. 1, 46: il fut le quatrième en partant d'Arcésilas; secundus a Romulo conditor urbis, Liv. 7, 1, 10: le second fondateur de Rome après Romulus, cf. 1, 17, 10; Hor. S. 2, 3, 193; Virg. B. 5, 49. [zapst]¶4 après, aussitôt après, au sortir de: ab re divina, Plaut. Pœn. 618: après le sacrifice; ab decimae legionis cohortatione profectus, Caes. BG. 2, 25, 1: étant parti, immédiatement après avoir harangué la dixième légion; a tuo digressu, Cic. Att. 1, 5, 4: après ton départ; ab ea [auctione] Cic. Att. 13, 30, 1: aussitôt après [la vente]; ab ipso cibo, Sen. Contr. 1, praef. 17: aussitôt après avoir mangé. [ABCR]VII du fait de, par l'effet de [zapst]¶1 [cause efficiente, surtout avec les inchoatifs]: calescere ab, Cic. Nat. 2, 138: se réchauffer grâce à; mitescere a sole, Cic. frg. F. 1, 17: s'adoucir sous l'action du soleil, cf. Varr. L. 5, 109; 7, 83; Ov. M. 1, 66; F. 5, 323 II qua mare a sole conlucet, Cic. Ac. 2, 105: sur toute l'étendue où la mer brille par l'effet du soleil, cf. Nat. 2, 92; zona torrida semper ab igni, Virg. G. 1, 234: zone toujours brûlante par suite du feu; lassus ab, Hor. S. 2, 2, 10: fatigué du fait de; a vento unda tumet, Ov. F. 2, 776: le vent fait gonfler l'onde, cf. 1, 215. [zapst]¶2 par suite de, par un effet de, en raison de [avec un nom de sentiment]: scio me ab singulari amore ac benevolentia, quaecumque scriba, tibi scribere, Balb. Fam. 9, 7 B, 3: je sais que c'est un attachement, un dévouement sans égal qui me font t'écrire tout ce que je t'écris; ab ira, Liv. 24, 30, 1: par l'effet de la colère; ab odio plebis an ab servili fraude, Liv. 3, 15, 7: par suite de la haine du peuple ou de la perfidie des esclaves; [constr. très fréq. d. Liv. cf. 5, 5, 3; 9, 40, 17; 10, 5, 2; 27, 17, 5; 28, 7, 9; 36, 24, 7; etc.]; a duabus causis punire princeps solet, Sen. Clem. 1, 20, 1: deux raisons d'ordinaire amènent le prince à punir; ab hoc, Varr. R. 2, 3, 7: par suite de cela, en raison de cela, cf. 2, 7, 6 II gravis ab, Ov. H. 10, 138: alourdi par; a somno languida, Ov. H, 10, 9: alanguie par le sommeil; dives ab, Ov. H. 9, 96: enrichi par. [ABCR]VIII [après les verbes passifs] [zapst]¶1 [avec un nom de pers. pour marquer le sujet logique de l'action; constr. courante] [zapst]¶2 [avec des noms de choses considérées comme des pers.]: a civitatibus, Cic. Verr. 3, 176: par les villes; a classe, Verr. 5, 63: par la flotte; a re publica, Cic. Mur. 7: par l'état; a legibus, Cic. Mil. 9: par les lois; a natura, Cic. Phil. 14, 32: par la nature; a studiis adulescentium, Cic. de Or. 3, 207: par le zèle des jeunes gens; a ventis invidiae, Cic. Verr. 3, 98: par les vents de la malveillance; a more majorum, Cic. Fam. 13, 10, 1: par la coutume des ancêtres; a vero, a falso, Cic. Ac. 2, 71: par le vrai, par le faux; defici a viribus, Caes. BC. 3, 64, 3: être abandonné par ses forces. [zapst]¶3 [après l'adj. verbal] Cic. de Or. 2, 86; Pomp. 34; etc. [zapst]¶4 [différent de per]: aliquid a suis vel per suos potius iniquos ad te esse delatum, Cic. ad Br. 1, 1, 1: [il m'a paru soupçonner] que ses ennemis t'ont rapporté ou plutôt t'ont fait rapporter quelque histoire; qui a te defensi et qui per te servati sunt, Cic. Pet. 38: ceux que tu as défendus et ceux que ton entremise a sauvés. [zapst]¶5 [avec des intr. équivalant pour le sens à des passifs] a paucis interire, Cic. Off. 2, 26: périr sous les coups de quelques hommes, cf. Lucr. 6, 709; mori ab, Cic. Fam 15,17, 2; Sen. Contr. 5. 3; perire ab, Nep. Reg. 3, 3; Ov. P, 3, 3, 46; cadere ab, Tac. An. 16, 9; vapulare ab, Sen. Contr. 9, 4, 2; Sen. Apoc. 15; Quint. 9, 2, 12. Q. [zapst]¶1 abs est rare; se trouve devant t, surtout dans l'expr. abs te II aps Inscr. et divers mss. de Plaut. et des lettres de Cic. II af, signalé par Cic. Or. 158, se lit dans des Inscr. [zapst]¶2 d'après les gram. anciens a se place devant les consonnes, ab devant les voyelles et devant h; mais ni les mss. ni les Inscr. ne vérifient cette règle. [zapst]¶3 qqf a, ab se trouvent après le relatif (quo ab): Plaut. As. 119; Rud. 555 II chez les poètes et chez Tacite, rarement ailleurs, entre le subst. et son déterminatif [adjectif, génitif, ou nom propre apposé]: judice ab uno Tac. An. 2, 60, par un seul juge; initio ab Suriae An. 4, 5, depuis les frontières de la Syrie; oppido a Canopo Tac. An 2, 60, à partir de la ville de Canope; uxore ab Octavia abhorrebat, Tac. An. 13, 12: il se détournait de son épouse Octavie II chez Ovide, séparé par ipse du complément: H. 9, 96; 12, 18; Pont. 3, 3, 46, etc. II quand il y a deux compléments liés par une copule, placé devant le second: Plaut. As. 163; Prop. 4, 3, 39; Ov. H. 6, 108, etc. [zapst]¶4 en composition, a devant m, v, (amovere, avertere); abs devant c, p, t (abscondere, abstinere, asportare = absportare); au devant f (auferre, aufugere), sauf afui parf. de absum; ab devant les autres consonnes, sauf aspernari au lieu de abspernari.
* * *
a, f., n., indécl., [première lettre de l’alphabet] Cic. Div. 1, 23 II abréviations diverses: A. = Aulus [prénom] II = antiquo, je rejette [la proposition sur les bulletins de vote dans les comices] II = absolvo, j’absous [sur les bulletins des juges] ; [d’où l’appellation] littera salutaris Cic. Mil. 15 II A. U. C. = anno urbis conditae ; a. u. c. = ab urbe condita ; a. d. VIII Kal. Nov. = ante diem octavum Kalendas Novembres II [dans les inscr.] A. = Augustus ; A.A. = Augusti duo ; A.A.A. = Augusti tres ; III viri A.A.A.F.F. = triumviri auro, argento, aeri flando, feriundo. ā, ou āh, interj., v. ah. ā, ăb, abs, prép. avec abl. (ἀπό). [ABCR]I [point de départ] [zapst]¶1 [avec des v. de mouvement, tr. ou int., simples ou composés] de: a) a signo Vortumni in Circum Maximum venire Cic. Verr. 1, 154: venir de la statue de Vertumne au Cirque Maxime, v. proficiscor, discedo, arcesso, etc ; b) [avec noms de pers.] de chez, d’auprès: a Caesare redire, Cic. Q. 2, 4, 6: revenir de chez César ; c) [sans verbe] non ille Serranus ab aratro, Cic. Sest. 72: non pas le fameux Serranus venu de sa charrue; quid tu, inquit, huc? a villa enim, credo, Cic. Fin. 3, 8: eh! dit-il, pourquoi toi ici? c’est de ta maison de campagne que tu viens, sans doute; d) [en parl de lettres] de la part de: litterae adlatae ab L. Porcio praetore, Liv. 26, 39, 1: une lettre apportée de la part du préteur L. Porcius, cf. Cic. Att. 7, 15, 5 ; 1, 15, 2; e) [avec adesse, marquant résultat du mouvement] adest a milite, Plaut. Ps. 924: il est là venant de la part du militaire, cf. Mil. 958, 1046; Ter. And. 268; Virg. En. 7, 454; dona adsunt tibi a Phaedria, Ter. Eun. 465: il y a là pour toi des présents de la part de Phaedria. f) [avec les noms de ville] de = des environs de [et non pas de l’intérieur de]: Cic., Caes. [zapst]¶2 [pour marquer la provenance] petere, postulare, quaerere, demander à; impetrare, obtenir de; accipere, recevoir de; habere, tenir de, etc.; emere, acheter à; sumere, haurire, prendre à, puiser à; trahere, tirer de; ducere, faire venir de, etc.; discere, audire, apprendre de, entendre de, etc. [zapst]¶3 [idée d’origine] a) oriri, prendre naissance à; fluere, découler de; nasci, naître de; proficisci, partir de, provenir de; ea sunt omnia non a natura, verum a magistro, Cic. Mur. 61: ces imperfections proviennent toutes non pas de la nature, mais du maître, cf. Har. 39; Fin. 1, 21; Off. 2, 69; sed haec et vetera et a Graecis, Cic. Tusc. 1, 74: mais tout cela c'est ancien et aussi tiré de l’histoire grecque, cf. Fam. 3, 13, 1; 5, 3, 1; 9, 16, 7; Par. 11; Sest. 122; b) [idée de naissance, de descendance] a Deucalione ortus, Tusc. 1, 21: né de Deucalion; a M. Tullio esse, Cic. Br. 62: descendre de M. Tullius II [filiation philosophique, littéraire, etc.] ab his oratores exstiterunt, Cic. Fin. 5, 7: d’eux (Péripatéticiens) sortirent des orateurs; erat ab isto Aristotele, Cic. de Or. 2, 160: il était de l’école de votre Aristote, cf. Or. 113; Mur. 63; c) Turnus Herdonius ab Aricia, Liv. l, 50, 3 [= Aricinus]: Turnus Herdonius d’Aricie, cf. 6, 13, 8; 6, 17, 7; pastor ab Amphryso, Virg. G. 3, 2: le berger Amphrysien [du fleuve Amphrysus] II de la maison de, [en parl. d’un esclave] Plaut. Ps. 616; Mil. 160; Curc. 407; Ter. And. 756; d) [étymologie] mater autem est a gerendis fructibus Ceres tamquam "Geres", Cic. Nat. 2, 67: quant à sa mère, son nom, Cérès, qui est comme Gérès, vient de gerere fructus, porter, produire les fruits, cf. 2, 64; 68; 2, 111; Leg. 2, 55; Varr. R. 1, 46; 2, 4, 17; 3, 12, 6, etc.; L. 5, 20; 5, 66 II maerere a marcere, Varr. L. 6, 50: maerere, s’affliger, vient de marcere, être affaissé; aures ab aveo, Varr. L. 6, 83: le mot aures, oreilles, vient de aveo, désirer [ABCR]II [mots grecs au datif ] L. 5, 103, etc. [zapst]¶4 [avec dare, possidere, promittere]: aliquid ab aliquo, donner, posséder, promettre qqch en le tenant de qqn, provenant de qqn, cf. Plaut. Cap. 449; Ps. 735; Cic. Flac. 44; Verr. 3, 177; a me argentum dedi, Plaut. Trin. 182: j’ai donné l’argent de ma poche, cf. 1144; Men. 545; aliquid a me promisi, Cic. de Or. 1, 111: j’ai promis qqch de mon fonds, cf. Pis. 84; Lucr. 4, 468; Suet. Caes. 84 II Antoni edictum legi a Bruto, Cic. Att. 16, 7, 7: l’édit d’Antoine, je l’ai lu de Brutus, le tenant de Brutus. [ABCR]II [éloignement, séparation, au pr. et fig.] de, loin de: [zapst]¶1 v. les verbes: dimittere, renvoyer de (loin de); excludere, deterrere, chasser de, détourner de, etc.; abhorrere, distare, differre, être éloigné de, différer de, etc.; de turba et a subselliis in otium se conferre, Cic. de Or, 2, 143: se retirer du milieu de la foule et loin des bancs du tribunal pour prendre du repos; ab oppido castra movere, Caes. BC. 3, 80, 7: en levant le camp s’éloigner de la ville; v. solvo, fugo, ejicio, aufero, etc. II [sans aucun verbe] a Chrysippo pedem numquam, Cic. Ac. 2, 143: de Chrysippe il ne s’éloigne jamais d’une semelle, cf. Att. 7, 3, 11; Fam. 7, 25, 2; nunc quidem paululum, inquit, a sole, Cic. Tusc. 5, 92: pour le moment, dit-il, écarte-toi un tant soit peu de mon soleil II [nuances] unde dejecti Galli? a Capitolio? unde, qui cum Graccho fuerunt? ex Capitolio, Cic. Caec. 88: d’où furent rejetés les Gaulois? de l’accès au Capitole: d’où les partisans de Gracchus? du Capitole, cf. 86 [zapst]¶2 avec les verbes defendere, tueri, munire, tegere, prohibere, arcere, etc. défendre, protéger, garantir contre, écarter de II stabula a ventis hiberno opponere soli, Virg. G. 3, 302: placer l’écurie à l’abri des vents [en face de] exposée au soleil d’hiver. [zapst]¶3 [expression] ab re, contrairement à l’intérêt: Plaut. Cap. 338; As. 224; Trin. 239; haud ab re duxi referre, Liv. 8, 11, 1: j’ai cru qu’il n’était pas inopportun de rapporter. [ABCR]III du côté de [zapst]¶1 [sens local] a tergo, a latere, a fronte, de dos, de franc, de front [de face]: a decumana porta, Caes. BG. 6, 37, 1: du côté de la porte décumane; ab ea parte, Caes. BG. 6, 37, 2: de ce côté; ab terra ingens labor succedentibus erat, Liv. 26, 46, 1: du côté de la terre, il y avait d’énormes difficultés pour les assaillants, cf. Sall. J. 17, 4; Plin. Ep. 2, 17, 21; surgens a puppi ventus, Virg. En. 5, 777: le vent s’élevant en poupe II ab Opis, Cic. Att. 6, 1, 17 [s.-ent. aede]: du côté du temple d’Ops (comp. ad Castoris), cf. Liv. 10, 47, 4 II Magnetes ab Sipylo, Cic. Q. 2, 9, 2: les Magnésiens qui habitent près du mont Sipyle, les Magnésiens du mont Sipyle, cf. Tac. An. 2, 47. [zapst]¶2 [point de départ, point d’attache]: stipites ab infimo revincti, Caes. BG. 7, 73, 3: troncs solidement attachés à la partie inférieure, par la base; cornua ab labris argento circumcludere, Caes. BG. 6, 28, 6: entourer d'argent les cornes sur les bords de la partie évasée. [zapst]¶3 [fig.] du côté de, du parti de, en faveur de: abs te stat, Plaut. Rud. 1100: il se tient de ton bord, cf. Cic. Inv. 1, 4; Br. 273; ab reo dicere, Cic. Clu. 93: parler en faveur de l'accusé; vide ne hoc totum sit a me, Cic. de Or. 1, 55: prends garde que cela ne soit tout en ma faveur; a petitore, a possessore agere, Plin. Ep. 6, 2, 2: plaider pour le compte du demandeur, du défendeur. [zapst]¶4 du côté de, sous le rapport de: a materno genere, Cic. Sull. 25: du côté maternel, par sa mère, cf. Ov. M. 2, 368; a re frumentaria laborare, Caes. BC. 3, 9, 5: souffrir de l'approvisionnement en blé; a mitilibus, a pecunia imparati, Cic. Att. 7, 15, 3: pris au dépourvu sous le rapport des troupes, de l'argent; ab exemplis copiose aliquid explicare, Cic. Br. 198: développer qqch avec une grande richesse d'exemples; tempus mutum a litteris, Cic. Att. 8, 14, 1: époque silencieuse sous le rapport des lettres [où l'on n'écrit point]; eorum impunitas fuit a judicio, a sermone, Cic. Post. 27: ils ont agi impunément au regard de la justice, au regard de l'opinion publique; mons vastus ab natura et humano cultu, Sall. J. 48, 3: montagne désolée sous le rapport de la nature du sol et de sa culture par l'homme [stérile et inculte]; ab omni parte, Hor. O. 2, 16, 27: sous tous les rapports. [zapst]¶5 servus a pedibus meis, Cic. Att. 8, 5, 1 [mss]: esclave qui me sert du point de vue de mes pieds [qui fait mes courses] II [puis ab suivi du nom de l'objet confié à la garde, à la surveillance] servus ab argento, a frumento, a veste, a vinis, esclave préposé à l'argenterie, à l'approvisionnement, à la garde-robe, aux vins; a bibliotheca, bibliothécaire; a valetudinario, infirmier; liberti ab epistulis et libellis et rationibus, Tac. An. 15, 35: affranchis chefs du secrétariat, maîtres des requêtes, chefs de la comptabilité; libertus et a memoria ejus, Suet. Aug. 79: son affranchi en même temps que son historiographe; novum officium instituit a voluptatibus, Suet. Tib. 42: il créa une nouvelle charge, l'intendance des plaisirs. [ABCR]IV à partir de: [zapst]¶1 de, à partir de, depuis: a porta Esquilina video... Cic. de Or. 2, 276: de la porte Esquiline je vois..., cf. Caes. BG. 2, 24, 2; ut erat a Gergovia despectus in castra, Caes. BG. 7, 45, 4: étant donné que de Gergovie la vue plongeait dans le camp; a vestibulo curiae, Liv. 1, 48, 1: dès le vestibule de la curie; gemere ab ulmo, Virg. B. 1, 58: gémir au sommet de l'orme; ab equo oppugnare, Prop. 3, 11, 13: assaillir à cheval; contra sensus ab sensibus repugnat, Lucr. 1, 693: il va à l'encontre des sens en s'appuyant sur les sens; ab summo, Caes. BG. 2, 18, 1: à partir du sommet, cf. 7, 73, 6; a medio ad summum, Cic. Tim. 20: du centre aux extrémités; da ab Delphio cantharum circum, Plaut. Most. 347: fais circuler la coupe en commençant par Delphium, cf. As. 891; orae maritimae praesum a Formiis, Cic. Fam. 16, 12, 5: je commande le littoral à partir de Formies; ab eo loco, Fam. 7, 25, 2: à partir de ce passage, de ces mots... [zapst]¶2 [évaluation d'une distance]: septumas esse aedes a porta, Plaut. Ps. 597: [il m'a dit] que c'était la septième maison à partir de la porte, cf. Varr. R. 3, 2, 14; Caes. BG. 2, 7, 3; 4, 22, 4; 5, 32, 1; quod tanta machinatio ab tanto spatio instrueretur, Caes. BG. 2, 20, 3: (ils se moquaient) de la construction à une si grande distance d'une si grande machine; v. longe, prope, procul avec ab; ultima stella a caelo, Cic. Rep. 6, 16: étoile la plus éloignée du firmament II [limites d'un espace] ab... ad, depuis... jusqu'à: Caes. BG. l, 1, 7; Liv. 1, 2, 5, ab imo ad summum totus moduli bipedalis, Hor. S. 2, 3, 308: de la base au sommet haut en tout de deux pieds; a Vestae ad Tabulam Valeriam, Cic. Fam. 14, 2, 2: du temple de Vesta à la Table Valérienne. [zapst]¶3 à partir de = y compris, avec: teneram ab radice ferens cupressum, Virg. G. 1, 20: portant un tendre cyprès avec ses racines; ab radicibus imis, Virg. G. 1, 319: [épis arrachés] avec toutes leurs racines. [ABCR]V [point de départ d'un jugement, d'une opinion, etc.] [zapst]¶1 d'après: aliquid ab aliqua re cognoscere, Caes. BG 1, 22, 2: reconnaître qqch d'après tel détail; a certo sensu et vero judicare de aliquo, Br. d. Fam. 11, 10, 1: juger qqn avec un sentiment sûr et vrai; ab annis spectare, Virg. En. 9, 235: considérer d'après l'âge; populum ab annis digerere, Ov. F. 6, 83: partager l'ensemble des citoyens d'après l'âge, cf. M. 14, 323; Tr. 4, 6, 39; Ep. 2, 86 II ab arte inexperta, Tib. 2, 1, 56: avec un art inexpérimenté, cf. 1, 5, 4; Ov. Tr. 2, 462. [zapst]¶2 [point de départ d'un sentiment], d'après, par suite de, du fait de: v. metuere, timere ab aliquo, craindre du fait de qqn, cf. Cic. Amer. 8; Fam. 5, 6, 2; Sul. 59; Phil. 7, 2; Liv.22, 36, 1; 24, 38, 9; v. sperare ab aliquo Cic. Off. 1, 49; Phil. 12, 26; Pis. 12; Liv. 21, 13, 3; metus omnis a vi atque ira deorum pulsus esset, Cic. Nat. 1, 45: toute crainte de la puissance et de la colère des dieux serait chassée, cf. Liv. 23, 15, 7; 23, 36, 1; 25, 33, 5, etc. [ABCR]VI à partir de [temps], depuis [zapst]¶1 a primo, a principio, dès le début; a principiis, dès les débuts; ab initio, dès le commencement; a puero, a pueritia, dès l'enfance; ab ineunte adulescentia, dès le commencement de la jeunesse II [à la prépos. se joignent souvent inde, jam, jam inde, statim, protinus] II longo spatio temporis a Dyrrachinis prœliis intermisso, Caes. BC. 3, 84, 1: un long intervalle de temps s'étant écoulé depuis les combats de Dyrrachium; ab hoc tempore anno sescentesimo rex erat, Cic. Rep. 1, 58: il était roi il y a six cents ans à compter de notre époque, cf. CM 19; ponite ante oculos unum quemque veterum; voltis a Romulo? voltis post liberam civitatem ab iis ipsis qui liberaverunt? Cic. Par. 11: évoquez la vie de chacun des anciens; voulez-vous remonter à Romulus? voulez-vous remonter, après la fondation de la liberté, à ceux précisément qui l'ont fondée? lex a sexagesimo anno senatorem non citat, Sen. Brev. 20, 4: la loi ne convoque pas le sénateur après soixante ans aux séances. [zapst]¶2 [noms de pers.] jam inde a Pontiano, Cic. Att. 12, 44, 2: depuis Pontianus [l'affaire de Pontianus]; exspecto te, a Peducaeo utique, Cic. Att. 12, 51, 1: je t'attends, en tout cas sans faute après Péducaeus [après l'affaire réglée avec Péducaeus] [zapst]¶3 [évaluation d'un laps de temps]: ab... ad (usque ad), depuis... jusqu'à: Cic. Br. 328; de Or. 2, 52; Caes. BG. 1, 26, 2; Liv. 26, 25, 11, etc. II [évaluation d'une durée, d'un rang chronologique] annus primus ab honorum perfunctione, Cic. de Or. 3, 7: la première année après l'achèvement des magistratures; quartus ab Arcesilao fuit, Cic. Ac. 1, 46: il fut le quatrième en partant d'Arcésilas; secundus a Romulo conditor urbis, Liv. 7, 1, 10: le second fondateur de Rome après Romulus, cf. 1, 17, 10; Hor. S. 2, 3, 193; Virg. B. 5, 49. [zapst]¶4 après, aussitôt après, au sortir de: ab re divina, Plaut. Pœn. 618: après le sacrifice; ab decimae legionis cohortatione profectus, Caes. BG. 2, 25, 1: étant parti, immédiatement après avoir harangué la dixième légion; a tuo digressu, Cic. Att. 1, 5, 4: après ton départ; ab ea [auctione] Cic. Att. 13, 30, 1: aussitôt après [la vente]; ab ipso cibo, Sen. Contr. 1, praef. 17: aussitôt après avoir mangé. [ABCR]VII du fait de, par l'effet de [zapst]¶1 [cause efficiente, surtout avec les inchoatifs]: calescere ab, Cic. Nat. 2, 138: se réchauffer grâce à; mitescere a sole, Cic. frg. F. 1, 17: s'adoucir sous l'action du soleil, cf. Varr. L. 5, 109; 7, 83; Ov. M. 1, 66; F. 5, 323 II qua mare a sole conlucet, Cic. Ac. 2, 105: sur toute l'étendue où la mer brille par l'effet du soleil, cf. Nat. 2, 92; zona torrida semper ab igni, Virg. G. 1, 234: zone toujours brûlante par suite du feu; lassus ab, Hor. S. 2, 2, 10: fatigué du fait de; a vento unda tumet, Ov. F. 2, 776: le vent fait gonfler l'onde, cf. 1, 215. [zapst]¶2 par suite de, par un effet de, en raison de [avec un nom de sentiment]: scio me ab singulari amore ac benevolentia, quaecumque scriba, tibi scribere, Balb. Fam. 9, 7 B, 3: je sais que c'est un attachement, un dévouement sans égal qui me font t'écrire tout ce que je t'écris; ab ira, Liv. 24, 30, 1: par l'effet de la colère; ab odio plebis an ab servili fraude, Liv. 3, 15, 7: par suite de la haine du peuple ou de la perfidie des esclaves; [constr. très fréq. d. Liv. cf. 5, 5, 3; 9, 40, 17; 10, 5, 2; 27, 17, 5; 28, 7, 9; 36, 24, 7; etc.]; a duabus causis punire princeps solet, Sen. Clem. 1, 20, 1: deux raisons d'ordinaire amènent le prince à punir; ab hoc, Varr. R. 2, 3, 7: par suite de cela, en raison de cela, cf. 2, 7, 6 II gravis ab, Ov. H. 10, 138: alourdi par; a somno languida, Ov. H, 10, 9: alanguie par le sommeil; dives ab, Ov. H. 9, 96: enrichi par. [ABCR]VIII [après les verbes passifs] [zapst]¶1 [avec un nom de pers. pour marquer le sujet logique de l'action; constr. courante] [zapst]¶2 [avec des noms de choses considérées comme des pers.]: a civitatibus, Cic. Verr. 3, 176: par les villes; a classe, Verr. 5, 63: par la flotte; a re publica, Cic. Mur. 7: par l'état; a legibus, Cic. Mil. 9: par les lois; a natura, Cic. Phil. 14, 32: par la nature; a studiis adulescentium, Cic. de Or. 3, 207: par le zèle des jeunes gens; a ventis invidiae, Cic. Verr. 3, 98: par les vents de la malveillance; a more majorum, Cic. Fam. 13, 10, 1: par la coutume des ancêtres; a vero, a falso, Cic. Ac. 2, 71: par le vrai, par le faux; defici a viribus, Caes. BC. 3, 64, 3: être abandonné par ses forces. [zapst]¶3 [après l'adj. verbal] Cic. de Or. 2, 86; Pomp. 34; etc. [zapst]¶4 [différent de per]: aliquid a suis vel per suos potius iniquos ad te esse delatum, Cic. ad Br. 1, 1, 1: [il m'a paru soupçonner] que ses ennemis t'ont rapporté ou plutôt t'ont fait rapporter quelque histoire; qui a te defensi et qui per te servati sunt, Cic. Pet. 38: ceux que tu as défendus et ceux que ton entremise a sauvés. [zapst]¶5 [avec des intr. équivalant pour le sens à des passifs] a paucis interire, Cic. Off. 2, 26: périr sous les coups de quelques hommes, cf. Lucr. 6, 709; mori ab, Cic. Fam 15,17, 2; Sen. Contr. 5. 3; perire ab, Nep. Reg. 3, 3; Ov. P, 3, 3, 46; cadere ab, Tac. An. 16, 9; vapulare ab, Sen. Contr. 9, 4, 2; Sen. Apoc. 15; Quint. 9, 2, 12. Q. [zapst]¶1 abs est rare; se trouve devant t, surtout dans l'expr. abs te II aps Inscr. et divers mss. de Plaut. et des lettres de Cic. II af, signalé par Cic. Or. 158, se lit dans des Inscr. [zapst]¶2 d'après les gram. anciens a se place devant les consonnes, ab devant les voyelles et devant h; mais ni les mss. ni les Inscr. ne vérifient cette règle. [zapst]¶3 qqf a, ab se trouvent après le relatif (quo ab): Plaut. As. 119; Rud. 555 II chez les poètes et chez Tacite, rarement ailleurs, entre le subst. et son déterminatif [adjectif, génitif, ou nom propre apposé]: judice ab uno Tac. An. 2, 60, par un seul juge; initio ab Suriae An. 4, 5, depuis les frontières de la Syrie; oppido a Canopo Tac. An 2, 60, à partir de la ville de Canope; uxore ab Octavia abhorrebat, Tac. An. 13, 12: il se détournait de son épouse Octavie II chez Ovide, séparé par ipse du complément: H. 9, 96; 12, 18; Pont. 3, 3, 46, etc. II quand il y a deux compléments liés par une copule, placé devant le second: Plaut. As. 163; Prop. 4, 3, 39; Ov. H. 6, 108, etc. [zapst]¶4 en composition, a devant m, v, (amovere, avertere); abs devant c, p, t (abscondere, abstinere, asportare = absportare); au devant f (auferre, aufugere), sauf afui parf. de absum; ab devant les autres consonnes, sauf aspernari au lieu de abspernari.
* * *

    A meis ciuibus ea res mihi fuit honori. id est, Ob eam rem honoribus affectus sum a ciuibus meis. Ci. Pour cela m'ont honoré les habitants de nostre ville.

\

    A nobilitate igitur periculum. Subaudi, Est, Impendet, Imminet, aut aliquid simile. Cic. Il y a danger de la part ou costé de la noblesse, ou des nobles.

\

    Ab aliquo perire, id est occidi. Plin. Estre tué par aucun.

\

    A et Ab, motum a loco significant: vt, A villa redeo, ab agro, vel ab agris. Je retourne de la metairie, Des champs.

\

    A et Ab, interdum per QVVM declarantur: seruiuntque tempori significando: vt, A paruo te noui: Hoc est, quum adhuc paruus esses. Quand tu estois encore petit enfant.

\

    Ab adolescentia. Cic. Dés le commencement de ma jeunesse, Dés que je commencoye à venir en eage.

\

    Ab ineunte adolescentia. Plaut. Cic. Dés le commencement de mon adolescence, ou de mon eage.

\

    A cunabulis. Plaut. Dés le berceau, Dés mon enfance.

\

    Ab infante duratus. Colu. Endurci dés son enfance, ou d'enfance.

\

    Ab infantibus, Id est a pueritia. Cels. Dés l'enfance, D'enfance.

\

    A paruis. Terent. De jeunesse, Dés qu'on estoit encore petit.

\

    A primordio sui. Tacit. Depuis son commencement.

\

    A principiis ita diligentior fiet puer. Quintil. Dés le commencement.

\

    A pueritia. Cic. D'enfance, Dés l'enfance.

\

    A tenero et a teneris. Colum. D'enfance, Dés qu'on estoit encore tendre, ou petit tendron.

\

    A et Ab, finitum rei alicuius aut temporis terminum significant: et fere sequitur ad, vel vsque ad, aut aliquid idem pollens: vt, A principio ad finem. Dés, ou Depuis le commencement jusques à la fin. \ Ab auo. Terent. Dés le temps de l'ayeul.

\

    Ab aurora. Plaut. Dés le poinct, ou l'aube du jour.

\

    Ab sole orto in multum diei stetere in acie. Liu. Depuis le soleil levé.

\

    A calce ad carceres. Id est, A fine ad principium. Cic. De la fin au commencement.

\

    A capite vsque ad calcem. Plaut. Depuis le commencement jusques à la fin, ou Depuis le hault jusques au bas.

\

    Talos a vertice pulcher ad imos. Horat. Depuis le sommet de la teste, jusques à la plante des pieds, ou jusques aux talons.

\

    Ab extremo orsi. Liu. Commenceants au dernier.

\

    A fundamento. Plaut. Depuis le fondement.

\

    A fundo. Virg. Depuis le fond.

\

    Ab infimo. Plaut. Depuis le fin bas.

\

    Ab humili ad summum. Cic. Du bas au plus hault.

\

    Ab illo tempore. Cic. Dés, ou Depuis ce temps là.

\

    Ab hora tertia bibebatur. Cic. Depuis trois heures.

\

    Ab imis vnguibus vsque ad verticem summum. Cic. Depuis le fin bout des ongles du pied, jusques au sommet de la teste.

\

    Ab initio. Cic. Dés, ou Depuis le commencement.

\

    A mane. Plaut. Depuis le matin.

\

    A media nocte togatus ero. Mart. Dés, ou Depuis minuict.

\

    Ab omni vetustate acceptum. Cic. De toute ancienneté.

\

    A pridie Idus Sept. Plin. Depuis le jour de devant les Ides.

\

    A prima luce. Caes. Dés le fin matin. Dés qu'il commencea à faire cler.

\

    A primo, pro A principio. Ci. Au premier, ou Du commencement.

\

    A summo. Plaut. Depuis le hault.

\

    A terra ad caelum percontari. Plaut. Depuis un bout jusques à l'autre.

\

    A vestigio ad verticem. Plin. Depuis la plante des pieds jusques au sommet de la teste.

\

    A et Ab separationem significant. Terent. Ita tum discedo ab illo. D'avec luy.

\

    A vel Ab, pro Contra: vt nonnullis placet. Virg. Defendo a frigore myrtos. Du froid, ou Contre le froid.

\

    A vel Ab, pro Praeter, siue contra. Plin. Id quod notasse, non ab re est. Il n'est pas sans propos, ou inutile. Il n'est pas impertinent.

\

    Quae ab re sunt. Choses impertinentes, et non servantes à la matiere. B.

\

    Ab re est remissior. Il est trop negligent et nonchalant de son profict. B.

\

    Ab re, Contra commodum. Plau. Ab re consulit. Contre le profict et utilité de celuy à qui il donne conseil. Il luy conseille son dommage.

\

    Ab re orare. Plau. Prier en vain, ou demander quelque chose oultre raison et sans propos.

\

    Ab re, pro Ob eam rem. Liu. Id, ab re, Interregnum appellatum. Pour ce, Pour ceste cause.

\

    Tantumne ab re tua est otii tibi, vt, etc. Cic. As tu bien tant de loisir avec tes affaires? Tes affaires te donnent ils bien tant de loisir?

\

    Non ab re. Suet. Il n'est point impertinent, ou hors de propos.

\

    Haud ab re duxi. Liu. J'ay estimé n'estre point inutile, ou sans raison.

\

    Non ab re. Non sans cause.

\

    A vel Ab, pro Post, vel statim, seu concinuo post. Pli. Dulcissimum ab hominis camelinum lac. Le laict du chameau est le plus doulx apres celuy de la femme.

\

    A ientaculo. Plaut. Apres desjuner.

\

    Cuius a morte hic tertius et tricesimus est annus. Cic. C'est cy la XXXIII. annee depuis son trespas.

\

    Vt primum a tuo digressu Romam veni. Cic. Apres.

\

    A rege secundus. Le second apres le roy.

\

    Hostium a tergo incursum vidit. Liu. Par derriere, Du costé de derriere.

\

    A Senatu stat. Cic. Il est du parti du Senat, Il tient pour le Senat, Il tient le parti du Senat.

\

    Dicere ab reo. Cic. Parler ou plaider pour le defendeur.

\

    Hoc totum est a me. Cic. Tout cela sert à mon propos. Tout cela fait pour moy.

\

    A nobis facit. Cic. Sert à nostre propos.

\

    A vel Ab, pro énéka, siue pro, Quod pertinet ad, Cic. cum a militibus, tua pecunia. Mal fourniz et pourveuz quant à gens de guerre et argent.

\

    A morbo valui, ab animo aeger fui. Plaut. Quant est de la maladie, j'en suis gueri.

\

    A me pudica est. Plaut. Quant est de moy, je vous responds de moy qu'elle est femme de bien.

\

    Narrat vt virgo a se integra etiam tum siet. Terent. Que de sa part elle est pucelle.

\

    Doleo ab animo, doleo ab oculis. Plaut. Je suis malade en l'esprit, J'ay l'esprit fasché. J'ay mal aux yeuls.

\

    Otiosus ab animo. Plaut. Qui n'ha nulle fantasie en son esprit.

\

    Inops eram ab amicis. Cic. Povre d'amis.

\

    Nunquam a causis et iudiciis districtior fui. Cic. Je ne fus oncq plus empesché de procez.

\

    Ab hac parte reddemus vos securos. Planc. Ciceroni. De ce costé, quant à ce.

\

    Ab se cantat cuia sit. Plaut. D'elle mesme.

\

    Ab transenna lumbricum petit. Plaut. Parmi la fenestre, ou le guichet. Aucuns sont d'advis que le vray sens est tel, Cest oyseau cerche sa viande parmi le filé, ou le laqs, ou le piege, ou le collet qui est tendu pour le prendre.

\

    Salutem a bonis afferre. Cic. Par les bons.

\

    Ab ostio omnia isthaec audiui. Plaut. De l'huis.

\

    Ipsa protinus a via amicumsalutes. Mart. Du chemin, En passant.

\

    A foris. Plin. Par dehors.

\

    A vel Ab, pro Versus, seu quod vulgo, De parte dicimus.

\

    Quod a sole fuit. Plin. Qui avoit esté du costé du soleil, Tourné vers le soleil, Devers le soleil.

\

    Firmos omnino et duces habemus ab occidente, et exercitus. Cic. Vers la partie d'occident.

\

    A dextera. Plin. Du costé dextre. A dextre.

\

    Ictus ab latere. Liuius. Feru ou frappé par le flan.

\

    A contraria aure instillare. Plin. Par l'oreille opposite.

\

    A vento aliquid opponere. Pli. De devers le vent. Du costé du vent.

\

    A vel Ab cum ablatiuo personae, eleganter domicilium significat: vt, A iudice venio. hoc est, a domo iudicis, quod inepte dicitur, De apud. De chez vous, De vostre mesnie.

\

    Ab ea egreditur. Terent. De chez elle.

\

    A nobis domo est. De nostre maison. De chez nous.

\

    A qua a ferrario fabro. Cels. Eaue de chez ung forgeron ou mareschal. Eaue en laquelle le mareschal estainct, ou trempe son fer.

\

    A Pontio, ex Trebulano, ad quintum Idus Maii. Cic. De la maison de Pontius, Escript en la maison de Pontius, etc. C'est la fin et date des lettres.

\

    A vel Ab sequente. quoque praepositione ad, vel ipsa subaudita, plerunque vtimur, vbi ab vna re ad aliam fit transitus. Terent. Ab labore ad libidinem. Du labeur à volupté.

\

    A vel Ab nonnunquam ponitur pro Gallica praepositione Par. A potu quidam prandiumincipiunt. Plin. Par boire.

\

    A fronte et a tergo. Cic. Devant et derriere, ou par devant et par derriere.

\

    A pectore denudari. Cic. Estre descouvert par la poitrine, Avoir la poitrine descouverte.

\

    Ab exteriori parte. Cels. Par dehors.

\

    A verecundia. Liu. De honte qu'on ha.

\

    Ab illo friget. Gel. Ce n'est rien aupris de luy.

\

    A, Propter: vt A metu infamiae. Tacit. Pour crainte du deshonneur, Craignant deshonneur.

\

    A spe quam successus rerum augebat. Liu. A cause de l'esperance, A raison ou pour l'esperance.

\

    Ab ira et odio. Liu. Par courroux et haine.

\

    A sole dolet. Plin. Il est malade du soleil, Le soleil luy a faict mal, ou l'a faict malade.

\

    Ab, pro Erga. Cic. Ab innocentia clementissimus. Envers les innocens.

\

    A vel Ab pro A parte, siue Ex parte. Liu. Ab Sabinis Metius Curtius. Du costé des Sabins, ou de la part des Sabins.

\

    Ab Romanis tubae cornuaque cecinerunt. Liu. Les trompettes et cornets sonnerent du costé des Rommains. Les Rommains sonnerent la trompette.

\

    Ei testamento legat grandem pecuniam a filio. Cic. Il luy laisse un legz d'une grande somme d'argent payable par les mains de son filz.

\

    Ab aliqua re otium vel tempus habere. Terent. N'estre point empesché, et ne laisser point d'avoir bon loisir pour cela.

\

    A vel Ab, proximitatem loci significat. Cic. Venisse eum a Roma. D'aupres de Romme.

\

    Ab Roma aberat. Cic. N'estoit point autour, ou aupres de Romme.

\

    Ab accidentibus, Qui ha charge de mettre en escript et d'advertir des choses qui surviennent. \ Ab aure, Secretaire.

\

    A commentariis, Celuy qui fait le registre des prisonniers, Geolier, ou un Chroniqueur. \ Ab epistolis. Suet. Secretaire.

\

    A latere Regis. Les amis familiers du Roy qui ne bougent de son costé. \ A libellis, Maistre des requestes.

\

    A manu, A manu, seruus, et A manibus. Suet. Un clerc qui sert pour escrire.

\

    A pedibus, vel A pedibus seruus. Cic. Un laquay. quod etiam Ad pedes, Martiali: et Circum pedes, Ciceroni: dicitur.

\

    A secretis, Secretaire.

\

    A studiis. Sue. Celuy de qui nous nous servons au faict de nos estudes.

\

    A rationibus. Suet. Maistre correcteur, auditeur, ou autre officier és comptes. President des comptes. B.

\

    A voluptatibus. Suet. Qui ha charge d'inventer toute sorte de passetemps pour le prince.

\

    Positis castris a milibus passuum quindecim. Caes. Ayant assis son camp à quinze mille pas pres.

\

    Ab illo tibi soluam. Cic. Je te feray delivrer par luy ce que je te doy.

\

    Viaticum vt dem ab trapezita tibi. Plaut. A fin que je te baille argent pour voyager par les mains du banquier, Que je te face delivrer argent par la banque.

\

    Ab Aulo Sextilio dicit se dedisse, et a suis fratribus. Cic. Il dit avoir payé de l'argent de Sextilius, et de l'argent ou de la bourse de ses freres.

\

    A cauda de ouo exeunt. Plin. La queue devant, ou la queue la premiere. \ Pedibus genitus Nero. Pli. Les pieds devant.

\

    Quaecunque animal pariunt, in capita gignunt. Plin. Les testes devant.

\

    A matre pulli. Colum. Prins dessoubs les ailes de la mere.

\

    A lenone manu asserere. Plaut. Retirer une fille, et la delivrer d'entre les mains d'un maquereau.

\

    Instructus a philosophia. Cic. Garni de philosophie. Scavant en philosophie.

\

    Inuictus a labore. Cic. Qui ne se lasse point de labeur et travail. Non vaincu de ou par labeur.

\

    Ab exule prope esse. Taci. Estre presque banni. N'estre gueres moins que banni.

\

    A contumelia, quam a laude propius fuerit, post Vitellium eligi. Tacit. Estre esleu apres Vitelle, approcheroit plus de deshonneur, que de gloire.

\

    Ab amore scribere. Balbus Ciceroni. De grand amour.

\

    Ab aspectu decorus. Colu. Beau à veoir.

\

    Ab aliquo describere. Cic. Transcrire du livre d'un autre.

\

    A se aliquid promere. Cic. Dire quelque chose du sien, de soymesme et de son invention.

\

    A me salutem dic Ciceroni. Cic. Salue Cicero de par moy.

\

    A me illos habe commendatissimos. Cic. Je te les recommande tant que je puis. Ayes les en recommandation pour l'amour de moy.

\

    A sole calor. Cic. Chaleur de soleil.

\

    A puppi religatus. Cic. Attaché, ou lié à la poupe.

\

    A stirpe socius Pop. Rom. Sallust. De race.

\

    A stirpe, pro Stirpitus. Liu. Dés la racine, Totalement, du tout.

\

    Ab auro fulgorem reuereri. Lucret. Avoir en reverence ceulx qui sont vestus de drap d'or, ou qui reluisent de dorures.

\

    A limine disciplinas salutare. Seneca. Estudier quelque peu et legerement.

\

    Ab eo, pro Eius. Terent. Atque ab eo gratiam inibo. Je gaigneray sa bonne grace.

\

    Ab illo iniuria. Terent. Le tort qu'il fait.

\

    A, interdum redundare videtur. Tacit. A metu infamiae. De paour de deshonneur. Liu. Castra a stationibus firma.

\

    A et Ab, eleganter vtimur cum his dictionibus Vsque et Prope. Cic. Vsque a Capitolio. Dés le Capitole.

\

    Tam prope ab domo. Cic. Si pres de la maisons.

Dictionarium latinogallicum > a
30 run

run [rʌn]

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. noun

2. intransitive verb

3. transitive verb

4. compounds

5. Phrasal Verbs

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► vb: pret ran, ptp run

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. noun

   a. ( = act of running) course f

• to go for a run aller courir

• at a run en courant

• to make a run for it se sauver

   b. ( = outing) tour m

• they went for a run in the country ils ont fait un tour à la campagne

   c. ( = distance travelled) trajet m ; ( = route) ligne f

• it's a 30-minute bus run il y a une demi-heure de bus

• it's a short car run le trajet n'est pas long en voiture

• the ferries on the Dover-Calais run les ferrys sur la ligne Douvres-Calais

   d. ( = series) série f

• a run of bad luck une période de malchance

• she's having a run of luck la chance lui sourit

   e. ( = period of performance) her new series begins a run on BBC1 sa nouvelle série d'émissions va bientôt passer sur BBC1

• the play had a long run la pièce a tenu longtemps l'affiche

   f. ( = use) they gave us the run of the garden ils nous ont donné la jouissance du jardin

   g. ( = trend) [of market] tendance f ; [of events] tournure f

• the decisive goal arrived, against the run of play le but décisif a été marqué contre le cours du jeu

   h. ( = type) he didn't fit the usual run of petty criminals il n'avait pas le profil du petit malfaiteur ordinaire

• the usual run of problems les problèmes mpl habituels

   i. ( = track for skiing) piste f

• ski run piste f de ski

   j. ( = animal enclosure) enclos m

   k. (in tights) échelle f

   l. (Cricket) course f

• to make a run marquer une course

   m. (Military = raid, mission) raid m (aérien)

• a bombing run un bombardement

   n. (set structures)

► in the long run à long terme

• it will be more economical in the long run ce sera plus économique à long terme

• things will sort themselves out in the long run les choses s'arrangeront avec le temps► on the run

• a criminal on the run (from the police) un criminel recherché par la police

• he is still on the run il court toujours

• he was on the run for several months il n'a été repris qu'au bout de plusieurs mois

• to keep the enemy on the run harceler l'ennemi

2. intransitive verb

   a. courir

• don't run across the road ne traverse pas la rue en courant

• he's trying to run before he can walk (British) il essaie de brûler les étapes

• to run down/off descendre/partir en courant

• to run down a slope descendre une pente en courant

• to run for the bus courir pour attraper le bus

• it runs in the family [characteristic] c'est de famille

• she came running out elle est sortie en courant

• she ran over to her neighbour's elle s'est précipitée chez son voisin

• three men ran past him trois hommes l'ont dépassé en courant

• all sorts of thoughts were running through my head toutes sortes d'idées me venaient à l'esprit

• she ran to meet him elle a couru à sa rencontre

• she ran to help him elle a volé à son secours

► to run high

• feelings were running high les passions étaient exacerbées

• tension was running high l'atmosphère était très tendue

   b. ( = flee) prendre la fuite

• run for it! sauvez-vous !

   c. ( = flow, leak) [river, tears, tap] couler ; [colour] déteindre ; [dye, ink] baver

• to run into the sea [river] se jeter dans la mer

• to leave a tap running laisser un robinet ouvert

• his eyes are running il a les yeux qui coulent

► to run with ( = be saturated)

the floor was running with water le plancher était inondé

• his face was running with sweat son visage ruisselait de sueur

   d. ( = be candidate) être candidat

• he isn't running this time il n'est pas candidat cette fois-ci

• he won't run again il ne se représentera plus

• to run for President être candidat à la présidence

   e. ( = be) I'm running a bit late je suis un peu en retard

• inflation is running at 3% le taux d'inflation est de 3 %

   f. ( = extend, continue) [play] être à l'affiche ; [film] passer ; [contract] être valide

• the play has been running for a year la pièce est à l'affiche depuis un an

• this contract has ten months to run ce contrat expire dans dix mois

   g. [bus, train, coach, ferry] assurer le service

• the buses run once an hour les bus passent toutes les heures

• the buses are running early/late/on time les bus sont en avance/en retard/à l'heure

• there are no trains running today il n'y a pas de trains aujourd'hui

   h. ( = function) [machine] marcher ; [factory] être en activité

• the car is running smoothly la voiture marche bien

• you mustn't leave the engine running il ne faut pas laisser tourner le moteur

• this car runs on diesel cette voiture marche au gazole

   i. ( = pass) [road, river] passer ( through à travers ) ; [mountain range] s'étendre

• the road runs past our house la route passe devant notre maison

• the road runs right into town la route va jusqu'au centre-ville

• a wall runs round the garden un mur entoure le jardin

3. transitive verb

   a. (gen) courir

• he ran 2km non-stop il a couru (pendant) 2 km sans s'arrêter

• he ran the distance in under half an hour il a couvert la distance en moins d'une demi-heure

• to run the 100 metres courir le 100 mètres

• you ran a good race vous avez fait une excellente course

• the first race will be run at 2 o'clock la première épreuve se courra à 2 heures

• but if it really happened he'd run a mile (inf) mais si ça se produisait, il aurait vite fait de se débiner (inf)

   b. ( = transport) [+ person] conduire

• he ran her home il l'a ramenée chez elle

   c. ( = operate) [+ machine] faire marcher ; [+ computer program] exécuter

• to run a radio off the mains faire marcher une radio sur secteur

• I can't afford to run a car je n'ai pas les moyens d'avoir une voiture

• this car is very cheap to run cette voiture est très économique

   d. ( = organize) [+ business] diriger ; [+ shop] tenir

• the company runs extra buses at rush hours la société met en service des bus supplémentaires aux heures de pointe

• the school is running courses for foreign students le collège organise des cours pour les étudiants étrangers

• I want to run my own life je veux mener ma vie comme je l'entends

   e. ( = put, move) to run one's finger down a list suivre une liste du doigt

• he ran the car into a tree sa voiture est rentrée dans un arbre

• to run wires under the floorboards faire passer des fils électriques sous le plancher

• to run one's eye over a page jeter un coup d'œil sur une page

• he ran the vacuum cleaner over the carpet il a passé l'aspirateur sur le tapis

• to run one's hand over sth passer la main sur qch

• to run one's fingers through one's hair se passer la main dans les cheveux

   f. ( = publish) publier

   g. ( = cause to flow) faire couler

• I'll run you a bath je vais te faire couler un bain

4. compounds

► run-around (inf) noun

• he gave me the run-around il s'est défilé (inf) ► run-down adjective [person] à plat (inf) ; [building, area] délabré

• I feel a little run-down je suis à plat (inf) ► run-in (inf) noun

( = quarrel) prise f de bec ( over à propos de)

► run-off noun [of contest] ( = second round) deuxième tour m ; ( = last round) dernier tour m ; [of pollutants] infiltrations fpl

► run-of-the-mill adjective banal

► run-through noun (before test) essai m

► run time noun (Computing) durée f d'exploitation

► run-up noun ( = preparation) période f préparatoire (to à)

• the run-up to the elections la période préélectorale

5. Phrasal Verbs

► run across inseparable transitive verb

( = find) [+ object, quotation, reference] tomber sur

► run after inseparable transitive verb courir après

► run along intransitive verb courir

• run along! sauvez-vous !► run away intransitive verb partir en courant ; ( = flee) [person] se sauver

• to run away from home faire une fugue

• he ran away with the funds ( = stole) il est parti avec la caisse► run away with inseparable transitive verb

   a. ( = win easily) [+ race, match] gagner haut la main

   b. you're letting your imagination run away with you tu te laisses emporter par ton imagination► run down separable transitive verb

   a. ( = knock over) renverser ; ( = run over) écraser

   b. ( = disparage) (inf) dire du mal de► run into inseparable transitive verb

   a. ( = meet) rencontrer par hasard

• to run into difficulties or trouble se heurter à des difficultés

• to run into danger se trouver dans une situation dangereuse

   b. ( = collide with) rentrer dans

   c. ( = amount to) s'élever à

• the cost will run into thousands of euros le coût va atteindre des milliers d'euros► run out intransitive verb

   a. [person] sortir en courant

   b. ( = come to an end) [lease, contract] expirer ; [supplies] être épuisé ; [period of time] être écoulé

• my patience is running out ma patience est à bout

• when the money runs out quand il n'y aura plus d'argent

• their luck ran out la chance les a lâchés► run out of inseparable transitive verb

[+ supplies, money] être à court de ; [+ patience] être à bout de

• we're running out of time il ne nous reste plus beaucoup de temps

• to run out of petrol or gas (British, US) tomber en panne d'essence► run out on (inf) inseparable transitive verb

[+ person] laisser tomber (inf)

► run over

1. intransitive verb

déborder

• the play ran over by ten minutes la pièce a débordé de dix minutes sur le programme

2. inseparable transitive verb

( = recapitulate) reprendre

• let's just run over it again reprenons cela encore une fois

3. separable transitive verb

(in car) [+ person, animal] écraser► run past (inf) separable transitive verb

• could you run that past me again? est-ce que tu pourrais m'expliquer ça encore une fois ?► run through inseparable transitive verb

   a. ( = read quickly) parcourir

   b. ( = rehearse) [+ play] répéter

• if I may just run through the principal points once more si je peux juste récapituler les points principaux► run to inseparable transitive verb

   a. ( = seek help from) faire appel à ; ( = take refuge with) se réfugier dans les bras de

• I wouldn't go running to the police je ne me précipiterais pas au commissariat de police

   b. ( = afford) I can't run to a new car je ne peux pas me payer une nouvelle voiture

   c. ( = amount to) the article runs to several hundred pages l'article fait plusieurs centaines de pages► run up

1. intransitive verb

( = climb quickly) monter en courant ; ( = approach quickly) s'approcher en courant

2. separable transitive verb

   a. to run up a hill monter une colline en courant

   b. [+ bills] accumuler

• to run up a debt s'endetter► run up against inseparable transitive verb

[+ problem, difficulty] se heurter à

* * *
[rʌn] 1.
noun

1) ( act of running) course f

a two-mile run — une course de deux miles

to go for a run — aller courir

to take the dog for a run — aller faire courir le chien

to break into a run — se mettre à courir

to take a run at — prendre son élan pour franchir [hedge]

to give somebody a clear run — fig laisser le champ libre à quelqu'un ( at doing pour faire)

2) ( flight)

on the run — en fuite

to be on the run from — fuir

to have somebody on the run — lit mettre quelqu'un en fuite; fig réussir à effrayer quelqu'un

to make a run for it — fuir, s'enfuir

3) ( series) série f

to have a run of luck — être en veine

to have a run of bad luck — jouer de malchance

4) Theatre série f de représentations

to have a six-month run — tenir l'affiche pendant six mois

5) ( trend) (of events, market) tendance f

the run of the cards/dice was against me — le jeu était contre moi

in the normal run of things — dans l'ordre normal des choses

6) ( series of thing produced) ( in printing) tirage m; ( in industry) série f

7) Finance ( on Stock Exchange) ruée f (on sur)

8) (trip, route) trajet m

the run up to York — le trajet jusqu'à York

9) (in cricket, baseball) point m

10) (for rabbit, chickens) enclos m

11) (in tights, material) échelle f

12) ( for skiing etc) piste f

13) ( in cards) suite f
2.
transitive verb (p prés - nn-; prét ran; pp run)

1) ( cover by running) courir [distance, marathon]

to run a race — faire une course

she ran a very fast time — elle a fait un très bon temps

2) ( drive)

to run somebody to the station — conduire quelqu'un à la gare

to run somebody home — reconduire quelqu'un

to run something over to somebody's house — apporter quelque chose chez quelqu'un en voiture

to run the car into a tree — jeter la voiture contre un arbre

3) (pass, move)

to run one's hand over — passer la main sur

to run one's eye(s) over — parcourir rapidement

to run a duster over — passer un coup de chiffon sur

to run one's pen through — rayer

4) ( manage) diriger

a well-/badly-run organization — une organisation bien/mal dirigée

stop trying to run my life! — arrête de vouloir diriger ma vie!

who is running things here? — qui est-ce qui commande ici?

5) ( operate) faire fonctionner [machine]; faire tourner [motor]; exécuter [program]; entretenir [car]

to run tests on — effectuer des tests sur

to run a check on somebody — prendre des renseignements sur quelqu'un

6) (organize, offer) organiser [competition, course]; mettre [quelque chose] en place [bus service]

7) ( pass) passer [cable]

8) ( cause to flow) faire couler [bath]; ouvrir [tap]

9) ( publish) publier [article]

10) ( pass through) franchir [rapids]; forcer [blockade]; brûler [red light]

11) ( smuggle) faire passer [quelque chose] en fraude

12) ( enter) faire courir [horse]; présenter [candidate]
3.
intransitive verb (p prés - nn-; prét ran; pp run)

1) ( move quickly) [person, animal] courir

to run across/down something — traverser/descendre quelque chose en courant

to run around the house — courir dans toute la maison

to run for ou to catch the bus — courir pour attraper le bus

to run for the exit — courir vers la sortie

to run in the 100 metres — courir le 100 mètres

to come running — courir ( towards vers)

2) ( flee) fuir, s'enfuir

to run for one's life — s'enfuir pour sauver sa peau (colloq)

run for your life! —

run for it! — (colloq) sauve qui peut!, déguerpissons! (colloq)

there's nowhere to run (to) — il n'y a nulle part où aller

to go running to one's parents — se réfugier chez ses parents

3) (colloq) ( rush off) filer (colloq)

4) ( function) [machine] marcher

to leave the engine running — laisser tourner le moteur

to run off — fonctionner sur [mains, battery]

to run on — marcher à [diesel, unleaded]

to run fast/slow — [clock] prendre de l'avance/du retard

the organization runs very smoothly — l'organisation fonctionne parfaitement

5) (continue, last) [contract, lease] courir

to run from... to... — [school year, season] aller de... à...

6) Theatre [play, musical] tenir l'affiche ( for pendant)

this show will run and run! — ce spectacle tiendra l'affiche pendant des mois!

7) ( pass)

to run past/through — [frontier, path] passer/traverser

to run (from) east to west — aller d'est en ouest

the road runs north for about ten kilometres — la route va vers le nord sur une dizaine de kilomètres

to run parallel to — être parallèle à

a scar runs down her arm — une cicatrice court le long de son bras

8) ( move) [sledge, vehicle] glisser; [curtain] coulisser

to run through somebody's hands — [rope] filer entre les mains de quelqu'un

a pain ran up my leg — une douleur m'est remontée le long de la jambe

a wave of excitement ran through the crowd — un frisson d'excitation a parcouru la foule

his eyes ran over the page — il a parcouru la page des yeux

9) ( operate regularly) circuler

a ferry runs between X and Y — il existe un ferry entre X et Y

10) ( flow) couler

my nose is running — j'ai le nez qui coule

tears ran down his face — les larmes coulaient sur son visage

the streets will be running with blood — fig le sang coulera à flots dans les rues

11) ( flow when wet or melted) [dye, garment] déteindre; [makeup, butter] couler

12) ( as candidate) se présenter

to run for — être candidat/-e au poste de [mayor, governor]

to run for president — être candidat/-e à la présidence

13) ( be worded)

the telex runs... — le télex se présente or est libellé comme suit...

so the argument runs — selon l'argument habituellement avancé

14) ( snag) filer

•

Phrasal Verbs:

- run about

- run across

- run along

- run at

- run away

- run down

- run in

- run into

- run off

- run on

- run out

- run out on

- run over

- run through

- run to

- run up

- run up against

••

to give somebody the run of something — mettre quelque chose à la disposition de quelqu'un

in the long run — à long terme

in the short run — à brève échéance

English-French dictionary > run
31 run

run

A n

1 ( act or period of running) course f ; a two-mile run une course de deux miles ; that was a splendid run by Reeves Reeves a fait une course magnifique ; to go for a run aller courir ; to take the dog for a run in the park aller faire courir le chien au parc ; to break into a run se mettre à courir ; to do sth at a run faire qch en courant ; to take a run at prendre son élan pour franchir [fence, hedge, stream] ; to give sb a clear run fig laisser le champ libre à qn (at doing pour faire) ;

2 ( flight) on the run [prisoner] en fuite, en cavale ○ ; to be on the run from sb/sth fuir qn/qch ; to have sb on the run lit mettre qn en fuite ; fig réussir à effrayer qn ; to make a run for it fuir, s'enfuir ; to make a run for the door se précipiter vers la porte ;

3 ( series) (of successes, failures, reds, blacks) série f (of de) ; to have a run of (good) luck être en veine ; to have a run of bad luck jouer de malchance ; a run of fine weather une période de beau temps ; we've had a long run without any illness nous avons eu une longue période sans maladie ; the product has had a good run but… le produit a bien marché mais… ;

4 Theat série f de représentations ; to have a long run tenir longtemps l'affiche ; to have a six-month run tenir l'affiche pendant six mois ; the play is beginning its Broadway run la pièce commence à se jouer à Broadway ;

5 ( trend) (of events, market) tendance f ; the run of the cards/dice was against me le jeu était contre moi ; against the run of play Sport en sens inverse du cours réel du jeu ; in the normal run of things dans l'ordre normal des choses ; out of the common run hors du commun ;

6 ( series of thing produced) ( in printing) tirage m ; ( in industry) série f ; a paperback run of 10,000 un tirage de 10 000 exemplaires en poche ;

7 Fin ( on Stock Exchange) ( rush) ruée f ; a run on une ruée sur [stock market, bank, item] ; a run on sterling/the dollar une ruée spéculative sur la livre sterling/le dollar ;

8 (trip, route) route f, trajet m ; it's only a short run into town ( in car) avec la voiture on est tout de suite en ville ; to go out for a run in the car aller faire un tour en voiture ; the run up to York la route jusqu'à York ; he does the Leeds run twice a week il fait le trajet jusqu'à Leeds deux fois par semaine ; a ferry on the Portsmouth-Caen run le ferry faisant la traversée Portsmouth-Caen ; a bombing run une mission de bombardement ;

9 (in cricket, baseball) point m ; to score ou make a run marquer un point ;

10 (for rabbit, chickens) enclos m ;

11 (in tights, material) échelle f ;

12 ( for skiing etc) piste f ;

13 ( in cards) suite f ; a run of three une suite de trois cartes ; ⇒ practice run, test run, trial run.

B runs ○ npl the runs la courante ○, la diarrhée.

C vtr ( prét ran ; pp run)

1 ( cover by running) courir [race, heat, stage, distance, marathon] ; I ran the rest of the way j'ai couru le reste du chemin ; she ran a brilliant race/a very fast time elle a fait une course superbe/un très bon temps ; the race will be run at 10.30 la course se court à 10 h 30 ;

2 ( drive) to run sb to the station/to hospital conduire qn à la gare/à l'hôpital ; to run sb home ou back reconduire qn ; to run the car over to the garage conduire la voiture au garage ; to run sth over to sb's house apporter qch chez qn en voiture ; to run the car into a tree jeter la voiture contre un arbre ;

3 (pass, move) to run one's hand over sth passer la main sur qch ; to run one's finger down the list parcourir la liste du doigt ; to run one's eye(s) over sth parcourir rapidement qch ; to run a duster/the vacuum cleaner over sth passer un coup de chiffon/d'aspirateur sur qch ; to run one's pen through sth rayer qch ;

4 ( manage) diriger [business, hotel, store, school, country] ; a well-/badly-run organization une organisation bien/mal dirigée ; who is running things here? qui est-ce qui commande ici? ; I'm running this show ○ ! c'est moi qui commande ○ ! ; stop trying to run my life! arrête de vouloir diriger ma vie! ;

5 ( operate) faire fonctionner [machine] ; faire tourner [motor, engine] ; exécuter [program] ; entretenir [car] ; to run sth off the mains/off batteries faire fonctionner qch sur secteur/avec des piles ; the car is cheap to run la voiture est peu coûteuse à entretenir ; to run a tape/a film mettre une cassette/un film ; to run tests on sth effectuer des tests sur qch ; to run a check on sb [police] vérifier les antécédents de qn ; ( generally) prendre des renseignements sur qn ;

6 (organize, offer) organiser [competition, lessons, course] ; mettre [qch] en place [train, bus, service] ;

7 (extend, pass) (of cable, wire, pipe) to run sth between/from/to/around faire passer qch entre/de/à/autour de ; to run a rope through a ring faire passer une corde dans un anneau ;

8 ( cause to flow) faire couler [water, bath] ; ouvrir [tap] ; I'll run you a bath je vais te faire couler un bain ; to run water into/over sth faire couler de l'eau dans/sur qch ;

9 Journ [newspaper] publier, faire passer ○ [story, article] ;

10 ( pass through) franchir [rapids] ; forcer [blockade] ; brûler [red light] ;

11 ( smuggle) faire passer [qch] en fraude [guns, drugs] ;

12 ( enter in contest) faire courir [horse] ; présenter [candidate].

D vi ( prét ran ; pp run)

1 ( move quickly) [person, animal] courir ; to run to catch the bus/to help sb courir pour attraper le bus/pour aider qn ; to run to meet sb courir à la rencontre de qn ; to run across/down/up sth traverser/descendre/monter qch en courant ; to run around the house/around (in) the garden courir dans toute la maison/dans le jardin ; will you run over to the shop and get some milk? peux-tu courir au magasin chercher du lait? ; to run for the train courir pour attraper le train ; to run for the exit courir vers la sortie ; to run for one's country Sport courir pour son pays ; to run in the 100 metres/in the 3.30 (race) courir le 100 mètres/dans la course de 15 h 30 ; she came running towards me elle a couru vers moi ; the customers will come running fig les clients vont se précipiter ;

2 ( flee) fuir, s'enfuir ; I dropped everything and ran j'ai tout jeté et je me suis enfui ; to run for one's life s'enfuir pour sauver sa peau ○ ; run for your life!, run for it ○ ! sauve qui peut!, déguerpissons ○ ! ; I had to run for it ○ j'ai dû déguerpir ○ ; there's nowhere to run (to) il n'y a nulle part où aller ; to go running to the police courir à la police ; to go running to one's parents se réfugier chez ses parents ;

3 ○ ( rush off) filer ○ ; sorry-must run! ○ désolé-il faut que je file! ○ ;

4 ( function) [machine, generator] marcher ; [engine, press] tourner ; to leave the engine running laisser tourner le moteur ; to run off fonctionner sur [mains, battery] ; to run on marcher à [diesel, unleaded] ; to run fast/slow [clock] prendre de l'avance/du retard ; the organization runs very smoothly l'organisation fonctionne parfaitement ;

5 (continue, last) [contract, lease] courir ; to have another month to run avoir encore un mois à courir ; to run from… to… [school year, season] aller de… à… ;

6 Theat [play, musical] tenir l'affiche ; this show will run and run! ce spectacle tiendra l'affiche pendant des mois! ; to run for six months tenir l'affiche pendant six mois ; the film will run (for) another week le film reste à l'affiche une semaine encore ;

7 ( pass) to run past/through sth [frontier, path, line] passer/traverser qch ; to run (from) east to west aller d'est en ouest, être orienté est-ouest ; the road runs north for about ten kilometres la route va vers le nord sur une dizaine de kilomètres ; to run parallel to sth être parallèle à qch ; the stripes run vertically les rayures sont verticales ; the bird has a green stripe running down its back l'oiseau a une bande verte le long du dos ; a scar runs down her arm une cicatrice court le long de son bras ;

8 ( move) [sledge, vehicle] glisser (on sur ; forward vers l'avant ; back vers l'arrière) ; [curtain] coulisser (on sur) ; to run through sb's hands [rope] filer entre les mains de qn ; a pain ran up my leg une douleur m'est remontée le long de la jambe ; a wave of excitement ran through the crowd un frisson d'excitation a parcouru la foule ; his eyes ran over the page il a parcouru la page des yeux ; the news ran from house to house la nouvelle s'est transmise de maison en maison ;

9 ( operate regularly) [buses, trains] circuler ; they don't run on Sundays ils ne circulent pas le dimanche ; a taxi service/ferry runs between X and Y il existe un service de taxi/un ferry entre X et Y ; the train is running late le train est en retard ; programmes are running late this evening ( on TV) les émissions ont du retard ce soir ; we are running 30 minutes behind schedule ou late nous avons 30 minutes de retard ; we're running ahead of schedule nous sommes en avance ;

10 ( flow) [water, liquid, stream, tap, bath, nose] couler ; the tap is running le robinet coule or est ouvert ; my nose is running j'ai le nez qui coule ; tears ran down his face les larmes coulaient sur son visage ; there was water running down the walls il y avait de l'eau qui coulait le long des murs ; my body was running with sweat mon corps ruisselait de sueur ; the streets will be running with blood fig le sang coulera à flots dans les rues ; the river ran red with blood la rivière est devenue rouge de sang ; the meat juices ran pink/clear le jus qui est sorti de la viande était rose/incolore ;

11 ( flow when wet or melted) [colour, dye, garment] déteindre ; [ink, makeup, butter, cheese] couler ;

12 Pol ( as candidate) se présenter ; to run for être candidat/-e au poste de [mayor, governor] ; to run for president être candidat/-e à la présidence ; to run against se présenter or être candidat/-e contre [person] ;

13 ( be worded) [message, speech] se présenter, être libellé sout ; the telex runs… le télex se présente or est libellé comme suit… ; so the argument runs selon l'argument habituellement avancé ;

14 ( snag) [tights, material] filer.

Idioms

to have the run of sth avoir qch pour soi ; to give sb the run of sth mettre qch à la disposition de qn ; in the long run à la longue, à longue échéance ; in the short run à brève échéance.

Phrasal verbs

■ run about, run around:

▶ run around

1 (hurrying, playing etc) courir ; I've been running around all over the place looking for you j'ai couru partout pour essayer de te trouver ;

2 ○ ( have affair with) courir ○ ; to run around ○ with voir ○, sortir avec [woman, man].

■ run across ○:

▶ run across [sth/sb] tomber sur ○ [acquaintance, reference].

■ run after:

▶ run after [sb] lit, fig courir après [thief, woman, man].

■ run along se sauver ○, filer ○ ; run along! sauve-toi ○ !

■ run at:

▶ run at [sth]

1 ( charge towards) se précipiter sur [door, person] ;

2 ( be at) [inflation, unemployment] atteindre, être de l'ordre de [percentage, rate, figure] ; with inflation running at 12% avec une inflation de l'ordre de 12%.

■ run away:

▶ run away

1 ( flee) s'enfuir (from sb devant qn ; to do pour faire) ; to run away from home s'enfuir de chez soi ; to run away from one's responsibilities/a situation fuir ses responsabilités/une situation ;

2 ( run off) [water, liquid] couler ;

▶ run away with [sth/sb]

1 ( flee) partir avec [profits, object, person] ;

2 ( carry off easily) rafler ○ [prizes, title] ;

3 GB dial ( use up) [activity] engloutir [money] ;

4 ( get into one's head) to run away with the idea ou notion that s'imaginer que ; I don't want him running away with that idea je ne veux pas qu'il s'imagine ça ; to let one's emotions/one's enthusiasm run away with one se laisser emporter par ses émotions/son enthousiasme.

■ run back:

▶ run back [sth], run [sth] back rembobiner [tape, film].

■ run back over:

▶ run back over [sth] revenir sur [points, plans].

■ run down:

▶ run down [battery] se décharger ; [watch] retarder ; [exports, reserves] diminuer ; [machine, industry, company] s'essouffler ;

▶ run down [sth/sb], run [sth/sb] down

1 ( in vehicle) renverser ; to be ou get run down by sth être renversé par qch ;

2 (reduce, allow to decline) réduire [production, operations, defences, industry, reserves] ; user [battery] ;

3 ( disparage) dénigrer [person, economy] ;

4 Naut éperonner, heurter [boat] ;

5 ( track down) retrouver [person] ; dénicher ○ [thing].

■ run in:

▶ run in [sth], run [sth] in roder [car, machine] ; ‘running in-please pass’ ‘en rodage’ ;

▶ run [sb] in ○ ( arrest) épingler ○ [person].

■ run into:

▶ run into [sth/sb]

1 ( collide with) [car, person] heurter, rentrer dans ○ [car, wall] ;

2 ( encounter) rencontrer [person, difficulty, opposition, bad weather] ; to run into debt s'endetter ;

3 ( amount to) [debt, income, sales] se compter en [hundreds, millions] ; the trial could run into months le procès pourrait durer des mois.

■ run off:

▶ run off

1 [person, animal] partir en courant ; to run off with partir avec [person, savings] ;

2 [liquid, water] couler ;

▶ run off [sth], run [sth] off

1 ( print) sortir [copy] (on sur) ;

2 ( contest) disputer [heats].

■ run on:

▶ run on [meeting, seminar] se prolonger ;

▶ run on [sth] ( be concerned with) [mind] être préoccupé par ; [thoughts] revenir sur ; [conversation] porter sur ;

▶ run on [sth], run [sth] on

1 Print faire suivre [qch] sans alinéa ;

2 Literat faire enjamber [line].

■ run out:

▶ run out

1 ( become exhausted) [supplies, resources, oil] s'épuiser ; time is running out le temps manque ; my money ran out mes ressources s'étaient épuisées ; my patience is running out je suis en train de perdre patience ;

2 ( have no more) [pen, vending machine] être vide ; sorry, I've run out désolé, je n'en ai plus ; quick, before we run out vite, avant que nous n'ayons plus rien ;

3 ( expire) [lease, passport] expirer ;

▶ run out of ne plus avoir de [petrol, time, money, ideas] ; the car ran out of petrol la voiture est tombée en panne d'essence ; to be running out of n'avoir presque plus de [petrol, time, money, ideas].

■ run out on:

▶ run out on [sb] abandonner, laisser tomber ○ [family, lover, ally].

■ run over:

▶ run over

1 [meeting, programme] se prolonger, dépasser l'horaire prévu ; to run over by 10 minutes/by an hour dépasser l'horaire prévu de 10 minutes/d'une heure ;

2 ( overflow) [container] déborder ; my cup runneth over Bible la coupe est pleine ;

▶ run over [sth] ( run through) passer [qch] en revue [arrangements, main points] ;

▶ run over [sth/sb], run [sth/sb] over

1 ( injure) renverser [person, animal] ; ( kill) écraser [person, animal] ; you'll get run over tu vas te faire écraser ;

2 ( drive over) passer sur [log, bump, corpse].

■ run through:

▶ run through [sth]

1 ( pass through) [thought, tune, murmur] courir dans ;

2 ( be present in) [theme, concern, prejudice] se retrouver dans [work, society] ;

3 ( look through) parcourir [list, article, notes] ; ( discuss briefly) passer [qch] en revue [main points, schedule] ;

4 (use, get through) dépenser [money, inheritance] ;

▶ run through [sth], run [sth] through ( rehearse) répéter [scene, speech] ;

▶ run [sb] through littér ( with sword) transpercer [person] (with avec, de) ; to run sth through the computer passer qch dans l'ordinateur ; to run sth through a series of tests faire passer une série de tests à qch.

■ run to:

▶ run to [sth] ( extend as far as) [book, report] faire [number of pages, words] ; her tastes don't run to modern jazz ses goûts ne vont pas jusqu'au jazz moderne ; his salary doesn't run to Caribbean cruises son salaire ne lui permet pas une croisière aux Caraïbes ; I don't think I can run to that je ne crois pas pouvoir me permettre cela.

■ run up:

▶ run up [sth], run [sth] up

1 ( accumulate) accumuler [bill, debt] ;

2 ( make) fabriquer [dress, curtains] ;

3 ( raise) hisser [flag].

■ run up against:

▶ run up against [sth] se heurter à [obstacle, difficulty].

Big English-French dictionary > run
32 cœur

m

à cœurjoie — см. mettre de l'âme dans qch

verser du baume au — см. distiller un baume sur une blessure

du bout du cœur — см. répondre du bout des lèvres

corps et cœur — см. corps et âme

mon cœur me dit que... — см. quelque chose me dit que...

avoir l'enfer dans le cœur — см. avoir l'enfer dans l'âme

il a le cœur dans un étau — см. avoir le cœur dans un étau

du fond du cœur — см. du fond de l'âme

au fond du cœur — см. dans le fond de son être

avoir les mains froides et le cœur chaud — см. froides mains, chaudes amours

du meilleur du cœur — см. du meilleur de l'âme

la mort dans le cœur — см. la mort dans l'âme

noir comme le cœur de la cheminée — см. noir comme du charbon

découvrir son cœur à nu — см. découvrir son âme à nu

- cœur double

- cœur dur

- cœur épais

- un cœur grand comme ça

- cœur haut placé

- le cœur haut et la fortune basse

- cœur neuf

- cœur d'acier

- cœur d'airain

- cœur d'artichaut

- cœur de cire

- cœur de cristal

- cœur de fer

- cœur de lion

- cœur de marbre

- cœur d'or

- cœur de pierre

- cœur de poule

- cœur de poulet

- cœur de roche

- cœur de tigre

- cœur au ventre

- cœur de vipère

- un brave cœur

- mon cœur

- grand cœur

- joli cœur

- mauvais cœur

- homme de cœur

- les replis du cœur

- à cœur jeun

- à cœur de journée

- à cœur ouvert

- avec cœur

- de cœur

- de bon cœur

- d'un cœur innocent

- en plein cœur

- par cœur

- sans cœur

- selon son cœur

- cœur à cœur

- le cœur en fête

- le cœur gros

- le cœur léger

- le cœur serré

- affadir le cœur

- agiter le cœur

- s'applaudir en son cœur

- arracher le cœur à qn

- avoir bon cœur

- avoir à cœur de

- avoir qch à cœur

- avoir le cœur

- avoir le cœur à...

- avoir le cœur dans un étau

- avoir qch sur le cœur

- avoir le cœur arraché

- avoir le cœur barbouillé

- avoir le cœur bas

- avoir le cœur bien accroché

- n'avoir pas le cœur bien chevillé

- avoir le cœur bien placé

- avoir le cœur bon

- avoir le cœur sur la bouche

- avoir le cœur dans les chaussettes

- avoir le cœur à la danse

- avoir le cœur délicat

- avoir le cœur contre les dents

- avoir le cœur en déroute

- avoir le cœur dur

- avoir le cœur à l'envers

- avoir le cœur épris de qn

- avoir le cœur ferme

- avoir le cœur gai

- avoir le cœur dans la gorge

- avoir un cœur d'homme

- avoir le cœur libre

- avoir le cœur lourd

- avoir le cœur sur la main

- avoir le cœur au métier

- avoir le cœur mort

- en avoir le cœur net

- avoir le cœur noyé

- avoir un cœur d'or

- avoir le cœur percé

- avoir le cœur pris

- en avoir le cœur retourné

- n'avoir qu'un cœur

- avoir le cœur sec

- avoir du cœur au ventre

- bouder contre son cœur

- briser le cœur

- se bronzer le cœur

- chauffer le cœur à qn

- crever le cœur

- crucifier son cœur

- débonder son le cœur

- décharger son cœur

- dégager son cœur

- demeurer sur le cœur

- désavouer son propre cœur

- dilater le cœur

- donner du cœur à qn

- donner son cœur

- écouter son cœur

- entrer dans le cœur de sujet

- épancher son cœur

- épouser selon son cœur

- être anéanti jusqu'au cœur de son cœur

- être le cœur de qn

- être en cœur

- être de cœur avec qn

- être sans cœur

- être plein de cœur

- être tout cœur

- faire battre le cœur

- faire gros cœur

- ne former qu'un cœur et qu'une âme

- gagner le cœur

- garder qch sur le cœur

- garder le cœur froid

- jeter du cœur sur le carreau

- se labourer le cœur

- mettre le cœur à...

- mettre le cœur à l'envers

- mettre son cœur dans sa tête

- offrir son cœur

- ouvrir son cœur

- parler du cœur

- parler au cœur

- parler le cœur sur la main

- percer le cœur

- perdre cœur

- peser sur le cœur à...

- pincer le cœur à qn

- porter dans son cœur

- se prendre de cœur pour qch

- prendre son cœur par autrui

- presser sur son cœur

- refuser son cœur

- remettre le cœur à qn

- remettre le cœur en place

- reprendre cœur

- rester sur le cœur

- retourner le cœur

- se ronger le cœur

- serrer le cœur

- serrer qn contre son cœur

- sonder les cœurs

- sonder le cœur et les reins

- se soulager le cœur

- tenir à cœur à...

- toucher le cœur

- tourner sur le cœur à qn

- traverser le cœur

- venir du cœur

- vider son cœur

- cela fait bondir le cœur

- c'est un cœur d'or

- cet homme a bon cœur, il ne rend rien

- le cœur a ses raisons que la raison n'a pas

- son cœur bat pour

- le cœur me disait

- cœur qui déborde

- le cœur n'y est pas

- son cœur est un brasier

- son cœur est un coffre-fort

- le cœur d'un homme est un abîme

- le cœur lui manque

- le cœur m'en monte à la bouche

- le cœur saigne

- le cœur m'en saute de dégoût

- le cœur qui soupire n'a pas ce qu'il désire

- à cœur vaillant rien d'impossible

- deux cœurs dans la même culotte

- haut les cœurs!

- il a le cœur entre les dents

- il faut que le cœur se brise ou se bronze

- on ne voit pas les cœurs

- si le cœur vous en dit

- tant que le cœur me bat

- à votre bon cœur

- abondance de cœur

- d'abondance de cœur

- affaire de cœur

- y aller de bon cœur

- amant de cœur

- l'art procède du cerveau et non du cœur

- beau comme un cœur

- blessure au cœur

- bondissement de cœur

- avoir le cœur au bord des lèvres

- la bouche en cœur

- bouche de miel, cœur de fiel

- la bouche parle de l'abondance de cœur

- il dit cela de bouche, mais le cœur n'y touche

- bourreau des cœurs

- avoir un caillou à la place du cœur

- avoir du cal au cœur

- casseur de cœurs

- charmeuse des cœurs

- une chaumière et un cœur

- quand choit qui ne boit et ne boite, c'est que le cœur lui cloche

- compagnon par le cœur

- compartiments du cœur

- faire vibrer les cordes du cœur

- côté du cœur

- coup au cœur

- coup de cœur

- courrier du cœur

- enfoncer un couteau dans le cœur

- cri du cœur

- montrer son cœur à découvert

- détours du cœur

- entre les deux mon cœur balance

- faire don de son cœur à qn

- il a le cœur en écharpe

- élévation de cœur

- éloquence du cœur

- élu de son cœur

- l'enflure du cœur

- avoir le cœur à l'envers

- épanchements de cœur

- avoir une épine dans le cœur

- tout esprit et tout cœur

- l'esprit est toujours la dupe de son cœur

- faiblesses du cœur

- montrer le fond de son cœur

- faire contre fortune bon cœur

- de gaieté de cœur

- jeter son cœur à la gribouillette

- tout homme a dans son cœur un cochon qui sommeille

- avoir une injure sur le cœur

- intelligence du cœur

- être à la joie de son cœur

- joli comme un cœur

- langue de cœur

- en avoir lourd sur le cœur

- comprimer le cœur à deux mains

- la main sur son cœur

- mal au cœur

- n'être pas malade de cœur

- avoir le cœur en marmelade

- loin des yeux, loin du cœur

- l'œil sait toujours du cœur les premières nouvelles

- ouverture de cœur

- peines de cœur

- les grandes pensées viennent du cœur

- enfoncer le poignard à qn dans le cœur

- dans la plénitude du cœur

- avoir le poignard dans le cœur

- on a beau prêcher à qui n'a cœur de rien faire

- avoir la rage au cœur

- jusqu'au sang du cœur

- dans le secret du cœur

- serrement de cœur

- mettre tout son cœur au service de...

- ce que le sobre tient au cœur est sur la langue du buveur

- soulèvement de cœur

- mauvaise tête et bon cœur

Dictionnaire français-russe des idiomes > cœur
33 facio

făcĭo, ĕre, fēci, factum    - impératif présent: fac/facite - face: forme archaïque employée surtout par Plaute et Térence.    - futur simple: facie = faciam (Cato).    - voir les formes archaïques: faxo, faxim.    - voir la conjugaison du passif: fio, fieri, factus sum.    - voir l'article fio. [st1]1 [-] faire, exécuter, effectuer, accomplir; agir, se conduire; faire que, faire en sorte que.    - facere aliquid ex re: faire une chose avec une autre.    - praedam ab hoste facere: faire du butin sur l’ennemi.    - alicui non idem fecit, Cic.: n'en a-t-il pas usé ainsi avec qqn?    - factus ad + acc.: fait pour.    - facere ut: faire en sorte que (ut consécutif).    - fac ut sciam ou fac sciam: fais en sorte que je sache.    - face mittas, Ter.: aie soin d'envoyer.    - facere hoc, ut: faire ceci, à savoir que (ut explicatif, développant hoc).    - di faxint ne.... (faxim... = faciam...): fassent les dieux que... ne... pas.    - avec adv.: agir, se comporter, se conduire.    - facio libenter ut: il m'est bien agréable de.    - bene (recte) facis quod: tu fais bien de.    - facis tu quidem fraterne quod me hortaris: tu te conduis vraiment en bon frère en m'exhortant.    - facis injuste si: tu commets une injustice si...    - alicui bene (male) facere: se comporter bien (mal) à l’égard de qqn.    - arroganter facit cum: il montre de la présomption en...    - facere amice, Cic.: agir en ami.    - homines captivos qui catenis vinciunt nimis stulte faciunt mea quidem sententia, Plaut. Men.: ceux qui tiennent enchaînés des captifs font une très grosse sottise, à mon avis.    - factum optume: tant mieux.    - in re plurimum facere: réussir très bien dans qqch.    - mature facto opus est ( facto → participe neutre au lieu de l’inf.) il faut agir à temps.    - facere ne + subj.: faire que ne... pas.    - non possum facere quin, Cic.: je ne peux pas m'empêcher de.    - facultatem recte judicandi alicui facere: donner à qqn la possiblilité de bien juger.    - invitus feci: j'ai agi contre mon gré.    - illum forma tremere facit, Ov.: ma beauté le fait trembler.    - dictum ac factum: aussitôt dit aussitôt fait, sans délai. [st1]2 [-] faire, créer, produire, confectionner, façonner, construire, constituer, composer.    - facere ova, Varr.: pondre des oeufs.    - facere sobolem, Col.: avoir des petits.    - facit grana malum, Col.: la pomme a des pépins.    - facere statuam, Plin.: sculpter une statue. [st1]3 [-] procurer, causer, susciter, apporter, exciter.    - impedimentum alicui facere: causer de l'embarras à qqn.    - negotium facere: donner de l'embarras, causer des ennuis.    - spem alicui facere: provoquer l’espoir de qqn.    - facere insidias alicui, Nep.: tendre des embûches à qqn.    - facere stomachum, Cic.: mettre en colère.    - facere risum, Quint.: faire rire. [st1]4 [-] se procurer, acquérir, s'attirer.    - facere praedam, Cic.: se procurer du butin.    - facere omnia ad se, Petr.: tout tirer à soi.    - facere manum, Cic.: ramasser une troupe.    - facere nil sibi reliqui, Caes.: ne rien épargner    - facere sibi fortunam, Liv.: être l'artisan de sa fortune. [st1]5 [-] souffrir (un dommage), éprouver, se trouver dans tel ou tel état.    - facere damnum, detrimentum: subir une perte, un dommage.    - facere jacturam, Cic.: supporter une perte.    - bestiae simile quiddam faciunt, Cic.: les bêtes éprouvent quelque chose de semblable. [st1]6 [-] faire (remplaçant un verbe précédent).    - an Scythes potuit pro nihilo pecuniam ducere, nostrates facere non potuerunt? Cic.: quoi! un Scythe a pu mépriser l'argent, et nos compatriotes n'ont pu le faire? [st1]7 [-] instituer, nommer, faire, rendre (ordinairement avec un attribut); mettre dans tel ou tel état.    - facere agricolam ducem: faire d’un laboureur un général.    - aliquem reum facere: accuser qqn.    - consulem aliquem facere: nommer qqn consul.    - facere aliquem certiorem: informer qqn.    - facere invisum, Hor.: rendre odieux.    - facere de Italia Africam, Flor.: faire de l'Italie une seconde Afrique.    - fecerant de servitute Romanos, Flor.: d'esclaves ils étaient devenus Romains.    - senatum bene sua sponte firmum firmiorem fecistis, Cic. Phil. 6: le sénat, déjà ferme de lui-même, vous l'avez affermi encore plus.    - facere palam, Nep.: rendre public, publier, divulguer. [st1]8 [-] juger d'un certain prix, estimer, priser.    - facere + gén. de prix: faire cas de, estimer.    - magni, (parvi) eum facio: je l’estime beaucoup (peu).    - voluptatem virtus minimi facit: la vertu fait très peu cas du plaisir.    - dolorem nihili facere: ne faire nullement cas de la douleur, dédaigner la douleur.    - facere + gén. autre que le gén. de prix: cf. esse + gén.    - omnia quae mulieris fuerunt, viri fiunt dotis nomine, Cic. Top. 4: tous les biens qui appartenaient à la femme passent au mari sous le nom de dot.    - Asiam populi Romani facere: mettre l'Asie sous la dépendance du peuple romain.    - facere aliquid dicionis alicujus: mettre qqch sous le pouvoir de qqn.    - omnem oram usque ad Hiberum flumen Romanae dicionis fecit, Liv. 21: il soumit à l'empire romain toute la côte jusqu'à l'Ebre. [st1]9 [-] faire une supposition, simuler, feindre.    - fac + prop. inf.: suppose que.    - faciamus deos non esse, Cic.: supposons que les dieux n'existent pas.    - exitium fac me meruisse, Ov.: suppose que j'aie mérité la mort.    - Herculem Homerus conveniri facit ab Ulysse, Cic.: Homère feint qu'Hercule et Ulysse se rencontrent.    - feci sermonem inter nos habitum, Cic.: j'ai fait croire à un entretien entre nous.    - facio me alias res agere, Cic.: je fais semblant d'être occupé ailleurs (= d'être distrait). [st1]10 [-] pratiquer, exercer (un métier); faire un sacrifice, sacrifier.    - facere medicinam: exercer la médecine.    - facere argentariam, Cic.: exercer le métier de banquier, être banquier.    - mercaturas facere: faire le commerce.    - facere stipendia: être soldat, servir.    - facere sacra, Cic.: faire un sacrifice.    - facere (s.-ent. sacra) Junoni, Cic.: sacrifier à Junon.    - dii facientes adjuvant, Varr.: les dieux sont propices à ceux qui les honorent.    - facere alicui deo aliqua re: sacrifier à un dieu qqch [au moyen de qqch].    - facere agno: [faire (un sacrifice) avec un agneau] = offrir un agneau en sacrifice.    - cum faciam vitulâ pro frugibus, Virg. B. 3: quand j'offrirai en sacrifice un veau au lieu des fruits de la terre. [st1]11 [-] parcourir (un espace); passer (un temps).    - cursu quingenta stadia facere, Just.: faire cinq cents stades à la course.    - paucissimos dies una fecimus, Sen.: nous avons passé très peu de jours ensemble. [st1]12 [-] être d'un parti, être pour, être contre.    - facere contra (adversus) aliquem: être contre qqn.    - facere cum (ab) aliquo: agir avec qqn, être pour qqn, être du parti de qqn.    - veritas cum hoc facit, Quint.: la vérité est pour lui. [st1]13 [-] convenir, être bon pour, être utile, aller à.    - facere ad aliquam rem (alicui rei): être bon (efficace) pour qqch ou convenir à qqch.    - non male facere cum aliquo, Ov.: aller bien à qqn, s'accorder avec qqn.    - plurimum facit totas diligenter nosse causas, Quint.: il est très utile de bien connaître l'ensemble des causes. [st1]14 [-] faire, présenter telle ou telle forme, présenter telle ou telle désinence.    - paries facit ventrem, Dig.: le mur se bombe.    - cur pater patris facit? Quint.: pourquoi pater fait patris?    - facere + inf. ou part.: représenter, supposer, imaginer.    - cum ariete colloquentem facere: représenter Polyphème s’entretenant avec un bélier.    - Xenophon facit Socratem disputantem: Xénophon représente Socrate en train de discuter.    - poetae impendere saxum Tantalo faciunt: les poètes représentent un rocher suspendu sur (la tête de) Tantale.    - fecerat et viridi fetam Mavortis in antro procubuisse lupam, Virg. En. 8: Il avait représenté, couchée dans l'antre verdoyant de Mars, une louve qui venait d'avoir des petits.    - Plato aedificari a deo mundum facit, Cic. N. D.: Platon imagine le monde construit par un dieu. [st1]15 [-] se rendre, aller (emploi non classique).    - (se) facere aliquo: se rendre quelque part.    - facere ad stelas, Petr. 62: se rendre du côté des stèles.    - intra limen sese facit, Apul. M. 5, 2: il franchit le seuil.
* * *
făcĭo, ĕre, fēci, factum    - impératif présent: fac/facite - face: forme archaïque employée surtout par Plaute et Térence.    - futur simple: facie = faciam (Cato).    - voir les formes archaïques: faxo, faxim.    - voir la conjugaison du passif: fio, fieri, factus sum.    - voir l'article fio. [st1]1 [-] faire, exécuter, effectuer, accomplir; agir, se conduire; faire que, faire en sorte que.    - facere aliquid ex re: faire une chose avec une autre.    - praedam ab hoste facere: faire du butin sur l’ennemi.    - alicui non idem fecit, Cic.: n'en a-t-il pas usé ainsi avec qqn?    - factus ad + acc.: fait pour.    - facere ut: faire en sorte que (ut consécutif).    - fac ut sciam ou fac sciam: fais en sorte que je sache.    - face mittas, Ter.: aie soin d'envoyer.    - facere hoc, ut: faire ceci, à savoir que (ut explicatif, développant hoc).    - di faxint ne.... (faxim... = faciam...): fassent les dieux que... ne... pas.    - avec adv.: agir, se comporter, se conduire.    - facio libenter ut: il m'est bien agréable de.    - bene (recte) facis quod: tu fais bien de.    - facis tu quidem fraterne quod me hortaris: tu te conduis vraiment en bon frère en m'exhortant.    - facis injuste si: tu commets une injustice si...    - alicui bene (male) facere: se comporter bien (mal) à l’égard de qqn.    - arroganter facit cum: il montre de la présomption en...    - facere amice, Cic.: agir en ami.    - homines captivos qui catenis vinciunt nimis stulte faciunt mea quidem sententia, Plaut. Men.: ceux qui tiennent enchaînés des captifs font une très grosse sottise, à mon avis.    - factum optume: tant mieux.    - in re plurimum facere: réussir très bien dans qqch.    - mature facto opus est ( facto → participe neutre au lieu de l’inf.) il faut agir à temps.    - facere ne + subj.: faire que ne... pas.    - non possum facere quin, Cic.: je ne peux pas m'empêcher de.    - facultatem recte judicandi alicui facere: donner à qqn la possiblilité de bien juger.    - invitus feci: j'ai agi contre mon gré.    - illum forma tremere facit, Ov.: ma beauté le fait trembler.    - dictum ac factum: aussitôt dit aussitôt fait, sans délai. [st1]2 [-] faire, créer, produire, confectionner, façonner, construire, constituer, composer.    - facere ova, Varr.: pondre des oeufs.    - facere sobolem, Col.: avoir des petits.    - facit grana malum, Col.: la pomme a des pépins.    - facere statuam, Plin.: sculpter une statue. [st1]3 [-] procurer, causer, susciter, apporter, exciter.    - impedimentum alicui facere: causer de l'embarras à qqn.    - negotium facere: donner de l'embarras, causer des ennuis.    - spem alicui facere: provoquer l’espoir de qqn.    - facere insidias alicui, Nep.: tendre des embûches à qqn.    - facere stomachum, Cic.: mettre en colère.    - facere risum, Quint.: faire rire. [st1]4 [-] se procurer, acquérir, s'attirer.    - facere praedam, Cic.: se procurer du butin.    - facere omnia ad se, Petr.: tout tirer à soi.    - facere manum, Cic.: ramasser une troupe.    - facere nil sibi reliqui, Caes.: ne rien épargner    - facere sibi fortunam, Liv.: être l'artisan de sa fortune. [st1]5 [-] souffrir (un dommage), éprouver, se trouver dans tel ou tel état.    - facere damnum, detrimentum: subir une perte, un dommage.    - facere jacturam, Cic.: supporter une perte.    - bestiae simile quiddam faciunt, Cic.: les bêtes éprouvent quelque chose de semblable. [st1]6 [-] faire (remplaçant un verbe précédent).    - an Scythes potuit pro nihilo pecuniam ducere, nostrates facere non potuerunt? Cic.: quoi! un Scythe a pu mépriser l'argent, et nos compatriotes n'ont pu le faire? [st1]7 [-] instituer, nommer, faire, rendre (ordinairement avec un attribut); mettre dans tel ou tel état.    - facere agricolam ducem: faire d’un laboureur un général.    - aliquem reum facere: accuser qqn.    - consulem aliquem facere: nommer qqn consul.    - facere aliquem certiorem: informer qqn.    - facere invisum, Hor.: rendre odieux.    - facere de Italia Africam, Flor.: faire de l'Italie une seconde Afrique.    - fecerant de servitute Romanos, Flor.: d'esclaves ils étaient devenus Romains.    - senatum bene sua sponte firmum firmiorem fecistis, Cic. Phil. 6: le sénat, déjà ferme de lui-même, vous l'avez affermi encore plus.    - facere palam, Nep.: rendre public, publier, divulguer. [st1]8 [-] juger d'un certain prix, estimer, priser.    - facere + gén. de prix: faire cas de, estimer.    - magni, (parvi) eum facio: je l’estime beaucoup (peu).    - voluptatem virtus minimi facit: la vertu fait très peu cas du plaisir.    - dolorem nihili facere: ne faire nullement cas de la douleur, dédaigner la douleur.    - facere + gén. autre que le gén. de prix: cf. esse + gén.    - omnia quae mulieris fuerunt, viri fiunt dotis nomine, Cic. Top. 4: tous les biens qui appartenaient à la femme passent au mari sous le nom de dot.    - Asiam populi Romani facere: mettre l'Asie sous la dépendance du peuple romain.    - facere aliquid dicionis alicujus: mettre qqch sous le pouvoir de qqn.    - omnem oram usque ad Hiberum flumen Romanae dicionis fecit, Liv. 21: il soumit à l'empire romain toute la côte jusqu'à l'Ebre. [st1]9 [-] faire une supposition, simuler, feindre.    - fac + prop. inf.: suppose que.    - faciamus deos non esse, Cic.: supposons que les dieux n'existent pas.    - exitium fac me meruisse, Ov.: suppose que j'aie mérité la mort.    - Herculem Homerus conveniri facit ab Ulysse, Cic.: Homère feint qu'Hercule et Ulysse se rencontrent.    - feci sermonem inter nos habitum, Cic.: j'ai fait croire à un entretien entre nous.    - facio me alias res agere, Cic.: je fais semblant d'être occupé ailleurs (= d'être distrait). [st1]10 [-] pratiquer, exercer (un métier); faire un sacrifice, sacrifier.    - facere medicinam: exercer la médecine.    - facere argentariam, Cic.: exercer le métier de banquier, être banquier.    - mercaturas facere: faire le commerce.    - facere stipendia: être soldat, servir.    - facere sacra, Cic.: faire un sacrifice.    - facere (s.-ent. sacra) Junoni, Cic.: sacrifier à Junon.    - dii facientes adjuvant, Varr.: les dieux sont propices à ceux qui les honorent.    - facere alicui deo aliqua re: sacrifier à un dieu qqch [au moyen de qqch].    - facere agno: [faire (un sacrifice) avec un agneau] = offrir un agneau en sacrifice.    - cum faciam vitulâ pro frugibus, Virg. B. 3: quand j'offrirai en sacrifice un veau au lieu des fruits de la terre. [st1]11 [-] parcourir (un espace); passer (un temps).    - cursu quingenta stadia facere, Just.: faire cinq cents stades à la course.    - paucissimos dies una fecimus, Sen.: nous avons passé très peu de jours ensemble. [st1]12 [-] être d'un parti, être pour, être contre.    - facere contra (adversus) aliquem: être contre qqn.    - facere cum (ab) aliquo: agir avec qqn, être pour qqn, être du parti de qqn.    - veritas cum hoc facit, Quint.: la vérité est pour lui. [st1]13 [-] convenir, être bon pour, être utile, aller à.    - facere ad aliquam rem (alicui rei): être bon (efficace) pour qqch ou convenir à qqch.    - non male facere cum aliquo, Ov.: aller bien à qqn, s'accorder avec qqn.    - plurimum facit totas diligenter nosse causas, Quint.: il est très utile de bien connaître l'ensemble des causes. [st1]14 [-] faire, présenter telle ou telle forme, présenter telle ou telle désinence.    - paries facit ventrem, Dig.: le mur se bombe.    - cur pater patris facit? Quint.: pourquoi pater fait patris?    - facere + inf. ou part.: représenter, supposer, imaginer.    - cum ariete colloquentem facere: représenter Polyphème s’entretenant avec un bélier.    - Xenophon facit Socratem disputantem: Xénophon représente Socrate en train de discuter.    - poetae impendere saxum Tantalo faciunt: les poètes représentent un rocher suspendu sur (la tête de) Tantale.    - fecerat et viridi fetam Mavortis in antro procubuisse lupam, Virg. En. 8: Il avait représenté, couchée dans l'antre verdoyant de Mars, une louve qui venait d'avoir des petits.    - Plato aedificari a deo mundum facit, Cic. N. D.: Platon imagine le monde construit par un dieu. [st1]15 [-] se rendre, aller (emploi non classique).    - (se) facere aliquo: se rendre quelque part.    - facere ad stelas, Petr. 62: se rendre du côté des stèles.    - intra limen sese facit, Apul. M. 5, 2: il franchit le seuil.
* * *

    Facio, facis, feci, factum, facere. Faire.

\

    Facit hoc argentum. Plaut. Argent est cause de cela.

\

    Factum, in responsione. Terent. - dic mihi, Aufugistin'? C. hera, factum. Il est ainsi, Ouy.

\

    A se aliquid facere. Cic. De soymesme.

\

    Facere ab aliquo. Cic. Faire pour aucun, Servir au propos d'aucun.

\

    Facit ad difficultatem vrinae. Plin. Sert quand on ne peult pisser, Est bon et pertinent pour faire uriner.

\

    Non facit ad stomachum haec res. Mart. Ne plaist point.

\

    Ad vnguem factus homo. Horat. Parfaict en toutes choses.

\

    Facere abortum. Plin. Avorter.

\

    Quae res mox acorem facit. Columel. Faict aigrir.

\

    Accessionem facere dicuntur hostes. Plancus ad Ciceronem. S'accroistre et multiplier.

\

    Adiutorium in aliquam rem. Suet. Aider à faire quelque chose.

\

    Facite adsitis domi. Terent. Faites que soyez en la maison.

\

    Adulterium. Gellus. Commettre adultere.

\

    AEgre alicui facere. Terent. Faire fascherie.

\

    AEqui boni. Terent. Prendre en bien, En bonne partie.

\

    AEs alienum. Liu. S'endebter, Faire des debtes.

\

    AEstimationem. Caesar. Priser et estimer.

\

    Alienationem. Cic. S'estranger.

\

    Ambitus circa rem aliquam. Liu. Tournoyer à l'entour, Faire grandes virevoustes et tournoyements.

\

    Facis amice: sed, vt mihi videris, non recte. Cic. Tu fais en ami.

\

    Animum alicui facere. Liu. Bailler courage, Encourager.

\

    Animos facere alicui in aliquem. Ouid. L'enorgueillir et faire fier.

\

    Faciunt animos diuitiae. Liu. Elles enflent le coeur de l'homme, et enorgueillissent.

\

    Apertum aliquid facere alicui. Lucret. Declarer.

\

    Ardorem animis. Liu. Enflammer, Allumer.

\

    Ascensionem ad locum aliquem. Plaut. Monter.

\

    Assulas foribus. Plaut. Rompre les portes et briser.

\

    Aucupium auribus. Plaut. Escouter, Prester l'oreille.

\

    Audaciam hosti. Liu. Bailler audace et hardiesse.

\

    Auritum populum. Plaut. Faire que le peuple se taise et escoute.

\

    Authoritatem. Cic. Bailler grande authorité et opinion.

\

    Auxilia mercede facere. Tacit. Aider pour l'argent.

\

    Facere se bardum. Plaut. Contrefaire le lourdault et le sot.

\

    Bene fecit Silius, qui transegerit. Cic. Il a bien faict.

\

    Sibi bene facere. Plaut. Prendre du bon temps.

\

    Bustum. Cic. Faire des funerailles.

\

    Cadauer. Apuleius. Tuer aucun.

\

    Caedem. Cic. Faire meurtre.

\

    Calorem. Plin. Esmouvoir une chaleur.

\

    Capitale facere dicuntur leges. Plin. Digredi via, capitale leges fecere. Les loix ont defendu cela sur peine de la teste.

\

    Caput facere dicuntur folia herbae. Plin. Fructifier et grener.

\

    Castra. Cic. Camper, Asseoir le camp, Faire un fort.

\

    Caulem. Columel. Jecter hors et produire sa tige.

\

    Cautionem. Caesar. Le rendre plus fin et advisé.

\

    Se celerem. Plaut. Se haster.

\

    Censuram vini in epulas regis. Plin. Faire la preuve et l'essay du vin, Gouster et taster.

\

    Certamen. Liu. Mettre noise entre quelque gens.

\

    Quid patrum et plebis certamen facimus? Liu. Pourquoy mettons nous noise entre les Senateurs et le menu peuple?

\

    Certiorem. Cic. Acertener, Advertir au vray.

\

    Clamores. Cic. Exciter le peuple à s'escrier par admiration.

\

    Classem. Caes. Faire une multitude de navires.

\

    Coenam alicui. Plin. iunior. Luy donner à soupper.

\

    Coenas cum aliquo. Cic. Prendre ses repas avec aucun.

\

    Cognomen colli. Liu. Surnommer.

\

    Commentarios. Caes. Faire registres.

\

    Commercium sermonum. Liu. Iam per longinquitatem belli commercio sermonum facto. Apres que par la longueur de la guerre qu'ils avoyent eu ensemble, ils commencerent à entendre le langage les uns des aultres.

\

    Commutationem rerum facere. Caes. Magna erat rerum facta commutatio. Les choses estoyent fort changees.

\

    Compendium. Plaut. Si ad saxum quod capessit, ea deorsum cadit, errationis fecerit compendium. Elle se fourvoyera moins.

\

    Vt faciam praeconis compendium. Plaut. Que je respargne un crieur qu'il me fauldroit avoir.

\

    Paululum sui compendii. Cic. Faire quelque peu de son prouffit.

\

    Compotem votorum. Plin. iunior. Accorder à aucun ce qu'il demande et requiert.

\

    Conceptum. Columel. Concevoir.

\

    Concilia. Liu. Faire assemblees.

\

    Concitationes. Caes. Faire des esmeutes.

\

    Concursum. Caes. Quand plusieurs courent quelque part ensembleement et à la foule.

\

    Confidentem. Plaut. Enhardir.

\

    Confidenter. Plaut. Faire hardiment, et avec grande asseurance.

\

    Coniecturam. Cic. Deviner, Conjecturer.

\

    Coniecturam de odore. Plaut. Deviner par l'odeur que ce peult estre.

\

    Coniecturam facere de moribus alicuius. Plin. iunior. Deviner quels sont ses meurs.

\

    Coniecturam ex re aliqua. Terent. Quantum ex ipsa re coniecturam fecimus. Selon que nous avons peu deviner et estimer par la chose.

\

    Quum coniecturam egomet mecum facio. Plaut. Selon que je peuls penser et estimer.

\

    Conquisitionem. Liu. Faire une recherche.

\

    Consilium. Liu. Donner conseil et advis.

\

    Consilio alterius. Plaut. Faire par son conseil, Suyvre son conseil.

\

    Consuetudinem alicui cum altero. Cic. Estre moyen que l'un hante fort l'autre.

\

    Consulem. Cic. Creer.

\

    Contentionem alicuius rei. Cic. Debatre quelque chose par parolles.

\

    Controuersiam. Liu. Mettre en doubte ou en debat et different.

\

    Controuersiam alicui de re aliqua. Sene. Debatre contre aucun.

\

    Contumeliam. Plaut. Faire oultrage, Oultrager aucun.

\

    Conuitium. Cic. Injurier.

\

    Copiam argenti alicui facere. Plaut. Luy prouvoir d'argent, Luy en faire recouvrer.

\

    Sui copiam facere. Plin. iunior. Donner audience aux gens, et les laisser parler à soy.

\

    Copiam consilii sui. Cic. Recevoir et ouir un chascun qui veult venir demander conseil, et luy donner.

\

    Quod maxime cupiebas, eius copiam feci tibi. Plautus. Je t'ay faict jouir de ce que tu desirois.

\

    Copiam facere, pro Facere potestatem. Liu. Donner congé de faire quelque chose, Permettre.

\

    Factum culpa illius. Terent. Ce a esté par sa faulte.

\

    Cum aliquo facere. Cic. Faire et tenir pour luy, Luy favoriser, Tenir son parti.

\

    Cum aliquo facere, et idem sentire. Cic. Estre de son opinion et advis.

\

    Facit cum hoc veritas. Ci. La verité est pour luy, ou fait pour luy.

\

    Curiam facere. Plin. Bastir un palais, ou une sale, où le senat se puisse assembler.

\

    Facere damnum. Plaut. Recevoir dommage, Faire perte.

\

    De consilio alterius facere. Cic. Par le conseil d'autruy.

\

    De sententia alicuius. Ci. A son adveu et selon sa fantasie et opinion.

\

    Deditionem alicuius hosti facere. Liu. Le livrer entre les mains de son ennemi.

\

    Deditionem ad hostem. Quintil. Se rendre à la merci de son ennemi.

\

    Deditione facta. Caes. Apres qu'on se fut rendu.

\

    Delectum studiorum. Quintil. Eslire.

\

    Delectum militum. Caes. Choisir, Faire eslite de gens de guerre.

\

    Here facis delicias. Plaut. Tu te jases, mocques, ou gaudis.

\

    Nimias delicias facis. Plaut. Tu es trop plaisant, Tu fais trop d'esbats.

\

    Nimis es morosus. Tu es trop potieux, Il te fault trop de choses.

\

    Descensionem. Liu. Descendre des navires sur la terre, Prendre terre.

\

    Desyderium alicuius. Liu. Faire qu'on desire et regrette aucun.

\

    Detrimentum. Cic. Recevoir dommage.

\

    Dicta. Ouid. Faire ce qu'on a promis.

\

    Differentias faciunt et folia. Plin. Font la difference.

\

    Auro dignitatem per annulos fecit. Plin. Donna authorité à l'or.

\

    Discrimen. Plin. Faire difference.

\

    Diuiduum. Terent. Partir, Diviser.

\

    Diuitias ex re aliqua. Plaut. S'enrichir.

\

    Dulcedinem. Senec. Engendrer une doulceur.

\

    Duritias facere. Plin. Faire et engendrer des duretez.

\

    Emolumentum. Cic. Faire ou porter prouffit.

\

    Errorem. Cic. Faire saillir ou errer.

\

    Eruptionem. Caes. Faire une saillie sur les ennemis.

\

    Ex animo. Terent. Faire de courage, Naifvement.

\

    Ex necessitate. Plin. iunior. Par necessité et contraincte.

\

    Excidionem oppido. Plaut. Le destruire.

\

    Excursiones in agrum hostilem. Liu. Faire des courses.

\

    Exempla faciam in te. Plaut. Je te puniray en telle sorte, que les autres y prendront exemple.

\

    Exercitum. Plin. iunior. Assembler une armee.

\

    Exitum. Senec. Petens vt viderent, quem admirator auri exitum faceret. Quelle fin faisoit celuy qui, etc. Quelle seroit la fin de celuy qui, etc.

\

    Expectationem. Cic. Mettre en attente.

\

    Expeditum ex impedito. Plaut. Despestrer et delivrer aucun.

\

    Fac esse. Cic. Pren le cas qu'ainsi soit.

\

    Facite hoc meum consilium, legiones nouas non improbare. Cic. Prenez le cas que, etc.

\

    Me fac posse tuto, multi etiam hortantur, num etiam honesté? Cic. Pren le cas que je le puisse sans danger.

\

    Facere parentes et liberos extraneos. Plin. iunior. Estrangier et faire separation d'entre les peres et les enfans.

\

    Facere facile. Plaut. Faire aiseement et facilement.

\

    Factu facile. Terent. Aisé à faire.

\

    - fecisti hercle facetias, quum hoc donauisti Dono tuum seruum. Plaut. Tu m'as faict rire.

\

    Facultatem. Cic. Permettre, Donner povoir et congé.

\

    Famam. Quintil. Bailler bruit.

\

    Familiam vnam. Terent. Assembler deux maisons en une.

\

    Fidem. Cic. Faire foy, Faire que aucun nous croye.

\

    Fides verbis tuis non fit. Quintil. On ne te croit pas, On n'adjouste point de foy à tes parolles.

\

    Finem facere. Cic. Faire fin, Finer, Desister, Se deporter de faire quelque chose.

\

    Foedus. Plaut. Faire alliance.

\

    Formidinem facere. Tacit. Faire paour.

\

    Fortiter facere. Quintil. Faire quelque acte de prouesse.

\

    Facere et parare magnam fortunam. Liu. Dresser ses affaires en sorte qu'elles se portent bien, Se dresser un bon heur.

\

    Fraudem legi. Plaut. Liu. En gardant les mots contrevenir au sens de la loy.

\

    Frugem. Plaut. Prouffiter, Gaigner.

\

    Fugam. Plaut. S'enfuir.

\

    Funus alicui. Cic. Faire ses obseques et funerailles.

\

    Funus prandio. Plaut. Manger tout le disner.

\

    Furta. Cic. Desrobber.

\

    Gloriam alicui. Plin. iunior. Le mettre en bruit et reputation.

\

    Gradum. Cic. Marcher.

\

    Gradum ad aliquid. Quintil. S'arrester à faire quelque chose petite et basse pour parvenir à plus grande.

\

    Gradum. Liu. S'advancer en quelque chose, et avoir ja gaigné un poinct de ce où on veult parvenir.

\

    Maioribus in Africam ex hac prouincia gradus imperii factus est. Cice. Ce fut le degré par où noz ancestres monterent et parvindrent jusques à conquester Afrique.

\

    Gratiam facere. Suet. Donner congé, Permettre.

\

    Gratiam iusiurandi. Plaut. Suet. Tenir aucun quicte de son serment, tout ainsi que s'il avoit juré, et ne le faire point jurer, Dispenser du serment.

\

    Bononiensibus gratiam fecit coniurandi cum tota Italia pro partibus suis. Suet. Il les quicta et dispensa, et leur permist de, etc. Il leur donna congé et liberté de, etc.

\

    Gratiam delicti. Sallust. Faire grace, Pardonner.

\

    Gratiam legis. Bud. Dispenser de la loy.

\

    Gratulationem ad omnia deorum templa nomine alicuius facere. Cic. Remercier Dieu.

\

    Gratum. Cic. Faire chose aggreable.

\

    Grauidam facere. Plaut. Engrossir une femme.

\

    Haeredem facere. Cic. Faire son heritier.

\

    Haesitationem alicui. Plinius iunior. Le mettre en doubte, Le faire doubter.

\

    Halitum iucundiorem. Plin. Faire bonne haleine et doulce.

\

    Se hilarum. Terent. Faire joyeuse chere, Se resjouir.

\

    Hilarem. Plin. Glans fagea suem hilarem facit. L'engresse, Le fait gras et en bon poinct.

\

    Honeste facere. Quintil. Faire acte d'honnesteté.

\

    Hospitium. Cic. Faire alliance d'hospitalité avec aucun.

\

    Hostilia. Pli. iun. Faire toutes les cruautez que font les ennemis.

\

    Facere iacturam. Plin. iunior. Recevoir perte et dommage.

\

    Iacturam gloriae. Cic. Perdre sa gloire.

\

    Iacturam in vnius mulierculae animula. Sulpitius ad Ciceronem. Avoir perte.

\

    Iactus facere. Hirt. Jecter, Faire jectees.

\

    Impensam et impensas. Cic. Faire despense, Despendre.

\

    Impensas in stipendia militum. Liu. Contribuer pour la soulde des gensdarmes.

\

    Imperata. Caes. Faire ce qui nous est commandé, Obeir.

\

    Imperium. Plin. Eslever, Bastir, Mettre sus, ou Fonder et conquester.

\

    Impetum. Cic. Venir impetueusement et de grand roideur contre quelque chose, et de toute sa force par mal talent.

\

    Impressionem. Caesar. Idem. Quand plusieurs ensemble font un effort.

\

    In ambiguo facere. Plin. Mettre en doubte, Faire doubteux.

\

    Incendia facere. Caes. Mettre le feu, Faire des feuz.

\

    Incertum. Liu. Rendre incertain, Mettre en doubte.

\

    Incursionem in agrum Romanum. Liu. Un exploict de guerre, Une course.

\

    Facite indicium, siquis vidit, siquis eam abstulit. Plaut. Enseignez moy si aucun, etc.

\

    Inducias. Liu. Faire treves.

\

    Infamem facere aliquem. Terent. Luy bailler mauvais bruit.

\

    Initium facere. Cic. Commencer.

\

    Iniuriam. Cic. Faire injure, Faire desplaisir et tort à aucun, Luy porter dommage.

\

    Insidias. Cic. Espier aucun et guetter.

\

    Insomnia. Plin. Faire resver.

\

    Intercapedinem scribendi. Cic. Faire intermission d'escrire.

\

    Intercessiones. Gellius, Tribuni plebis antiquitus creati faciendis intercessionibus. Les Tribuns furent creez à Rome pour se opposer et empescher que les grans Magistrats ne foulassent le commun populaire, ou pour se opposer et empescher les procedures des autres officiers qui leur sembleroyent contre la Republique.

\

    Interuallum. Varro. Liu. Faire une pause.

\

    Introitum. Colum. Entrer.

\

    Inuidiam alicui. Liu. Mettre aucun en la male grace d'un autre.

\

    Iratum aliquem alteri. Cic. L'irriter contre aucun.

\

    Irruptionem. Cice. Quand ceulx de dehors et ennemis font une course et saillie sur ceulx de dedens.

\

    Iter. Cic. Aller, Cheminer.

\

    Iter pedibus. Cic. Aller à pied.

\

    Iudicatum. Cic. Satisfaire et obeir à la sentence.

\

    Iudicem. Plin. iunior. Faire juge aucun de quelque different.

\

    Iudicium. Cic. Juger.

\

    Iugulationem magnam. Hirtius. Copper la gorge à beaucoup de gens, Faire grande tuerie.

\

    Iuramentum. Senec. Jurer.

\

    Ius. Liu. Donner permission, Bailler povoir et puissance.

\

    Iussa. Ouid. Plin. Faire ce qu'on nous commande.

\

    Iusta alicui. Cic. Appaiser l'ame et l'esprit d'aucun trespassé qui n'estoit à repos, comme croyent les fols gentils.

\

    Eos nunc laetantes faciam aduentu meo. Plaut. Je les esjouiray.

\

    Lapidationes. Cic. Jecter force pierres.

\

    Largitionem, siue largitiones. Cic. Faire largesse.

\

    Legibus facere. Terent. Selon les loix.

\

    Lites. Terent. Faire noise.

\

    Lex quae litem faciat. Quintil. La loy dont vient et se meut le doubte.

\

    Litem suam facere, Faire son propre faict de la cause d'un autre. Gellius, Litem meam absens facere nolui.

\

    Longius aliquid exemplis facere. Cic. Prolonger.

\

    Lucrum. Plaut. Gaigner.

\

    Facere aliquantum lucri argenti. Plaut. Gaigner argent.

\

    Ludos facere. Plaut. Se mocquer et gaudir d'aucun.

\

    Ludos facere. Cic. Faire des jeux publiques.

\

    Amor fecit maciem. Ouid. A amaigri.

\

    Maculas. Plin. Maculer, Tacher.

\

    Neque quid velim, neque nolim, facitis magni pessumae. Plaut. Il ne vous en chault gueres, Vous n'en faites compte.

\

    Te semper maximi feci. Terent. J'ay tousjours tenu grand compte de toy, et t'ay fort estimé et prisé.

\

    Manum. Cic. Faire amas de gens et assemblees.

\

    Manu factum. Lucret. Faict à la main.

\

    Matres facere. Ouid. Engrossir des femmes.

\

    Facit mecum. Cic. Il est de mon opinion.

\

    Memoriam tristem. Liu. Faire la memoire desplaisante et ennuyeuse.

\

    Mentionem. Plaut. Faire mention.

\

    Mercaturam. Cic. Demener marchandise, Mener train de marchandise.

\

    Messem. Columel. Moissonner.

\

    Minoris facere. Cic. Moins estimer.

\

    Missa haec faciamus. Terent. Laissons cela, N'en parlons plus.

\

    Me missum face. Terent. Laisse moy aller.

\

    Missum facere legiones ad aliquem. Cn. Magnus. Envoyer.

\

    Modum. Cic. Tenir mesure.

\

    Quum modum irae nullum faceret. Liu. Voyant qu'ils ne s'appaisoit aucunement, et ne faisoit fin à son courroux.

\

    Neque suum cuique ius modum faciebat. Liu. Il n'y avoit nul à qui sont droict servit de contentement, et qui se contentast de ce qu'il luy appartenoit.

\

    Modos. Terent. Cic. Chanter.

\

    Tantum nauis vna capta momenti fecit ad dilationem imminentis Romanis belli. Liu. Elle fut de si grande consequence.

\

    Moram. Plin. iunior. Targer.

\

    Ille se affirmare postero die, moram nullam esse facturum. Cic. Qu'il n'arresteroit point.

\

    Nec hostes moram dimicandi fecerunt. Liu. Attargerent le combat, Retarderent.

\

    Morem sibi. Liu. S'introduire une coustume, S'accoustumer.

\

    Mortem. Columel. Faire mourir.

\

    Motus. Liu. Faire esmotion et trouble.

\

    Multam. Gell. Encourir une peine indicte.

\

    Multam facere, pro Dicere. Cato. Faire commandement de payer aucune amende, Condemner à l'amende.

\

    Munditias. Cato. Nettoyer.

\

    Mutuum cum altero. Plaut. Luy faire le pareil.

\

    Naturam alicuius rei sibi facere. Quintil. S'accoustumer tant à quelque chose, qu'elle nous soit comme naturelle.

\

    Naufragium. Cic. Perdre sa navire par tempeste.

\

    Naufragium gloriae, per metaphoram, pro Gloriam amittere. Cic. Perdre son honneur acquis.

\

    Negotium alicui facere. Quintil. Luy faire ennui et fascherie, Le harceler.

\

    Sed si te aequo animo ferre accipiet, negligentem feceris. Terent. Tu feras qu'il ne luy en chauldra.

\

    Nihili. Cic. N'estimer en rien, N'en tenir compte.

\

    Nobilem. Plin. Donner bruit.

\

    Nomen. Plaut. Nommer, Bailler nom.

\

    Nomen alicui. Liu. Donner bruit et renom.

\

    Nomina facere. Cic. S'obliger envers aucun de certaine somme, sans ce que celuy qui s'oblige en touche aucun denier.

\

    Nomen cum vineis facere. Colum. Compter à ses vignes l'argent qu'on employe pour les facons avec esperance de le recouvrer, ensemble du prouffit par dessus.

\

    Non facio qui sis, qui nonsis, floccum. Plaut. Il n'en m'en chault qui tu sois, ou ne sois pas.

\

    Notum facere. Plin. iunior. Faire à scavoir, Signifier.

\

    Obnoxium sibi aliquem. Plaut. L'asservager et assubjectir à nous et à faire nostre plaisir.

\

    Obsidium. Plaut. Assieger, Tenir le siege devant une ville.

\

    Facito opulentum obsonium. Plaut. Appreste force viande.

\

    Fit mihi obuiam. Terent. Je le rencontre.

\

    Odium vitae facere. Plin. Faire enhair sa vie.

\

    Officium suum. Terent. Faire son office et debvoir.

\

    Officia alicui. Gell. Luy faire honneur et plaisir.

\

    Factum oportuit. Plaut. Il devroit desja estre faict.

\

    Optionem. Cic. Bailler le choix.

\

    Opus. Terent. Travailler, Labourer.

\

    Orbes facere. Sallust. Se mettre en rond. Vide ORBIS.

\

    Otium. Virg. Mettre aucun à repos, Le mettre à son aise, Donner le loisir. \ Oua. Varro. Pondre.

\

    Facere pactiones cum aliquo. Ci. Traicter et convenir avec aucun.

\

    Palam aliquid facere. Cic. Publier.

\

    Par. Plaut. Faire raison.

\

    Non par videtur facere. Plaut. Il ne fait pas honnestement et selon que raison le requiert.

\

    Feceris par tuis caeteris factis, patrem Tuum si percoles. Plaut. Tu seras chose convenante.

\

    Cum influentibus negotiis paria fecisti. Plin. iunior. Tu as travaillé selon que tes affaires le requeroyent, Tu as satisfaict.

\

    Paria facere. Cic. Egualiser, Egualer, Faire tout un.

\

    Haec negotiatio curam villici auocat, nec vnquam patitur eum cum rationibus domini paria facere. Colum. L'empesche de faire la besongne si bien qu'elle revienne et se rapporte au compte de son maistre, Qu'il en rende compte entier.

\

    - vtinam esset mihi Pars aequa amoris tecum, ac pariter fieret, vt Aut hoc tibi doleret itidem, vt mihi dolet: Aut ego isthuc abs te factum nihili penderem. Terent. Qu'il nous fust de mesme à l'un et à l'autre, ou qu'il t'en despleust autant qu'à moy, ou que je ne le prinsse non plus à cueur que toy.

\

    Partes. Cic. Partir.

\

    Participem consilii sui. Plaut. Communiquer son secret.

\

    Partum. Plin. Produire.

\

    Parui facere. Plaut. Peu estimer.

\

    Pausam. Plautus, Ego pausam feci. Je m'en deportay.

\

    Pecuariam facere. Sueton. Faire mestier de gouverner et nourrir du bestiail.

\

    Peculatum. Plaut. Voller aucun, Piller et desrober.

\

    Pecuniam. Cic. Gaigner et amasser argent.

\

    Periculum. Liu. Faire preuve, Esprouver, Essayer.

\

    Periculum ex aliis facere. Terent. Prendre exemple sur autruy.

\

    - fac periculum in literis, Fac in palaestra. Teren. Esprouve le aux lettres et à la luicte.

\

    Periculum legionum facere. Caesar. Les mettre en espreuve.

\

    Permutationem cum aliquo. Cic. Faire eschange.

\

    Perspicua sua consilia facere. Cic. Les descouvrir et donner à congnoistre.

\

    Pestilentiam. Colum. Engendrer la peste.

\

    Pili non facere. Catul. N'estimer à la valeur d'un poil.

\

    Piraticam facere. Cic. Estre pirate et escumeur de mer.

\

    Plagam. Cic. Blesser, Navrer.

\

    Planum. Cic. Oster tout destourbier qui empesche qu'on ne congnoisse la verité, Monstrer clerement et evidemment.

\

    In omni parte huiusce officii plurimum facit, totas nosse causas. Quintil. Il sert de beaucoup.

\

    Pluris siue plurimi facere. Cic. Plus ou fort estimer.

\

    Facio pluris omnium hominum neminem. Cic. Il n'y a hommes que j'estime tant.

\

    Minimum ponderis facit. Plin. Il poise le moins.

\

    Potestatem. Cic. Bailler congé, Permettre, Donner povoir et puissance.

\

    Potestatem quarundam literarum. Cic. Bailler certaines lettres à aucun, et les mettre en sa puissance.

\

    Potestatem sui. Cic. Donner audience aux gens, et les laisser parler à soy.

\

    Radix coeliacis praeclare facit. Plin. Aide fort et donne remede.

\

    Praeconium. Cic. Estre crieur publique faisant les cris et proclamations és encants.

\

    Praedam. Cic. Prendre un butin, Butiner.

\

    Praegnantem. Plaut. Engrossir une femme.

\

    Praelium. Caesar. Donner bataille, Combatre.

\

    Praelium aduersum facere. Caesar. Perdre la bataille.

\

    Plurima praelia secunda fecerant. Caesar. Avoyent gaigné plusieurs batailles.

\

    Precationes. Liu. Prier.

\

    Pretium. Plin. Priser.

\

    Profectionem. Caesar. Se partir et desloger.

\

    Profectum. Plin. iunior. Prouffiter.

\

    Progressum in studiis. Cic. S'advancer en l'estude et fort prouffiter.

\

    Prolixe facere. Cic. Amplement, Liberalement.

\

    Promissum. Cic. Tenir ou accomplir sa promesse.

\

    Qua pronuntiatione facta. Caesar. Apres avoir ce ordonné et publié.

\

    Propaginem. Plin. Prouvigner, Jecter des jectons.

\

    Aliquem propitium facere. Plaut. Appaiser.

\

    Prouentum maiorem. Colum. Ea res maiorem facit prouentum. Est cause de plus grand rapport et revenu.

\

    Pugnum. Cic. Fermer la main.

\

    Quaestum. Terent. Gaigner.

\

    Facere quamplurimum gnatis. Terent. Leur amasser force biens.

\

    Non ignoras quanti fecerim Scipionem. Cic. Combien je l'ay prisé et estimé.

\

    Quid me faciam, nescio. Terent. Je ne scay que je feray.

\

    Quid iis fiet, si huc Paulus venerit? Cic. Que deviendront ils?

\

    Diodoro quid faciam Stoico? Cic. Que feray je, ou diray je de Diodorus? Comment l'appaiseray je, et cheviray je avec luy?

\

    Quid de P. Clodio fiat, rescribe. Cic. Que l'on en faict, Comment on le traicte.

\

    Quid hoc homine faciatis? Cic. Que feriez vous de cest homme?

\

    Quod fuit viri optimi, fecisti, vt necui innocenti, etc. Cic. Tu as faict ce que devoit faire un homme de bien, c'est que, etc.

\

    Quidam faciunt aperte quod rixemur. Quint. Ils sont cause.

\

    Quietem infestam alicui facere. Lucret. L'empescher de dormir à son aise.

\

    Faciam quo minus hoc agas. Plaut. J'empescheray.

\

    Facere aliquid ratione. Cic. Faire quelque chose pour cause.

\

    Ratum facere. Liu. Verifier et homologuer, Ratifier.

\

    Rebellionem. Caes. Rebeller, Se revolter.

\

    Reducem facere. Plaut. Raconvoyer, Ramener.

\

    Nihil reliqui sibi ad celeritatem facere. Caes. Se haster tant qu'il est possible.

\

    Reliquos. Caes. Siquos fortuna fecisset reliquos. Si par fortune aucuns estoyent eschappez et demourez sans estre tuez.

\

    Rem facias palam. Terent. Di le, Descouvre nous toute la besongne.

\

    Rem facere. Terent. Acquerir, Amasser des biens.

\

    Labienus rem meliorem fecit. Cic. Nous sommes bien renforcez par la venue de Labian, Il a bien amendé nostre affaire.

\

    Remedium lieni. Plin. Donner remede, Remedier.

\

    Remissionem. Vlpia. Faire renvoy, Renvoyer.

\

    Rempublicam magnam ex parua. Sallu. Accroistre, Augmenter.

\

    Reuersionem. Plaut. Retourner.

\

    Reum. Cic. Accuser.

\

    Risum. Quintil. Faire rire.

\

    Robur. Quintil. S'enforcir, Devenir fort.

\

    Salutationem. Hirt. Saluer.

\

    Sanguinem. Liu. Espandre sang, Tuer.

\

    Sanum Plaut. Guarir.

\

    Satis. Plaut. Satisfaire et payer, Contenter.

\

    Satis alicui facere. Cic. Contenter, Assouvir.

\

    Scelus. Cic. Faire quelque meschanceté.

\

    Scire facere. Plaut. Faire scavoir.

\

    Scriptum facere. Liu. Estre greffier.

\

    Secessionem. Liu. Quand une partie du peuple par une sedition se bande, et se depart d'avec les autres avec deliberation de maintenir sa querelle par voye de faict et par armes.

\

    Idem sentire, et secum facere. Cic. Estre de son opinion.

\

    Securitatem. Liu. Mettre hors de soulci, Asseurer.

\

    Seditionem. Caes. Esmouvoir sedition.

\

    Sementem. Liu. Semer.

\

    Semitam. Plaut. Faire sentier, et marcher par, etc.

\

    Senatusconsultum. Cic. Assembler le Senat, et faire passer par la court, et authoriser son entreprise.

\

    Fit sermo inter eos. Cic. On devise et parle on ensemble.

\

    Significationem. Caes. Faire signe.

\

    Silentium. Plaut. Se taire.

\

    Fac silentium. Plaut. Tais toy.

\

    Silentio facto tali oratione est vsus. Liu. Apres qu'on eut faict silence.

\

    Silentium factum per praeconem. Liu. Il fut crié que chascun se teust.

\

    Sobolem. Plin. Faire des petis, Progenier.

\

    Societatem cum aliquo. Liu. Faire alliance avec luy, et le prendre à compaignon.

\

    Societatem rerum. Cic. Faire communauté de biens.

\

    Somnum. Plin. Faire dormir.

\

    Speciem cruentae victoriae. Liu. Tribuni militum quinque amissi, et pauci equites Romani, cruentae maxime victoriae speciem fecerunt. La perte de cinq ou six capitaines, et de peu de gens à cheval, feit trouver la victoire dommageable, feit que la victoire sembla estre, etc.

\

    Spem. Liu. Donner esperance.

\

    Spiritus. Liu. Esmouvoir le courage, Bailler courage.

\

    Sponsionem. Martian. Faire une gajure, ou par ordonnance du juge, ou de son bon gré.

\

    Sponsionem de re aliqua. Cic. Maintenir quelque chose sur certaine peine.

\

    Stipendia sub aliquo. Liu. Estre à la guerre soubs la charge d'aucun capitaine, à la soulte d'un peuple, roy, empereur, ou autre.

\

    Qui cum eo stipendia fecerint. Liu. Qui avoyent esté compaignons de guerre avec luy.

\

    Stipendiarios. Caes. Rendre un peuple tributaire.

\

    Stomachum alicui. Cic. Faire despit.

\

    Stragem hostium. Cic. Faire grande tuerie, Renverser beaucoup d'ennemis par terre.

\

    Suauium alicui. Plaut. Baiser.

\

    Sumptum. Plaut. Despendre, Faire despense.

\

    Suspicionem. Cic. Mettre en souspecon.

\

    Plebem facere suam. Terent. Gaigner la faveur du peuple.

\

    Syngraphas. Cic. Faire cedulles signees de son sing.

\

    Facere taedium. Liu. Faire enhair aucune chose, Faire engendrer ennuy d'aucune chose en l'esprit d'aucun.

\

    Temulentiam. Plin. Faire enyvrer.

\

    Terrorem. Liu. Espovanter.

\

    Testem facere aliquem. Ouid. Prendre à tesmoing.

\

    Testudinem facere dicuntur milites. Liu. Quand une bande de gens de pied se serrent pres l'un contre l'autre, ayant rondelles et pavois sur leurs testes, en sorte qu'on ne les peult voir, et sont couvers en facon d'une tortue.

\

    Tranquillitatem. Plaut. Accoiser.

\

    Habe animum lenem, et traquillum face. Plaut. Appaise toy.

\

    Facta transacta omnia. Terent. Tout est accompli, C'est tout faict.

\

    Transitum alicui facere. Liu. Bailler passage.

\

    Sol in Pisces transitum facit. Columel. Entre.

\

    Transitionem facere. Hirtius. Se revolter.

\

    Trepidationem. Liu. Faire trembler de paour.

\

    Turbas. Plaut. Faire trouble et esmeute.

\

    Tussim. Sene. Engendrer la toux.

\

    Tyrocinium. Budaeus. Faire chef d'oeuvre.

\

    Vadimonium facere, quod et Promittere dicitur. Cic. Promettre de comparoistre au jour de l'assignation.

\

    Vecturam. Quintil. Estre voicturier.

\

    Vela. Cic. Faire voile, Desployer les voiles.

\

    Vellaturam. Varro. Faire l'estat d'un chartier.

\

    Ventum. Plaut. Esventer.

\

    Verum. Plaut. Vt quicquid sit, verum quamprimum faciam. Que je le die au vray.

\

    Facere verbum, siue verba. Cic. Dire quelque mot, Parler.

\

    Nunquam cuiquam nostrum verbum fecit. Terent. Il ne parla jamais depuis un mot à aucun de nous.

\

    Verba quidem haud indocte fecit. Plaut. Il n'a pas trop mal parlé. \ Ita verba fecit. Liu. Il dict ainsi.

\

    Multa verba facere. Cic. Avoir beaucoup de parolles, Tenir long propos.

\

    Si haec tecum duo verba fecisses, Quid ago? respirasset cupiditas. Cic. Si tu eusses dict ces deux mots.

\

    Vestigium. Cic. Marcher, Faire un pas.

\

    Vestigium in possessionem. Cic. Mettre le pied dedens quelque heritage.

\

    Viam. Plaut. Marcher, Passer par quelque lieu.

\

    Sibi viam ad castra. Liu. Se faire voye.

\

    Victoriam. Plin. Vaincre.

\

    Vim corpori. Liu. Tuer, Oultrager, Violer, Faire violence.

\

    Maximam vim cum aliquo populo facere. Cice. Courir sur aucun avec grande assemblee de gens.

\

    Vindemiam. Varro. Vendenger.

\

    Vires. Quintil. S'enforcir.

\

    Vitium facere. Ci. Quand un mur ou maison se desment et s'affaisse, et se fend, tellement qu'il la fault abbatre.

\

    Vnguentariam. Plaut. Faire mestier de vendre huiles et oignemens à plaisirs et delices.

\

    Voces. Gell. Parler.

\

    Vota. Cic. Faire prieres et supplications.

\

    Vrinam facere. Colum. Pisser.

\

    Vsum sibi facere scelerum. Lucan. S'accoustumer.

\

    Fecit vt vigilem. Plaut. Il m'a enchargé de veiller.

\

    Facturum credo vt habeas quicum cantites. Terent. Tu feras tant que tu, etc.

\

    Faciam vt potero. Cic. Je feray ce que je pourray.

\

    Fit vt pretio nouus vincat. Cic. Il se fait, Il advient que, etc.

\

    Facere vulnera. Liu. Blesser, Navrer.

\

    Iandudum factum est quum primum bibi. Plaut. Il y a ja long temps que j'ay beu premierement.

\

    Biennium iam factum est, postquam abii domo. Plaut. Il y a ja deux ans.

\

    Facile est factu. Licret. Il est aisé et facile à faire.

\

    Faciendum fuit. Terent. Il le falloit faire, Il falloit qu'il fust ainsi faict, C'estoit force.

Dictionarium latinogallicum > facio
34 habeo

hăbĕo, ēre, bŭi, bĭtum    - tr. qqf. intr. -    - haben = habesne, Plaut. Ps. 1163; Trin. 89,- 964; Truc. 680 --- arch. habessit = habuerit, Cic. Leg. 2, 19 --- inf. passif haberier, Plaut. Mil. 2, 6, 111.    - voir l'article habeo de Gaffiot. [st1]1 [-] avoir, posséder, garder, tenir; être maître de, tenir, contenir, retenir, renfermer.    - habere fundum, Cic.: posséder un domaine.    - habere sibi hereditatem, Cic.: garder pour soi un héritage.    - habere aliquem collegam: avoir qqn pour collègue.    - (animus) habet cuncta neque ipse habetur, Sall.: (l'esprit) est maître de tout et lui-même n'a pas de maître.    - habeo, non habeor a Laide, Cic. Fam. 9, 26, 2: je suis le maître et non l'esclave de Laïs.    - jaculum quod manibus habemus, Ov.: le javelot que nous tenons à la main.    - nihil epistula habebat, Cic.: la lettre ne renfermait rien.    - fere totius ulterioris Hispaniae regio difficilem habet oppugnationem, Caes.: presque toute l'Espagne ultérieure présente une attaque difficile.    - opinio manebat eum cum rege habere societatem, Nep.: on persistait à croire qu'il s'entendait bien avec le roi. - intr. - habere in Bruttiis, Cic.: avoir des propriétés dans le Bruttium.    - habet idem in nummis, habet idem in urbanis praediis, Cic. Verr. 2, 3: il a de l'argent dans ses coffres, il a des maisons.    - non habentes, Lact.: les indigents.    - avec un adjectif ou un nom attribut.    - aliquem sollicitum habere: [tenir qqn inquiet] = tenir qqn dans l'inquiétude.    - mare infestum habere, Cic.: [tenir la mer infestée] = infester la mer.    - obvium habere aliquem, Quint.: [avoir qqn en face, sur la route] rencontrer qqn.    - Matonem et Pollionem inimicos habet Fadius, Cic. Fam. 9: Fadius a Maton et Pollion comme ennemis.    - praeposteros habes tabellarios, Cic. Fam. 15: tu as des messagers qui agissent en dépit du bon sens.    - aliquem collegam habere: avoir qqn comme collègue.    - avec un participe c. attribut.    - aciem instructam habere: tenir l'armée rangée en bataille.    - aliquid cogitat et habet navem paratam, Cic. Fam. 9: il a quelque chose en tête et il a préparé un bateau.    - regis salutem a senatu commendatam habebam, Cic.: j'avais du sénat la recommandation de sauver le roi.    - aliquid cognitum (compertum, exploratum) habeo: je tiens qqch pour connu (assuré, certain).    - aliquid perspectum habeo: je connais qqch à fond.    - perfidiam Aeduorum perspectam habebat, Caes. BG. 7: il voyait bien la perfidie des Eduens.    - Clodi animum perspectum habeo, cognitum, judicatum, Cic.: quant au caractère de Clodius, je l'ai sondé, étudié, jugé.    - de Caesare satis dictum habebo, Cic. Phil. 5: j'en aurai assez dit sur César.    - domitas habere libidines, Cic. de Or. 1, 43, 194: tenir les passions sous le joug.    - vectigalia redempta habere, Caes. BG. 1: avoir pris à ferme les impôts indirects.    - neque ea res falsum (part. passé passif) me habuit: et cela ne m'a pas trompé.    - habuit plebem in clientelas principum descriptam, Cic. Rep. 2: (Romulus) a voulu que la plèbe fût rangée dans la clientèle des hommes de haut rang.    - avec un adj. verbal.    - nihil excusandum habes, Tac.: tu n'as aucune excuse à donner.    - sua voce respondendum habere, Tac.: avoir à répondre de vive voix.    - enitendum habemus ut... Plin. Ep. 1: nous devons travailler à...    - hoc habet: - [abcl]a - [il a ce coup] = il est touché (en parl. d'un gladiateur). - [abcl]b - il est pris (en parl. d'un amoureux). - [abcl]c - Plaut. ça va bien (le coup a porté).    - hoc habet: repperi qui senem ducerem, Plaut. Most.: c'est gagné: j'ai trouvé comment faire marcher ce vieillard. [st1]2 [-] avoir en soi, avoir sur soi, porter (un vêtement...).    - habere coronam in capite: porter une couronne sur la tête.    - habere anulum in digito, Ter.: porter un anneau au doigt.    - vestis bona quaerit haberi, Ov. Am. 1: un beau vêtement demande à être porté. [st1]3 [-] avoir pour conséquence, comporter, occasionner.    - hoc nihil utilitatis habet: cela n'offre rien d'utile.    - pons magnum circuitum habebat, Caes.: le pont occasionnait un long détour. [st1]4 [-] susciter (un sentiment), être l'objet de, éprouver, ressentir, supporter, endurer, subir.    - laetitiam (timorem) habere: susciter la joie (la peur).    - multi injurias gravius aequo habuere, Sall. C.: beaucoup ressentent les injustices plus vivement qu'il ne faudrait.    - invidiam habere: être l'objet de l'envie.    - suspicionem habere, Nep.: être soupçonné.    - quae in praesens Tiberius civiliter habuit, Tac. An. 4: pour le moment, Tibère supporta cela en bon citoyen.    - non tantum maleficium impune habendum, Tac. An. 3: on ne doit pas laisser impuni un tel forfait.    - nec ita aegre habuit filium id pro parente ausum, Liv. 7: il ne sut pas mauvais gré au fils de ce qu'il avait osé pour son père. [st1]5 [-] entrer en possession de, prendre, garder.    - habere aliquid sibi (secum): prendre qqch pour soi.    - formule de divorce - res tuas tibi habeas (habe, habeto): garde pour toi ce qui t'appartient (reprends ton bien).    - mimulam suam suas res sibi habere jussit, Cic. Phil. 2: il ordonna à sa comédienne de reprendre ses effets (= de s'en aller).    - res tuas habe: - [abcl]a - reprends ton bien (garde ce qui te revient). - [abcl]b - va-t-en, déloge.    - haec tu tecum habeto, Cic.: garde cela pour toi (= sois discret). [st1]6 [-] tenir (une région...), occuper, gouverner, administrer, gérer.    - rem publicam habere: administrer les affaires publiques.    - Siciliam et Sardiniam per legatos habuit, Flor.: il fit administrer la Sicile par des gouverneurs.    - urbem Romanam a principio reges habuere, Tac. An. 1: la ville de Rome fut d'abord gouvernée par des rois.    - Hispaniae tribus (legionibus) habebantur, Tac. An. 4: L'Espagne était occupée par trois légions. [st1]7 [-] avoir dans son esprit, savoir, avoir à, pouvoir.    - habes consilia nostra, Cic. Att. 5: tu connais mes intentions.    - obscura est historia Romana, siquidem istius regis matrem habemus, ignoramus patrem, Cic. Rep. 2: l'histoire romaine est obscure: s'il est vrai que nous connaissons la mère de ce roi (Ancus), nous ne savons pas qui était son père.    - sic habeto: sache-le bien.    - habes rationem mei consilii, Cic. Fam. 9, 2, 4: tu sais la raison de ma conduite.    - de Dolabella, si quid habes novi, facies me certiorem, Cic.: à propos de Dolabella, si tu sais quelque chose de nouveau, tiens-moi au courant.    - habes de Vatinio, Cic. Fam. 1: voilà pour ce qui concerne Vatinius.    - habere + inf.: avoir à, pouvoir.    - cf. gr. οὐδὲν ἀντειπεῖν ἔχω: je n'ai rien à répondre.    - habeo etiam dicere quem de ponte in Tiberim dejecerit, Cic. Am.: je peux même citer un homme qu'il a précipité du haut du pont dans le Tibre.    - haec fere dicere habui de natura deorum, Cic. Nat. 3: voilà à peu près ce que j'avais à dire sur la nature des dieux.    - de re publica nihil habeo ad te scribere, Cic. Att. 2, 22, 6: je n'ai rien à te dire de la république.    - habere + inter. indir.: savoir.    - de quibus habeo ipse quid sentiam, Cic. Nat. 3: je sais ce que je dois penser d'eux.    - nihil habeo quid dicam: je ne sais que dire.    - nihil habeo quod dicam: je n'ai rien à dire.    - quo me conjectura ducat habeo, Cic. Fam. 9, 2, 4: je sais où me conduit ma conjecture.    - quod exspectem istinc magis habeo quam quod ipse scribam, Cic. Att. 3, 10: j'ai plus de nouvelles à attendre de toi, là-bas, que moi, je n'en ai à t'écrire. [st1]8 [-] traiter (qqn), se conduire envers, tenir pour, regarder comme.    - aliquem bene (male) habere: traiter bien (mal) qqn.    - uti me habueris, Plaut.: comme tu m'auras traité.    - eos habere necessarios: les traiter en amis intimes, les considérer comme des amis intimes.    - satin' habes, si feminarum nulla'st quam aeque diligam? Plaut. Amph.: [ne considères-tu pas comme assez...] ne te suffit-il pas que tu sois pour moi la plus chère des femmes?    - id quidem nostris moribus nefas habetur, Nep.: ce (genre d'union), selon nos moeurs, est considéré comme abominable.    - aliquem pro amico (pro hoste) habere: regarder qqn comme ami (comme ennemi).    - habere pro certo: tenir pour certain.    - incognita habere pro cognitis, Cic. Off. 1, 18: tenir pour connu l'inconnu.    - habere aliquem amici loco (in amici loco, in amici numero ou amici numero): traiter qqn comme un ami.    - habere aliquid pro nihilo: ne faire aucun cas de qqch.    - avec un gén. de prix.    - habere aliquid magni: faire grand cas de qqch.    - non habeo nauci aliquem, Cic.: je ne fais aucun cas de qqn.    - habitus magnae auctoritatis, Caes.: considéré comme un homme de grande considération.    - avec datif.    - eam rem habere religioni, Cic.: se faire un scrupule de cela.    - aliquem ludibrio habere: se moquer de qqn.    - virtutem ludibrio habere: se moquer de la vertu, tourner la vertu en dérision.    - aliquid honori habere: s'honorer de qqch, considérer qqch comme un titre d'honneur.    - habere rem publicam quaestui: trafiquer de la chose publique.    - au passif être regardé comme, passer pour.    - militibus habebatur fortissimus (compl. d'agent au dat. après habeor): il était regardé comme très brave par les soldats.    - omnes et dicuntur et habentur tyranni qui... Nep.: on les appelle tyrans et ils passent pour tels tous ceux qui...    - ea spolia opima habentur, quae... Liv.: ces dépouilles passent pour opimes, qui... [st1]9 - tr. et intr. - tenir (un lieu), détenir, occuper, habiter, demeurer.    - hanc habeo sedem, Ov.: j'habite cette demeure.    - in delubro habere, Varr.: habiter dans un temple.    - qui Syracusis habet, Plaut.: qui habite à Syracuse.    - quis istic habet? Plaut. Bacch.: qui demeure là? [st1]10 [-] passer (le temps...).    - in obscuro vitam habere: passer sa vie dans l'obscurité.    - habere aetatem procul a republica, Sall. C. 4, 1: passer sa vie loin de la république. [st1]11 [-] faire, exécuter; tenir (une assemblée), convoquer.    - habere supplicationes: faire des prières publiques.    - habere delectum: procéder à une levée de troupes.    - habere delectum + gén.: faire un choix entre.    - habere contionem: tenir une assemblée, prononcer une harangue.    - habere senatum: tenir la séance du sénat.    - habere comitia: tenir (présider) les comices.    - habere orationem: prononcer un discours.    - verba habere: tenir des propos, prononcer des paroles. [st1]12 [-] soigner, entretenir.    - qui cultus habendo sit pecori, hinc canere incipiam, Virg. G. 1: quelle sollicitude il faut apporter au troupeau que l'on doit soigner, voilà ce que maintenant je vais chanter. [st1]13 [-] se trouver, être dans tel ou tel état.    - (se) habere: se trouver, être.    - graviter se habere, Cic.: être gravement malade.    - ego me bene habeo: moi, je vais bien (je me porte bien).    - bene habet: tout va bien, c'est bon, c'est bien.    - sic (ita) res habet: il en est ainsi (voilà où en sont les choses).    - cf. gr. οὕτως ἔχει [s.-ent. τὰ πράγματα]: il en est ainsi.    - sic habemus, Cic.: voilà dans quelles situation nous nous trouvons.    - male se res habet, Cic.: les choses vont mal.    - Tullia recte valet; Terentia minus belle habuit, Dolab. ap. Cic. Fam. 9: Tullia va bien; Térentia s'est moins bien portée.    - sic profecto se res habet ut: les choses vont de telle façon que.
* * *
hăbĕo, ēre, bŭi, bĭtum    - tr. qqf. intr. -    - haben = habesne, Plaut. Ps. 1163; Trin. 89,- 964; Truc. 680 --- arch. habessit = habuerit, Cic. Leg. 2, 19 --- inf. passif haberier, Plaut. Mil. 2, 6, 111.    - voir l'article habeo de Gaffiot. [st1]1 [-] avoir, posséder, garder, tenir; être maître de, tenir, contenir, retenir, renfermer.    - habere fundum, Cic.: posséder un domaine.    - habere sibi hereditatem, Cic.: garder pour soi un héritage.    - habere aliquem collegam: avoir qqn pour collègue.    - (animus) habet cuncta neque ipse habetur, Sall.: (l'esprit) est maître de tout et lui-même n'a pas de maître.    - habeo, non habeor a Laide, Cic. Fam. 9, 26, 2: je suis le maître et non l'esclave de Laïs.    - jaculum quod manibus habemus, Ov.: le javelot que nous tenons à la main.    - nihil epistula habebat, Cic.: la lettre ne renfermait rien.    - fere totius ulterioris Hispaniae regio difficilem habet oppugnationem, Caes.: presque toute l'Espagne ultérieure présente une attaque difficile.    - opinio manebat eum cum rege habere societatem, Nep.: on persistait à croire qu'il s'entendait bien avec le roi. - intr. - habere in Bruttiis, Cic.: avoir des propriétés dans le Bruttium.    - habet idem in nummis, habet idem in urbanis praediis, Cic. Verr. 2, 3: il a de l'argent dans ses coffres, il a des maisons.    - non habentes, Lact.: les indigents.    - avec un adjectif ou un nom attribut.    - aliquem sollicitum habere: [tenir qqn inquiet] = tenir qqn dans l'inquiétude.    - mare infestum habere, Cic.: [tenir la mer infestée] = infester la mer.    - obvium habere aliquem, Quint.: [avoir qqn en face, sur la route] rencontrer qqn.    - Matonem et Pollionem inimicos habet Fadius, Cic. Fam. 9: Fadius a Maton et Pollion comme ennemis.    - praeposteros habes tabellarios, Cic. Fam. 15: tu as des messagers qui agissent en dépit du bon sens.    - aliquem collegam habere: avoir qqn comme collègue.    - avec un participe c. attribut.    - aciem instructam habere: tenir l'armée rangée en bataille.    - aliquid cogitat et habet navem paratam, Cic. Fam. 9: il a quelque chose en tête et il a préparé un bateau.    - regis salutem a senatu commendatam habebam, Cic.: j'avais du sénat la recommandation de sauver le roi.    - aliquid cognitum (compertum, exploratum) habeo: je tiens qqch pour connu (assuré, certain).    - aliquid perspectum habeo: je connais qqch à fond.    - perfidiam Aeduorum perspectam habebat, Caes. BG. 7: il voyait bien la perfidie des Eduens.    - Clodi animum perspectum habeo, cognitum, judicatum, Cic.: quant au caractère de Clodius, je l'ai sondé, étudié, jugé.    - de Caesare satis dictum habebo, Cic. Phil. 5: j'en aurai assez dit sur César.    - domitas habere libidines, Cic. de Or. 1, 43, 194: tenir les passions sous le joug.    - vectigalia redempta habere, Caes. BG. 1: avoir pris à ferme les impôts indirects.    - neque ea res falsum (part. passé passif) me habuit: et cela ne m'a pas trompé.    - habuit plebem in clientelas principum descriptam, Cic. Rep. 2: (Romulus) a voulu que la plèbe fût rangée dans la clientèle des hommes de haut rang.    - avec un adj. verbal.    - nihil excusandum habes, Tac.: tu n'as aucune excuse à donner.    - sua voce respondendum habere, Tac.: avoir à répondre de vive voix.    - enitendum habemus ut... Plin. Ep. 1: nous devons travailler à...    - hoc habet: - [abcl]a - [il a ce coup] = il est touché (en parl. d'un gladiateur). - [abcl]b - il est pris (en parl. d'un amoureux). - [abcl]c - Plaut. ça va bien (le coup a porté).    - hoc habet: repperi qui senem ducerem, Plaut. Most.: c'est gagné: j'ai trouvé comment faire marcher ce vieillard. [st1]2 [-] avoir en soi, avoir sur soi, porter (un vêtement...).    - habere coronam in capite: porter une couronne sur la tête.    - habere anulum in digito, Ter.: porter un anneau au doigt.    - vestis bona quaerit haberi, Ov. Am. 1: un beau vêtement demande à être porté. [st1]3 [-] avoir pour conséquence, comporter, occasionner.    - hoc nihil utilitatis habet: cela n'offre rien d'utile.    - pons magnum circuitum habebat, Caes.: le pont occasionnait un long détour. [st1]4 [-] susciter (un sentiment), être l'objet de, éprouver, ressentir, supporter, endurer, subir.    - laetitiam (timorem) habere: susciter la joie (la peur).    - multi injurias gravius aequo habuere, Sall. C.: beaucoup ressentent les injustices plus vivement qu'il ne faudrait.    - invidiam habere: être l'objet de l'envie.    - suspicionem habere, Nep.: être soupçonné.    - quae in praesens Tiberius civiliter habuit, Tac. An. 4: pour le moment, Tibère supporta cela en bon citoyen.    - non tantum maleficium impune habendum, Tac. An. 3: on ne doit pas laisser impuni un tel forfait.    - nec ita aegre habuit filium id pro parente ausum, Liv. 7: il ne sut pas mauvais gré au fils de ce qu'il avait osé pour son père. [st1]5 [-] entrer en possession de, prendre, garder.    - habere aliquid sibi (secum): prendre qqch pour soi.    - formule de divorce - res tuas tibi habeas (habe, habeto): garde pour toi ce qui t'appartient (reprends ton bien).    - mimulam suam suas res sibi habere jussit, Cic. Phil. 2: il ordonna à sa comédienne de reprendre ses effets (= de s'en aller).    - res tuas habe: - [abcl]a - reprends ton bien (garde ce qui te revient). - [abcl]b - va-t-en, déloge.    - haec tu tecum habeto, Cic.: garde cela pour toi (= sois discret). [st1]6 [-] tenir (une région...), occuper, gouverner, administrer, gérer.    - rem publicam habere: administrer les affaires publiques.    - Siciliam et Sardiniam per legatos habuit, Flor.: il fit administrer la Sicile par des gouverneurs.    - urbem Romanam a principio reges habuere, Tac. An. 1: la ville de Rome fut d'abord gouvernée par des rois.    - Hispaniae tribus (legionibus) habebantur, Tac. An. 4: L'Espagne était occupée par trois légions. [st1]7 [-] avoir dans son esprit, savoir, avoir à, pouvoir.    - habes consilia nostra, Cic. Att. 5: tu connais mes intentions.    - obscura est historia Romana, siquidem istius regis matrem habemus, ignoramus patrem, Cic. Rep. 2: l'histoire romaine est obscure: s'il est vrai que nous connaissons la mère de ce roi (Ancus), nous ne savons pas qui était son père.    - sic habeto: sache-le bien.    - habes rationem mei consilii, Cic. Fam. 9, 2, 4: tu sais la raison de ma conduite.    - de Dolabella, si quid habes novi, facies me certiorem, Cic.: à propos de Dolabella, si tu sais quelque chose de nouveau, tiens-moi au courant.    - habes de Vatinio, Cic. Fam. 1: voilà pour ce qui concerne Vatinius.    - habere + inf.: avoir à, pouvoir.    - cf. gr. οὐδὲν ἀντειπεῖν ἔχω: je n'ai rien à répondre.    - habeo etiam dicere quem de ponte in Tiberim dejecerit, Cic. Am.: je peux même citer un homme qu'il a précipité du haut du pont dans le Tibre.    - haec fere dicere habui de natura deorum, Cic. Nat. 3: voilà à peu près ce que j'avais à dire sur la nature des dieux.    - de re publica nihil habeo ad te scribere, Cic. Att. 2, 22, 6: je n'ai rien à te dire de la république.    - habere + inter. indir.: savoir.    - de quibus habeo ipse quid sentiam, Cic. Nat. 3: je sais ce que je dois penser d'eux.    - nihil habeo quid dicam: je ne sais que dire.    - nihil habeo quod dicam: je n'ai rien à dire.    - quo me conjectura ducat habeo, Cic. Fam. 9, 2, 4: je sais où me conduit ma conjecture.    - quod exspectem istinc magis habeo quam quod ipse scribam, Cic. Att. 3, 10: j'ai plus de nouvelles à attendre de toi, là-bas, que moi, je n'en ai à t'écrire. [st1]8 [-] traiter (qqn), se conduire envers, tenir pour, regarder comme.    - aliquem bene (male) habere: traiter bien (mal) qqn.    - uti me habueris, Plaut.: comme tu m'auras traité.    - eos habere necessarios: les traiter en amis intimes, les considérer comme des amis intimes.    - satin' habes, si feminarum nulla'st quam aeque diligam? Plaut. Amph.: [ne considères-tu pas comme assez...] ne te suffit-il pas que tu sois pour moi la plus chère des femmes?    - id quidem nostris moribus nefas habetur, Nep.: ce (genre d'union), selon nos moeurs, est considéré comme abominable.    - aliquem pro amico (pro hoste) habere: regarder qqn comme ami (comme ennemi).    - habere pro certo: tenir pour certain.    - incognita habere pro cognitis, Cic. Off. 1, 18: tenir pour connu l'inconnu.    - habere aliquem amici loco (in amici loco, in amici numero ou amici numero): traiter qqn comme un ami.    - habere aliquid pro nihilo: ne faire aucun cas de qqch.    - avec un gén. de prix.    - habere aliquid magni: faire grand cas de qqch.    - non habeo nauci aliquem, Cic.: je ne fais aucun cas de qqn.    - habitus magnae auctoritatis, Caes.: considéré comme un homme de grande considération.    - avec datif.    - eam rem habere religioni, Cic.: se faire un scrupule de cela.    - aliquem ludibrio habere: se moquer de qqn.    - virtutem ludibrio habere: se moquer de la vertu, tourner la vertu en dérision.    - aliquid honori habere: s'honorer de qqch, considérer qqch comme un titre d'honneur.    - habere rem publicam quaestui: trafiquer de la chose publique.    - au passif être regardé comme, passer pour.    - militibus habebatur fortissimus (compl. d'agent au dat. après habeor): il était regardé comme très brave par les soldats.    - omnes et dicuntur et habentur tyranni qui... Nep.: on les appelle tyrans et ils passent pour tels tous ceux qui...    - ea spolia opima habentur, quae... Liv.: ces dépouilles passent pour opimes, qui... [st1]9 - tr. et intr. - tenir (un lieu), détenir, occuper, habiter, demeurer.    - hanc habeo sedem, Ov.: j'habite cette demeure.    - in delubro habere, Varr.: habiter dans un temple.    - qui Syracusis habet, Plaut.: qui habite à Syracuse.    - quis istic habet? Plaut. Bacch.: qui demeure là? [st1]10 [-] passer (le temps...).    - in obscuro vitam habere: passer sa vie dans l'obscurité.    - habere aetatem procul a republica, Sall. C. 4, 1: passer sa vie loin de la république. [st1]11 [-] faire, exécuter; tenir (une assemblée), convoquer.    - habere supplicationes: faire des prières publiques.    - habere delectum: procéder à une levée de troupes.    - habere delectum + gén.: faire un choix entre.    - habere contionem: tenir une assemblée, prononcer une harangue.    - habere senatum: tenir la séance du sénat.    - habere comitia: tenir (présider) les comices.    - habere orationem: prononcer un discours.    - verba habere: tenir des propos, prononcer des paroles. [st1]12 [-] soigner, entretenir.    - qui cultus habendo sit pecori, hinc canere incipiam, Virg. G. 1: quelle sollicitude il faut apporter au troupeau que l'on doit soigner, voilà ce que maintenant je vais chanter. [st1]13 [-] se trouver, être dans tel ou tel état.    - (se) habere: se trouver, être.    - graviter se habere, Cic.: être gravement malade.    - ego me bene habeo: moi, je vais bien (je me porte bien).    - bene habet: tout va bien, c'est bon, c'est bien.    - sic (ita) res habet: il en est ainsi (voilà où en sont les choses).    - cf. gr. οὕτως ἔχει [s.-ent. τὰ πράγματα]: il en est ainsi.    - sic habemus, Cic.: voilà dans quelles situation nous nous trouvons.    - male se res habet, Cic.: les choses vont mal.    - Tullia recte valet; Terentia minus belle habuit, Dolab. ap. Cic. Fam. 9: Tullia va bien; Térentia s'est moins bien portée.    - sic profecto se res habet ut: les choses vont de telle façon que.
* * *

    Habeo, habes, habui, habitum, pen. cor. habere. Plau. Avoir.

\

    Habere. Plaut. Traicter.

\

    Is vti tu me hic habueris, perinde illum illic curauerit. Plaut. Ainsi que tu me traicteras, Ainsi que tu me feras.

\

    Nunquam secus habui illam, ac si ex me esset nata. Terent. Jamais je ne la traictay autrement, que si elle eust esté ma fille.

\

    - semper parce ac duriter Se habere. Terent. Vivre chichement.

\

    Nimium te habui delicatam. Plaut. Je t'ay traictee trop delicatement.

\

    AEgre habere. Liu. Estre marri.

\

    Habet illum arcte, contenteque. Plaut. Elle le tient de court, En subjection.

\

    Quae res eos magno diuturnoque bello inter se habuit. Sallust. Les entreteint en guerre.

\

    Habet eos somnus. Ouid. Ils dorment.

\

    Antiqui tales aegros in tenebris habebant. Celsus. Les tenoyent en lieux obscurs.

\

    Habere aliquem in luce, vel lumine. Cels. Le tenir en lieu cler et au jour.

\

    Habere. Habiter Demourer.

\

    Qui mortales in initio Africam habuerint. Sallust. Ont habité en Afrique au commencement.

\

    Habet se erga aedem. Plaut. Elle demeure, etc.

\

    - meretrix Quae hic habet. Plaut. Qui demeure ci.

\

    De Rep. nihil habeo ad te scribere. Cic. Je n'ay rien que je te puisse escrire.

\

    Habere, Reputer, Estimer. Quintil. An habendum sit adulterium in lupanari.

\

    Haec habui de amicitia quae dicerem. Ci. Voila ce que je scavoye pour vous dire, touchant le faict d'amitié.

\

    Sicuti pleraque mortalium habentur. Sallust. Comme la plus part des choses mortelles se conduisent, ou comme advient le plus souvent aux choses humaines, ou és choses de ce monde.

\

    Quid habeo aliud deos immortales precari, quam vt, etc. Sueton. Quelle autre requeste ay je à faire à Dieu, Qu'ay je autre chose à prier à Dieu, Que doy je autre chose prier à Dieu, sinon que, etc.

\

    Audire habeo quid hic sentiat. Cic. J'ay à ouir.

\

    Quum deponendum haberet. Pli. Quand il falloit qu'elle l'ostast.

\

    Praecipendum habeo. Colum. J'ay à commander.

\

    Respondendum habere. Tacit. Avoir à respondre.

\

    Vt ante Cal. Sex. omnes decumas ad aquam deportatas haberent. Cic. Qu'ils eussent porté sur le bord.

\

    Habere accessum ad aliquem. Colu. Avoir accez et entree.

\

    Eo die acerbum habuimus Curionem. Cice. Nous fut fort contraire.

\

    Aditum habere dicitur locus. Caes. Avoir passage pour entrer.

\

    Aditum ad aliquem, per translationem. Caes. Avoir entree et facile accez.

\

    Habet haec res admirationem. Plin. Elle ha quelque cas dont on s'esmerveille.

\

    Habere aetatem procul a Rep. Sallust. Passer son aage sans se mesler des affaires publiques.

\

    Habere bene aetatem suam. Plaut. Se bien traicter.

\

    Quos habuit amantissimos sui. Cic. Qui ont esté grandement ses amis.

\

    Habere pro ancilla. Plaut. Ne hanc ille habeat pro ancilla sibi. Qu'il ne s'en serve pour chambriere.

\

    Animum alienum ab aliquo habere. Cic. Estre courroucé contre quelqu'un. \ Bonum animum. Liu. Avoir bon courage.

\

    Habe quietum animum. Plaut. Ne te soulcie.

\

    Tantummodo in animis habetote, non me, etc. Sallu. Estimez et pensez.

\

    Hoc neque transire habebat in animo, neque, etc. Caes. Il n'avoit point d'affection de, etc.

\

    Istum exhaeredare in animo habebat. Cic. Il avoit en la fantasie de, etc. Il avoit affection et volunté de, etc.

\

    Sic in animo habeto, vti ne cupide emas. Cato. Ayes ceste fantasie de, etc. Ayes en memoire et souvenance de, etc.

\

    Anxium me haec res habet. Plin. iunior. Me chagrine et me tient en soulci.

\

    Semper eos accolae Galli in armis habebant. Liu. Les contraignoyent d'estre tousjours en armes et se tenir sur leurs gardes.

\

    Disserendi artem nullam habuit. Cicero. Il ne scavoit point l'art de disputer.

\

    Vana sunt ista, quae nos attonitos habent. Seneca. Qui nous rendent esbahiz et estonnez, Qui nous estonnent.

\

    Auratam mulierem habere. Plaut. La bien garnir de dorures.

\

    Authorem habere aliquem. Terent. Ensuyvre.

\

    Quo maiorem authoritatem haberet oratio. Ci. Qu'elle fust plus grave et de plus d'authorité.

\

    Authoritatem apud aliquem habere. Caes. Avoir credit envers aucun, Estre prisé et estimé par aucun.

\

    Minimam authoritatem habere. Cic. Estre en fort petite estime, N'avoir point d'authorité envers aucun.

\

    Belle habere. Cic. Se porter bien.

\

    Bene habet. Liu. Tout va bien, Tout se porte bien, C'est bien faict.

\

    Pro beneficio habere. Brutus Ciceroni. Estimer plaisir ou bien faict.

\

    Quae nihil aliud in bonis habet, nisi honestum. Cice. Qui parmi les biens ne met autre chose fors ce qui est honneste.

\

    Voluptas in rebus bonis habenda non est. Cic. Il ne la fault pas compter au nombre des bonnes choses, Ne doibt pas estre comptee, etc.

\

    Bonum caelum ager habere dicitur. Cato. Quand l'air en est sain.

\

    Quum Caesar ad oppidum castra haberet. Cic. Pendant qu'il avoit son camp, ou campoit devant, etc.

\

    Castra in radicibus Amani habuimus apud aras Alexandri quatriduum. Cic. Nous campasmes.

\

    Casum habere, dicitur res aliqua. Cic. Estre en dangier.

\

    Causam habere. Caes. Avoir occasion et cause.

\

    Censum. Caesar. Cic. Faire le denombrement des hommes, Mettre par compte et denombrement combien il y a de gens en une ville ou contree.

\

    Certandum habere. Plin. iunior. Avoir à debatre et desmesler quelque chose.

\

    Certamen cum aliquo. Liu. Magno certamine cum Praetore habito, tenuerunt causam. Apres avoir long temps debatu avec le Preteur, ils gaignerent leur cause.

\

    Certi aliquid habere. Cic. Avoir quelque certitude et asseurance de quelque chose.

\

    Certam rem habere. Cic. Scavoir certainement.

\

    Pro certo. Cic. Scavoir certainement.

\

    Charum aliquem habere. Terent. L'aimer.

\

    Quae in praesens Tiberius ciuiliter habuit. Tacit. Porta et endura civilement.

\

    Nullam mei cogitationem habuit. Seneca. Il n'a point eu d'esgard à moy.

\

    Cognitam amicitiam. Cic. Quam nec vsu, nec ratione habent cognitam. De laquelle n'ont aucune congnoissance, ne par usage, ne par apprentissage.

\

    Crebra inter se colloquia milites habebant. Caes. Ils parlementoyent souvent ensemble.

\

    Comitia habere. Sallust. Faire assemblee de peuple pour traicter des affaires publiques, ou pour eslire quelque Magistrat.

\

    Matrem meosque tibi commendatos habe. Trebonius ad Ciceronem. Ayes les pour recommandez.

\

    Commercium cum aliquo habere. Cic. Avoir quelque affaire, accointance, trafique, ou intelligence avec aucun.

\

    Quatuor frondarias fiscinas complere in die iustum habet. Plin. C'est sa tasche d'emplir, etc. Il doibt emplir, etc.

\

    Compertum habere. Liu. Scavoir certainement.

\

    Comprehensam animo sententiam aliquam. Cic. Tenir et embrasser une opinion.

\

    Nihil comprehensi habere. Cic. N'avoir rien sceu comprendre.

\

    Concilium habere. Plaut. Quand le magistrat assemble une partie du peuple pour traicter des affaires publiques.

\

    Extemplo Gallorum et Ligurum concilium habuit. Liu. Il assembla les, etc.

\

    Conscientiam conditionis suae. Traianus ad Plinium. Avoir congnoissance de son estat.

\

    Nequem conscium suorum haberet. Liu. A fin que nul des siens ne sceust son secret.

\

    Consilium habere. Caes. Consulter.

\

    In consilio aliquem habere. Plin. iunior. Avoir aucun au nombre de son conseil, ou pour son conseil.

\

    Vt intrantium, exeuntiumque conspectum habeat. Colu. A fin qu'il voye ceulx qui entreront et sortiront.

\

    Constitutum habere. Caelius ad Ciceronem. Avoir proposé, deliberé, et arresté.

\

    Controuersias habere. Caes. Avoir debat et estre en different de quelque chose avec aucun.

\

    Ii perpetuas controuersias inter se habebant, vter alteri anteferretur. Caes. Ils avoyent continuelle noise et debat sans cesse entre eulx qui, etc.

\

    Conuiuium. Plin. Faire banquet à autruy.

\

    Eos couenire habeo, quos cognoui. Cic. Il fault que je parle à ceulx que j'ay congneu, ou J'ay à parler à, etc.

\

    Meam culpam habeto, nisi perexcruciauero. Plaut. Di que c'est ma faulte si, etc.

\

    Cultu liberali aliquem habere. Liu. Le vestir et traicter honnestement et en enfant de bonne maison.

\

    Curae rem aliquam habere. Plautus. Soigner d'elle, En avoir soing, L'avoir pour recommandee.

\

    Boues maxima diligentia curatos habeto. Cato. Ayes soing que les boeufs soyent bien pensez soingneusement.

\

    Curam vestri habeo. Gell. J'ay soing de vous.

\

    Nam et Asiae reges serendi curam habuerunt. Plin. Ils se sont meslez eulx mesmes, et ont eu soing de semer.

\

    In cura aliquid habere. Plin. Avoir soing de quelque chose.

\

    Cursum secundum habere dicuntur naues. Caes. Quand elles ne trouvent point d'empeschement en leur navigation.

\

    In custodia aliquem. Liu. Le tenir en prison.

\

    Neque te in decurionibus habebam. Cic. Je ne pensoye pas que tu fusses Decurio.

\

    Delectum habere. Cic. Avoir le chois, Eslire, Choisir.

\

    Delectum habere. Caes. Faire amas de gens de guerre, et prendre d'entre eulx ceulx qui sont les plus propres pour la guerre.

\

    In deliciis habere Cic. Aimer fort, et y prendre grand plaisir.

\

    Habere in deliciis. Senec. Traicter delicatement.

\

    Derelictui vineam habere. Gell. Ne tenir compte de sa vigne, et la laisser sans labourer.

\

    Pro derelicto. Cic. Tenir aucune chose pour delaissee.

\

    Despicatum. Terent. Despriser et ne tenir compte d'aucun.

\

    De Caesare satis dictum habeo. Cic. J'ay assez dict.

\

    Haec fere dicere habui de natura deorum. Cic. Voila que je scavoye pour vous dire quant à la nature des dieux.

\

    Pro non dicto habere. Liu. Tenir pour non dict, Estimer autant que s'il n'en avoit esté rien dict.

\

    - is me dignum cui concrederet Habuit. Plaut. Il m'a estimé digne.

\

    Currenti atque properanti, haud quisquam dignum habet decedere. Plaut. Il n'y a nul qui daigne, etc.

\

    Dignitatem alicui habere. Plin. Faire estime d'aucun, L'avoir en estime et reputation.

\

    Verbum ipsum voluptatis non habet dignitatem. Cice. N'est pas honneste.

\

    Diligentiam in re aliqua. Cic. Avoir soing de quelque chose.

\

    Antiqua disciplina milites habuerat. Tacit. Il avoit traicté et entretenu ses gensdarmes selon l'ancienne discipline militaire.

\

    Disputationem habere. Cic. Disputer.

\

    Habeat meipsum sibi documento. Cic. Qu'il me prenne pour exemple.

\

    An tu dubium habebis, etiam sancte quum ego iurem tibi? Plaut. Doubteras tu, etc.

\

    Non habuit dubium quin, etc. Hirtius. Il ne doubta point.

\

    Haec autem habere dubia, neque, etc. Avoir en doubte.

\

    Pro haud dubio habere. Liu. Croire pour tout certain.

\

    Habere alicui editionem. Plaut. Luy faire un edict.

\

    Psilothri effectum habet. Plin. Il ha l'effect et la vertu de Psilothrum.

\

    Habere effectum, Participium. Caesar. Avoir faict.

\

    Foliorum latitudo peltae effigiem Amazonicae habet. Plin. Resemble à, etc.

\

    Excusationem habere. Cic. Avoir excuse.

\

    Habet bonorum exemplum. Terent. Il ha les bons pour exemple et patron.

\

    Cuius rei exemplum si non haberemus, tamen, etc. Caes. Si nous n'en avions point d'exemple.

\

    Expertem consiliorum habere aliquem. Liu. Luy celer son secret, Ne se descouvrir point à luy de son secret, Ne luy communiquer rien de son conseil, et l'estranger.

\

    Exploratum habere. Cic. Estre seur et asseuré, Scavoir certainement.

\

    Expurgationem habere. Plaut. S'excuser et purger.

\

    Factionem testamenti habere. Cic. Avoir povoir par les loix de faire testament.

\

    In iudiciis vulgo fas habetur indulgere aliquid studio suo. Quintil. On estime licite.

\

    Febrem habere. Cic. Avoir la fievre.

\

    Habere fidem apud aliquem. Plin. Luy apporter seureté, L'asseurer, Donner asseurance.

\

    Fidem alicui. Cic. Croire aucun et se fier en luy.

\

    Neque in hac, neque in illa parte fidem habens. Sallust. Ne se fiant ne d'un costé ne d'autre.

\

    Si fidem habeat, se iri praepositum tibi Apud me. Teren. S'il scavoit certainement que, etc.

\

    Tibi eam fiduciam diligentiae habeo, vt credam te omni ratione id acturum. Plin. iunior. Je suis si asseuré de ta diligence, que etc.

\

    Fiduciam alicuius rei faciendae habere. Caesar. Esperer de pouvoir faire quelque chose.

\

    Et habuisset tanto impetu coepta res fortunam, nisi, etc. Liu. La chose fut venue à bien, si, etc.

\

    Gloriam cum modo habere. Tacit. Garder mesure et moyen en gloire, Ne se glorifier oultre mesure.

\

    Habere gratiam dicuntur lapilli et gemmae pretiosissimae. Plin. Avoir grace, Plaire et avoir une singuliere excellence.

\

    Quod apud alios gratiam, apud alios offensionem habet. Plin. Laquelle chose plaist aux uns, et desplaist aux autres.

\

    Gratiam habere alicui. Quintil. Luy scavoir bon gré.

\

    Habeo grates Neptuno. Plaut. Je remercie, ou je rends grace à Neptunus.

\

    Quicquid est quod dabitur, gratum habebo. Plaut. Je l'auray pour aggreable.

\

    Gratissimum habere debitorem. Plin. iunior. Recongnoissant.

\

    Grauem rem aliquam habere. Cic. L'estimer grande.

\

    Habemus hominem ipsum. Terent. Nous le tenons.

\

    Honorem alicui habere. Cic. Le priser, Luy faire et porter honneur.

\

    Deo honorem. Cic. Le remercier, et luy rendre graces.

\

    Quos praecipuo semper honore Caesar habuit. Caesar. Ausquels Cesar portoit le plus d'honneur.

\

    Honores alicui habere. Cic. Luy adjuger quelque honneur: comme de povoir triompher, ou autre chose.

\

    In honore habere. Cic. Avoir en honneur, Estimer et priser.

\

    Pro hoste habere. Sallust. Tenir pour son ennemi.

\

    Habeo huic, non tibi. Terent. C'est pour cestuy ci que je l'ay, non pas pour toy.

\

    Immunitatem habere. Caes. Avoir exemption, Estre exempt.

\

    Imperium in beluas. Terent. En avoir le gouvernement.

\

    Impetrandumque a bonitate tua per nos habet, quod illifortunae malignitas denegauit. Plin. iunior. Qu'il impetre par nostre moyen, Nous voulons impetrer de toy pour luy.

\

    Impune aliquid habere. Terent. En demourer impuni.

\

    Etsi semper pro indignissimo habuerant, se patrio regno tutoris fraude pulsos, etc. Liu. Avoyent tousjours estimé chose indigne.

\

    Infamiam habere. Caesar, Latrocinia nullam habent infamiam, quae extra fines cuiusque ciuitatis fiunt. Ne sont point blasmez et estimez meschants.

\

    Vias latrociniis, pascuaque publica infesta habuerant. Liu. Avoyent infesté et gasté, et rendu dangereux à passer.

\

    Ingrata bona habere. Plaut. Ne prendre point en gré.

\

    Potius quam te inimicum habeam, faciam vt iusseris. Terent. Plustost que d'avoir ta male grace.

\

    Ea tum cura maxime intentos habebat Romanos. Liu. Les chagrinoit bien et soulcioit.

\

    Intimum aliquem habere. Terent. Faire grande privaulté à aucun, et luy monstrer grand signe de familiarité.

\

    - nihil est quod dicas mihi Alium quaerebam, iter hac habui. Terent. Je passoye par ci.

\

    Iter ad legiones habebat. Caesar. Il s'en alloit, etc.

\

    Dixerunt Caesarem iter habere Capuam. Cic. Que Cesar vouloit aller en Capue.

\

    Propterea quod iter haberent nullum aliud. Caes. Ils n'avoyent point d'autre chemin pour passer.

\

    Laudem habere de aliquo. Ouid. Avoir louange.

\

    Habeto laudationem istam tibi. Cic. Pren ceste louange pour toy.

\

    Habere alicui laudem. Tacit. Le louer et collauder.

\

    Buprestim magna inconstantia Graeci in laudibus ciborum etiam habuere. Plin. L'ont compté entre les bonnes viandes.

\

    Nullas adhuc a te literas habebamus. Cic. Nous n'avions point encore receu lettres de toy.

\

    Loco filii habere aliquem. Plancus Ciceroni. Le tenir pour filz, L'aimer autant que son propre filz.

\

    Mercis loco habebatur. Plin. Estoit estimé pour marchandise.

\

    Nullo loco habere rem aliquam. Cic. Ne l'estimer rien.

\

    Cur eos habes in loco patrui? Cic. Pourquoy les estimes tu, etc.

\

    Loco patris habere. Brutus ad Atticum. Estimer pour pere.

\

    Luculente diem aliquem habere. Plaut. Vivre un jour magnifiquement, Faire grand chere.

\

    Ludibrio aliquem habere. Liu. Se mocquer de quelqu'un.

\

    Habere mandata a Pompeio ad Caesarem. Caes. Avoir creance de par Pompee, Avoir quelque creance d'un seigneur à autre, Avoir mandement et charge de luy dire aucune chose de par Pompee.

\

    Ex iis libris ad eos, quos in manibus habeo. Cic. Que j'ay entre les mains, et que j'escri.

\

    Habebamus in manibus Antonii concionem habitam decimo Cal. Cic. Je lisoye, etc.

\

    In matrimonio mulierem aliquam habere. Cic. Avoir espousé une femme, Avoir en mariage.

\

    Si ita me haberem, vt, etc. Cic. Si mon cas se portoit tellement que, etc.

\

    Ni ita se haberet, vt animi immortales essent, etc. Cic. Si ce n'estoit que, etc. S'il n'estoit ainsi que, etc.

\

    Hoc male habet virum. Terent. C'est cela dequoy il est marri.

\

    Vnus scrupulus restat, qui me male habet. Terent. Qui me grieve et tormente, Me chagrine, Me fasche.

\

    Quae te nunc habet solicitudo? Plaut. Dequoy te soulcies tu maintenant? Quel chagrin as tu?

\

    Ita me habuit. Plaut. Tellement m'a traicté.

\

    Me sibi habeto. Plaut. Je suis content d'estre son serviteur.

\

    An melius quis habet suadere? Horat. Est il aucun qui puisse donner meilleur conseil?

\

    Habeo in memoria. Plaut. Il m'en souvient.

\

    Mentem habere. Cic. Avoir entendement.

\

    Mentionem. Liu. Faire mention.

\

    Aliquem miserum habere. Plaut. Faire grand ennuy à aucun, et le rendre ou faire miserable.

\

    Habeo mittendos legatos. Sen. J'ay à envoyer des ambassadeurs.

\

    Modum habere. Terent. Avoir et tenir moyen.

\

    Quum ad beatam vitam nullum momentum res haberet. Ci. N'eust aucune importance, et n'y servist de rien, ou n'y feist rien.

\

    Moram. Cassius Ciceroni. Estre retardé.

\

    Habet sibi morae imperium herile. Plaut. Il est long à faire le commandement de son maistre.

\

    Aliquem mortuum habere. Cic. Tenir pour mort.

\

    Habeo hunc morem, vel hoc moris. Plaut. Plin. iunior. C'est ma maniere de faire.

\

    Multa habere. Gell. Estre riche.

\

    Habere naturam alicuius. Plin. Estre de sa nature.

\

    Necesse habere. Cic. Estre contrainct.

\

    Quem AEgyptii nefas habent nominare. Cic. Reputent illicite et mal faict de le nommer.

\

    De pueris quid agam non habeo. Ci. Je ne scay que j'en doy faire.

\

    Notam impudentiae. Plin. Avoir ou porter un signe ou marque d'estre effronté et eshonté.

\

    Negotium. Plaut. Avoir quelque affaire, Estre empesché.

\

    In magno negotio habuit obligare semper annuos magistratus. Sueton. Il fut fort soigneux de, etc.

\

    Noctem plenam timoribus habere. Cic. Craindre toute la nuict.

\

    Notum habere. Plin. iunior. Congnoistre et scavoir.

\

    Ex tot generibus nullum est animal praeter hominem, quod habeat notitiam aliquam Dei. Cic. Qui ayt congnoissance de Dieu.

\

    Notitiam foeminae habere. Caesar. Congnoistre charnellement une femme.

\

    Ea res capitali noxae habetur. Liu. C'est un cas capital où la vie pend.

\

    Numerum habere. Plaut. Avoir memoire du nombre, Se souvenir du nombre.

\

    Haberi aliquo numero. Var. Estre aucunement prisé et estimé.

\

    Habere aliquem in hostium numero. Cic. L'estimer et tenir nostre ennemi.

\

    Eos in numero sapientum non habent. Cic. Ils ne les comptent pas au nombre des sages.

\

    Indagatio ipsa rerum habet oblectationem. Cic. Resjouit.

\

    Obstrictos suo beneficio habere. Caesar. Tenir obligez.

\

    Obtentum aliquem habere. Tacit. Avoir quelque couleur et couverture. \ Habere obuiam. Gell. Rencontrer.

\

    Oculos suos in oculis alterius habere. Plaut. Avoir l'oeil sur autruy.

\

    Ante oculos habere aliquem. Ouid. Penser tousjours à luy.

\

    Odium in aliquem. Cic. Hair, Avoir en haine.

\

    Sibi odio habere aliquid. Plaut. Hair.

\

    Quod apud alios gratiam, apud alios offensionem habet. Plin. Desplaist aux autres.

\

    Habuerunt officia mea in secundis, habuerunt in aduersis. Plin. iunior. J'ay faict mon debvoir envers elles, Je leur ay aydé.

\

    Orationem ad populum. Cic. Faire une harangue, ou oraison.

\

    Orationem cum aliquo. Caes. Tenir quelque propos avec aucun.

\

    In ore aliquid habere. Cic. Tousjours parler d'une chose.

\

    Ab aliquo otium ad aliquid faciendum habere. Terent. Avoir loisir.

\

    Expositis quae pacta iam cum Marcello haberent, etc. Liu. Qu'ils avoyent accordé et arresté avec Marcel.

\

    Palmam habere. Plin. Emporter le bruit, Estre le plus renommé.

\

    Habet partes in hac comoedia seruus. Plaut. Il est du jeu, Il joue son rolle.

\

    In partibus aliquem habere. Tacit. L'avoir de sa bande.

\

    Parum habuit hoc facere. Sallust. Il ne se contenta pas d'avoir faict cela.

\

    Pecuniam numeratam non habere in praesentia. Cic. Ne point avoir argent comptant pour le present.

\

    Prorsus neque dicere, neque facere, quicquam pensi habebat. Sallust. Il ne luy challoit qu'il dist, ne qu'il feist, Il n'avoit point d'esgard, ne de consideration à ce qu'il disoit ou faisoit.

\

    In perditis et desperatis habere. Cice. Estimer estre perdu et n'en avoir point d'esperance.

\

    Periculum habere. Colum. Estre en danger.

\

    Si non periculum a pecore habeat. Colum. S'il n'est point en danger des brebis.

\

    Clodii animum perspectum habeo. Cic. Je congnoy la deliberation de Clodius.

\

    Persuasum habere. Plin. Estre tout seur et asseuré.

\

    Habeo polliceri. Cic. J'ay à promettre, ou Il fault que je promette.

\

    Pondus habere. Cic. Avoir pris ou authorité, et estre estimé.

\

    Potestatem summam. Cic. Avoir souveraine puissance et povoir.

\

    Quod Remp. priuatis simultatibus potiorem habuisset. Liu. Qu'il avoit eu plus cher.

\

    Praedam cum cura habere. Tacit. Garder sa proye bien et soigneusement.

\

    Praedae habere magistratum. Sallust. Se servir d'une office publique pour instrument de piller, Piller et desrobber soubs ombre et par le moyen de son office.

\

    Narrauit modo, quo pacto me habueris praepositam amori tuo. Terent. Comment tu as mis arriere l'amour de la fille pour l'amour de moy, Comment tu m'as preferé à celle que tu aimois.

\

    Habent pretia in odoribus syluae. Plin. L'odeur des forests ou bois est fort prisee.

\

    Optimi thuris libra, XVI pretium habet. Plin. Elle se vend.

\

    Quod habui summum pretium, persolui tibi. Terent. Je t'ay guerdonné du plus grand loyer que je povoye.

\

    Suauia in praesentia quae essent, prima habere. Terent. Plus estimer, et en tenir plus de compte.

\

    Principatum habere. Plin. Estre le plus excellent.

\

    Sine illum prioreis parteis hosce aliquot dies Apud me habere. Terent. Laisse luy avoir le grand credit envers moy, etc.

\

    Existimationis meae procurationem susceptam velim habeas. Cic. Je desire fort que tu prennes la charge de, etc.

\

    Processum aliquem in literis habere. Sueton. Estre avancé et avoir prouffité és lettres.

\

    In prodigiis habere. Plin. Estre reputé et estimé, etc.

\

    - semper tibi promissum Habeto hac lege, dum superes datis. Plaut. Tien le pour tout promis, par tel si que, etc.

\

    Habeo in promptu. Cic. Je l'ay tout prest et appareillé, Je l'ay en main.

\

    Propitium aliquem. Plin. iunior. Estre en la grace d'aucun, et l'avoir favorable.

\

    Tentandum Caesar existimauit quidnam Pompeius propositi aut voluntatis ad dimicandum haberet. Caes. Quel propos il avoit.

\

    Habere quaestui Remp. Cic. Tourner à son prouffit particulier l'administration et gouvernement de la republique.

\

    Quaestionem habere de viri morte instituit. Cic. Elle se delibera de scavoir la verité de la mort de son mari par la bouche et confession de ses serfs, en leur baillant la question et torture.

\

    Querimoniam de re aliqua. Cic. Se complaindre.

\

    Quod gaudeamus, vel quid sequamur, habemus. Ci. Nous avons dequoy nous resjouir.

\

    Rationem alicuius non habere. Liu. Le declarer non recevable à povoir estre esleu, ou pourveu de quelque estat, comme indigne et incapable d'iceluy.

\

    Rationem habetis quomodo vnum amiserit. Plaut. Voila la maniere comment, etc. Vous entendez la maniere comment, etc.

\

    Rationem procreandi. Cic. Avoir esgard à la, etc.

\

    Habenda ratio valetudinis. Cic. Il fault prendre garde, ou avoir esgard à sa santé.

\

    Quod posteaquam iste cognouit, hanc habere rationem coepit. Cic. Il commenca à penser en soymesme, etc.

\

    Rationem habere cum terra. Cic. Labourer la terre, Avoir affaire avec la terre.

\

    Rationem cum musis. Cic. Estudier.

\

    Receptum. Liu. Avoir retraicte.

\

    Receptum ad gratiam alicuius. Caes. Povoir retourner en la grace, Avoir moyen de retourner en la grace d'aucun.

\

    Regressum. Colum. Avoir reculee, Se retirer et reculer.

\

    Religioni habere. Cic. Faire conscience.

\

    In remediis habere. Plin. Avoir et prendre pour remede.

\

    Ita vt sese habet, narrato. Terent. Comme l'affaire va.

\

    Rem cum aliquo habere. Terent. Avoir affaire avec luy.

\

    - habe Rem pactam sic futurum, si do tibi operam hanc Modo. Plaut. Sois tout asseuré que ainsi sera, si, etc.

\

    Habes omnem rem. Terent. Tu ois et entends tout l'affaire.

\

    Habeo tibi res solutas. Plaut. Je t'ay satisfaict à ta demande, Tu es payé.

\

    Scis quomodo tibi res habet? Plaut. Scais tu comment te vont tes besongnes? comment ton cas se porte?

\

    Rem antiquissimam habere. Cice. Laisser toutes autres choses pour ceste là, Entendre à icelle par dessus toutes les autres, L'avoir plus chere, et en plus grande recommendation que toutes les autres.

\

    Quum respectum ad Senatum et ad bonos non haberet. Cic. N'ayant point d'esgard au Senat.

\

    Habere reuerentiam alicui. Plin. iunior. Luy porter honneur et reverence.

\

    Satis habebant, sine detrimento discedere. Caesar. Il leur suffisoit, Ce leur estoit assez.

\

    Satin'habes si foeminarum nulla est quam aeque diligam? Plaut. Ne te doibt il pas suffire, si, etc.

\

    Illud notasse satis habeo. Quintil. Il me suffit d'avoir, etc. Ce m'est assez.

\

    Longe aliter res se habet ac tibi videatur. Cic. La chose va bien autrement, ou est bien autre que tu ne penses.

\

    Se belle habere. Cic. Se porter bien.

\

    Quanquam videbatur se non grauiter habere, tamem sum solicitus. Cic. Ia soit qu'il ne semblast point se porter si mal, etc.

\

    Se male habere. Caes. Se porter mal.

\

    Se munditer. Plaut. Se tenir nettement.

\

    Se parce. Terent. Vivre chichement.

\

    Nunquum secus habui illam, ac si ex me esset nata. Terent. Jamais je ne luy feis autrement qu'à ma propre fille.

\

    Superbia in superciliis sedem habet. Plinius. Est logee, ou se tient, etc.

\

    Senatum. Cic. Assembler le Senat.

\

    Sermonem. Ci. Parler et deviser avec aucun, Tenir propos avec luy.

\

    Referam sermones eos, quos de agricultura habuimus nuper. Varro. Les parolles que nous dismes, etc. Les propos que nous teismes de, etc.

\

    Sermonem apud populum habere. Plin. iunior. Porter une parolle devant le peuple, Haranguer.

\

    Multum is mecum sermonem habuit et perhumanum de discordiis mulierum nostrarum. Cic. Il me parla fort long temps et humainement de, etc. Il me teint long propos et fort humain, de, etc.

\

    In sermonibus homines habebant, quos in annum Consules, ad finiendum tandem id bellum crearent. Liu. Parloyent ensemble, et devisoyent qui, etc.

\

    In seruitiis habere. Plin. Avoir pour serviteur.

\

    Iste Epicratis bona Bidinos omnia possidere et sibi habere iussit. Cic. Leur commande de les prendre pour eulx.

\

    Sibi habeant sapientiae nomen. Cic. Qu'ils gardent bien leur tiltre de sagesse tant qu'ils vouldront, il ne m'en chault.

\

    Sic habeto, non esse te mortalem, sed corpus hoc. Cic. Scache certainement que, etc. Tien pour certain que, etc.

\

    De me autem sic habetote, etc. Cic. Quand est de moy, scachez que, etc.

\

    Sine sic habere. Plaut. Pren le cas qu'il soit ainsi.

\

    Quod ego sub signo habeo, seruoque diligentissime. Cic. Lequel j'ay enfermé à la clef.

\

    Olorum similitudinem onocrotali habent. Plin. Resemblent.

\

    Simultates cum aliquo habere. Cic. Avoir quelque picque et quelque rancune contre luy.

\

    Societatem cum aliquo. Plin. Avoir quelque communication ensemble.

\

    Solenne habere. Plin. Avoir de coustume, Estre coustumier.

\

    Aliquem solicitum. Terent. Ci. Chagriner et mettre en grand soulci.

\

    Spatium deliberandi habuerunt, quem potissimum vitae cursum sequi vellent. Cice. Ils ont eu l'espace, le temps, et le loisir de, etc.

\

    Speciem alicuius rei habere. Colum. Luy resembler.

\

    Speciem habet honesti. Cic. Il ha apparence d'honnesteté.

\

    Spem. Cic. Avoir esperance.

\

    Statiua. Liu. Passer son esté en quelque lieu.

\

    Statutum. Cic. Avoir arresté en soymesme.

\

    Qui bona sua pro stercore habet. Plaut. Qui ne les estime non plus que fient.

\

    Studio habere. Terent. Faire à bon escient en pensant bien faire, De faict a pensé, Faire expresseement, De propos deliberé.

\

    Sumptus cum aliquo. Cic. Faire sa despense avec luy.

\

    Superuacuum. Plin. Estimer superflu.

\

    Supplicationes. Liu. Faire processions et prieres publiques.

\

    Suspectum. Liu. Tenir pour suspect.

\

    Susque deque habeo. Gel. Il ne m'en chault, Je ne m'en soulcie point.

\

    Hoc tu tecum tacitum habeto. Plaut. Tien ceci secret.

\

    Dum habes tempus. Plaut. Ce pendant que tu as le temps et le loisir.

\

    Testes ad aliquam rem. Plaut. Avoir tesmoings.

\

    Habe tibi. Plaut. Pren la pour toy.

\

    Habe tibi centum minis. Plaut. Je te la laisse pour cent mines.

\

    Habere vacationem. Cic. Cesser de besongner, Avoir relasche.

\

    Vacationem militiae, aut alicuius muneris. Plin. Estre exempté d'aller à la guerre, ou faire quelque autre charge.

\

    Multis verbis vltro citroque habitis. Cic. Apres avoir eu beaucoup de parolles d'un costé et d'autre.

\

    Habere verecundiam alicuius. Liu. Le craindre et reverer.

\

    Haec mihi videntur habitura vetustatem. Cic. Il me semble qu'il sera memoire de ces choses d'ici à long temps, Qu'il en sera parlé à l'advenir.

\

    Ad nostras aedeis hic quidem habet rectam viam. Plaut. Il va droict à nostre maison.

\

    Victoriam habere. Plaut. Liu. Avoir la victoire, Estre victorieux.

\

    Vim. Cic. Avoir force et vertu.

\

    Habent vim antidoti. Plin. Servent pour contrepoison et preservatif, Ont la vertu de preserver.

\

    Vires habere. Plin. Avoir force.

\

    Perfecta quidem sapientia sumus, si nihil habeat res vitii. Cic. Pourveu qu'ils ne vueillent octroyer ne requerir chose meschante l'un à l'autre.

\

    Voluptati habere aliquid. Sallust. Prendre grand plaisir et esbat à quelque chose.

\

    Habere votum. Senec. Desirer, Souhaiter.

\

    Myrobalano in vnguentis similem proximumque vsum habet palma in AEgypto. Plin. Elle ha un mesme usage, et sert à ce mesme que sert le Myrobalan.

\

    Vsum ex aliqua re habere. Cic. Se servir de quelque chose.

\

    Vsum multarum rerum. Cic. Avoir grande experience, Avoir beaucoup veu et congneu, Estre fort experimenté.

\

    Vsum in re aliqua. caesar. Estre usité et exercité en quelque chose.

\

    Vsum belli. Caes. Estre exercité au faict de la guerre.

\

    In vsu habere quod docemus. Plin. iunior. Exercer et mettre en effect et usage ce que nous enseignons, Practiquer.

\

    In vsu habere aliquem. Plin. iunior. Se servir d'aucun, Avoir affaire avec luy.

\

    Vtilem aliquem habere. Plaut. Recevoir quelque prouffit d'aucun.

\

    Habet vtilitatem haec res. Cic. Ha du prouffit, Est utile et prouffitable.

\

    Spero me habere qui hunc meo excruciem modo. Terent. Je pense avoir occasion de, etc.

\

    Quid ego agam habeo. Terent. Je scay bien que je doy faire.

\

    Habet quod det. Terent. Il ha dequoy donner.

\

    Habent tibi bene principia. Terent. Tu as bien commencé, Ton commencement se porte bien.

\

    Habes nescio quid. Plaut. Tu as je ne scay quoy.

\

    De me sic habetote: ego si, etc. Cic. Quand est de moy, scachez que, etc.

\

    Habeatur sane orator, sed de minoribus. Cic. Qu'il soit reputé et estimé orateur.

\

    Miserrimum istuc verbum et pessimum est, habuisse, et nil habere. Plaut. Avoir eu dequoy, et n'avoir plus rien.

\

    Sine te exorem. T. age, habe, abi impune. Plautus. Je te l'octroye.

\

    - certe captus est, Habet. Terent. Il en ha, Il est frappé ou attainct.

\

    Sic habendum est, nullam in amicitiis pestem esse maiorem, quam adulationem. Cice. Il fault ainsi penser et estimer que, etc.

\

    Amor sceleratus habendi. Ouid. D'avoir des biens, D'en avoir.

\

    - modus omnibus In rebus soror est optimum habitu. Plaut. Il fait tresbon avoir moyen en toutes choses.

Dictionarium latinogallicum > habeo
35 main

main [mẽ]

〈v.〉

1 hand ⇒ handbreedte, voorhand

2 〈 dierkunde〉 poot ⇒ klauw ⇒ 〈 plantkunde〉 hechtrankje

3 haak ⇒ handvat, ring

4 〈 boekwezen〉 boek 〈 25 vel papier〉

5 handschrift

♦voorbeelden:

1    la main sur la conscience • met de hand op het hart, eerlijk

de main de maître • met meesterhand

à main armée • gewapenderhand

mettre la dernière main à qc. • de laatste hand aan iets leggen

(à) main droite, gauche • (naar) rechts, links

avoir la main ferme • gezag hebben

avoir la haute main sur qc. • ergens de lakens uitdelen

avoir la main heureuse • geluk hebben

avoir la main légère • snel slaan; 〈 figuurlijk〉 met zachte hand leiding geven

il a la main leste • hij heeft zijn handen los zitten

dessin à main levée • tekening uit de losse hand

avoir les mains libres • de handen vrij hebben; 〈 figuurlijk〉 vrij spel hebben

avoir les mains liées • met handen en voeten gebonden zijn

de longue main • sedert lang, lang van tevoren

un article préparé de longue main • een artikel waar lang aan gewerkt is

avoir la main lourde • hardhandig zijn; 〈 figuurlijk〉streng straffen, te veel afwegen

avoir la main malheureuse • onhandig zijn; 〈 ook〉 een slechte keus maken

ne pas y aller de main morte • er flink op los slaan; overdrijven

à pleines mains • overvloedig

avoir la main prompte • losse handen hebben, er gauw op los slaan

〈 figuurlijk〉 remettre en mains propres • persoonlijk overhandigen

〈 muziek〉 pièce à quatre mains • stuk voor vier handen

politique de la main tendue • verzoeningspolitiek

〈 figuurlijk〉 avoir la main verte • groene vingers hebben

avoir les mains vides • met lege handen staan

avoir les mains dans les poches • met de handen in de zakken staan 〈 ook figuurlijk〉

battre des mains • klappen, applaudisseren

changer de main • van eigenaar verwisselen

〈 informeel〉 claquer dans les mains • plotseling mislukken

〈 informeel〉 craquer dans la main • in de steek laten

demander la main d'une jeune fille • de hand van een meisje vragen

donner la main à qn. • iemand helpen

〈 figuurlijk〉 en voilà deux qui peuvent se donner la main • die twee zijn aan elkaar gewaagd

se faire la main • zich oefenen

un tricot fait main • een handgebreid vest

flanquer la main sur la figure à, de qn. • iemand een klap in zijn gezicht geven

forcer la main à qn. • iemand voor het blok zetten

joindre les mains • de handen vouwen

〈 figuurlijk〉 je m'en lave les mains! • ik was mijn handen in onschuld

lever, porter la main sur qn. • iemand (gaan) slaan

mettre, prêter la main à qc. • iets ondernemen, aan iets werken

mettre la main dessus • in beslag nemen, aanhouden

mettre la main sur qc. • de hand op iets leggen, iets terugvinden

mettre la main sur qn. • iemand arresteren; iemand terugvinden

en mettre sa main au feu • zijn hand ervoor in het vuur steken

〈 figuurlijk〉 mettre la main à la pâte • aan de slag gaan

passer la main • 〈 sport en spel〉 passen 〈 bij kaartspel〉; 〈 figuurlijk〉opgeven, afzien van

passer la main dans le dos de qn. • voor iemand kruipen

perdre la main • z'n vaardigheid kwijtraken

l'affaire va vous péter dans la main • de zaak zal als een zeepbel uit elkaar spatten, zal volledig de mist in gaan

porter la main sur qn. • iemand een klap geven

〈 sport en spel〉 prendre la main • aan slag komen

prendre qn. la main dans le sac • iemand op heterdaad betrappen

serrer la main à qn. • iemand de hand drukken

tendre la main à qn. • iemand de hand reiken 〈 ook figuurlijk〉

tendre la main • bedelen

en venir aux mains • handgemeen worden

〈 sport en spel〉 il y a main! • hands!

haut les mains! • handen omhoog!

〈 figuurlijk〉 haut la main • zonder enige moeite, met glans

frein à main • handrem

tomber aux, entre, dans les mains de qn. • in iemands handen vallen

d' une main • met één hand

manger dans la main de qn. • uit iemands hand eten, tam zijn

marcher la main dans la main • hand in hand lopen; 〈 figuurlijk〉 in volledige overeenstemming handelen

de la main à la main • onderhands, ‘in 't handje’

de première main • uit de eerste hand

de seconde main • tweedehands 〈m.b.t. goederen〉; uit de tweede hand 〈m.b.t. nieuws enz.〉

travailler de ses mains • met zijn handen werken

être en bonnes mains • in goede handen zijn

mener un cheval en main • een paard bij de toom leiden

ce livre est en main • dit boek is uitgeleend, in gebruik

prendre en main qc. • iets ter hand nemen

tenir en main la situation • de toestand in de hand hebben

entre les mains de qn. • in iemands handen, onder iemands hoede

mener par la main • met de hand leiden

se prendre par la main • zich vermannen

sous main • onder(s)hands, heimelijk

je n'ai pas mon dictionnaire sous la main • ik heb mijn woordenboek niet bij de hand

  → coup, homme, innocent, jeu, pied, tour

3    main de tiroir • handvat 〈 lade〉

main courante • trapleuning, zeereling

5    avoir une belle main • een mooi handschrift hebben

¶    une main de fer dans un gant de velours • een harde hand in een fluwelen handschoen

main de toilette • washandje

faire main basse sur qc. • iets achteroverdrukken

jouer à (la) main chaude • blindemannetje spelen

〈 juridisch〉 main commune • gemeenschap van goederen

〈 handel〉 main courante • kladboek

〈 informeel〉 c'est du cousu main • dat is te gek, dat is puik, áf

〈 vulgair〉 avoir les mains croches 〈 informeel〉, crochues • hebzuchtig, vrekkig zijn

première main • eerste naaister

f

1) hand

2) handbreedte

3) poot, klauw

4) handvat

5) boek papier [25 vel]

6) handschrift

Dictionnaire français-néerlandais > main
36 in

   - formes arch. endŏ et indŭ, cf. Enn. ap. Gell. 12, 4; id. ap. Macr. S. 6, 2; Lucil. ap. Lact. 5, 9, 20; Lucr. 2, 1096; 5, 102; 6, 890 etc.; gr. ἐν, ἐν-θα, ἐν-θεν, εἰς, i. e. ἐν-ς, ἀνά.    - voir l'article in de Gaffiot. [ABCU]A - ĭn, prép. [st1]1 [-] avec l'accusatif pour indiquer le lieu où l'on va, le but, l'aboutissement, la conformité, la distributivité, le temps (jusqu'à, pour) dans, en, sur, jusqu'à, pour, contre, conformément à, par (distributif).    - eo in urbem: je vais en ville.    - in meridiem: du côté du midi.    - in latitudinem: dans le sens de la largeur.    - in altitudinem: en hauteur.    - dormire in lucem: dormir jusqu'au jour.    - in diem vivere: vivre au jour le jour.    - in omnes partes: sous tous les rapports.    - in multam noctem: jusqu'au milieu de la nuit.    - amor in patria: l'amour pour la patrie.    - in rem esse: être utile.    - dicere in aliquem: parler contre qqn.    - in Verrem oratio: discours contre Verrès.    - in verba alicujus jurare: jurer selon la formule de qqn, prononcer le serment dicté par qqn.    - pacem dare in has leges: accorder la paix à ces conditions.    - servilem in modum: à la façon d'un esclave.    - in capita: par tête.    - in militem: par soldats.    - in singulos equites tunicas dare: donner une tunique à chaque cavalier.    - in perpetuum: pour toujours.    - in posterum diem: pour le lendemain.    - emere in diem: acheter pour une date fixée.    - in sex menses: pour six mois.    - in dies (singulos): [jour par jour] = au jour le jour.    - in universum: en général.    - in vicem (invicem, in vices): à son tour, en retour. [st1]2 [-] avec l'ablatif pour indiquer le lieu où l'on est, le temps dans diverses locutions dans, sur, en, à propos de, quand il s'agit de, parmi, pour    - sum in horto: je suis dans le jardin.    - in paucis diebus: en peu de jours.    - in primo congressu: au premier choc.    - in amicis eligendis: quand il s'agit de choisir des amis.    - in bonis oratoribus: parmi les bons orateurs.    - in salute reipublicae: quand il y va du salut de la république.    - in manu: à portée de la main.    - in aere alieno esse: avoir des dettes.    - in suis summis esse: ne pas avoir de dettes.    - in tempore: à temps.    - in oculis: sous les yeux.    - in tanta re: lorsqu'il s'agit d'une affaire si importante.    - in magna inopia: étant donné la disette.    - misericordes in furibus aerarii: compatissants pour les voleurs du trésor public. [ABCU]B - in, préfixe in-, i- parfois devant g ou n il- ou in- devant l im- ou in- devant m, p ir- ou in- devant r [st1]1 [-] dans, sur, contre (in-cidere → in + cadere: tomber sur; im- ponere ou in-ponere: placer sur; il-ludere ou in-ludere: jouer sur, se moquer de; ir-rumpere ou in-rumpere: s'élancer contre, s'élancer dans; in-fodere: creuser pour mettre dedans, enfouir). [st1]2 [-] valeur négative (i-gnavus: sans activité, paresseux, mou; i-gnoscere: ne pas reconnaître, pardonner; in-ers → in + ars: étranger à tout art, sans talent; il-lautus ou in-lautus: qui n'est pas lavé, sale; im-motus ou in-motus: immobile). [ABCU]C - in', pour isne.    - in' ? Ter.: vas-tu?
* * *
   - formes arch. endŏ et indŭ, cf. Enn. ap. Gell. 12, 4; id. ap. Macr. S. 6, 2; Lucil. ap. Lact. 5, 9, 20; Lucr. 2, 1096; 5, 102; 6, 890 etc.; gr. ἐν, ἐν-θα, ἐν-θεν, εἰς, i. e. ἐν-ς, ἀνά.    - voir l'article in de Gaffiot. [ABCU]A - ĭn, prép. [st1]1 [-] avec l'accusatif pour indiquer le lieu où l'on va, le but, l'aboutissement, la conformité, la distributivité, le temps (jusqu'à, pour) dans, en, sur, jusqu'à, pour, contre, conformément à, par (distributif).    - eo in urbem: je vais en ville.    - in meridiem: du côté du midi.    - in latitudinem: dans le sens de la largeur.    - in altitudinem: en hauteur.    - dormire in lucem: dormir jusqu'au jour.    - in diem vivere: vivre au jour le jour.    - in omnes partes: sous tous les rapports.    - in multam noctem: jusqu'au milieu de la nuit.    - amor in patria: l'amour pour la patrie.    - in rem esse: être utile.    - dicere in aliquem: parler contre qqn.    - in Verrem oratio: discours contre Verrès.    - in verba alicujus jurare: jurer selon la formule de qqn, prononcer le serment dicté par qqn.    - pacem dare in has leges: accorder la paix à ces conditions.    - servilem in modum: à la façon d'un esclave.    - in capita: par tête.    - in militem: par soldats.    - in singulos equites tunicas dare: donner une tunique à chaque cavalier.    - in perpetuum: pour toujours.    - in posterum diem: pour le lendemain.    - emere in diem: acheter pour une date fixée.    - in sex menses: pour six mois.    - in dies (singulos): [jour par jour] = au jour le jour.    - in universum: en général.    - in vicem (invicem, in vices): à son tour, en retour. [st1]2 [-] avec l'ablatif pour indiquer le lieu où l'on est, le temps dans diverses locutions dans, sur, en, à propos de, quand il s'agit de, parmi, pour    - sum in horto: je suis dans le jardin.    - in paucis diebus: en peu de jours.    - in primo congressu: au premier choc.    - in amicis eligendis: quand il s'agit de choisir des amis.    - in bonis oratoribus: parmi les bons orateurs.    - in salute reipublicae: quand il y va du salut de la république.    - in manu: à portée de la main.    - in aere alieno esse: avoir des dettes.    - in suis summis esse: ne pas avoir de dettes.    - in tempore: à temps.    - in oculis: sous les yeux.    - in tanta re: lorsqu'il s'agit d'une affaire si importante.    - in magna inopia: étant donné la disette.    - misericordes in furibus aerarii: compatissants pour les voleurs du trésor public. [ABCU]B - in, préfixe in-, i- parfois devant g ou n il- ou in- devant l im- ou in- devant m, p ir- ou in- devant r [st1]1 [-] dans, sur, contre (in-cidere → in + cadere: tomber sur; im- ponere ou in-ponere: placer sur; il-ludere ou in-ludere: jouer sur, se moquer de; ir-rumpere ou in-rumpere: s'élancer contre, s'élancer dans; in-fodere: creuser pour mettre dedans, enfouir). [st1]2 [-] valeur négative (i-gnavus: sans activité, paresseux, mou; i-gnoscere: ne pas reconnaître, pardonner; in-ers → in + ars: étranger à tout art, sans talent; il-lautus ou in-lautus: qui n'est pas lavé, sale; im-motus ou in-motus: immobile). [ABCU]C - in', pour isne.    - in' ? Ter.: vas-tu?
* * *

    Caue ne illi obiectes nunc, in aegritudine Te has emisse. Plaut. Que tu te repens de les avoir acheté, ou Que tu les as acheté à regret et contre ton coeur.

\

    In aere alieno esse. Cic. Estre endebté.

\

    Immane est facinus, verum in aetate vtile et conducibile. Plaut. En temps et lieu, Aucunesfois.

\

    In aeuo nostro. Plin. De nostre temps.

\

    In_aeternum. Plin. iunior. Eternellement, A jamais.

\

    In agendo. Terent. En jouant la farce.

\

    In apparando consumunt diem. Terent. A appareiller.

\

    In alio facere. Gell. Quae ita acerbitas est, si idem fiat in te, quod tute in alio feceris? A un autre.

\

    Inuadere in aliquem. Tacit. Assaillir aucun.

\

    In aliquo referam gratiam. Plaut. En quelque autre chose.

\

    In ambiguo esse. Plaut. Estre en doubte.

\

    In amicitiam et in amicitia alicuius esse. Cic. Estre son ami.

\

    In animis nostris et iudiciis es. Plin. iun. Tu as gaigné nostre coeur.

\

    In animo est. Liu. J'ay fantasie et vouloir de, etc.

\

    Designati Consules in eum annum fuerant. Liu. Pour ceste annee.

\

    Magistratibus in annum creatis. Liu. Pour un an.

\

    Inducias in triginta annos impetrarunt. Liu. Pour trente ans.

\

    Sestertia centena in annum accepit. Suet. Pour une annee.

\

    In annos singulos. Liu. Quae bina milia aeris in annos singulos penderent. Par chascun an.

\

    In ante diem XV. Cal. distulit. Cic. Jusques au quinzieme jour des Calendes.

\

    In apertum proferre aliquod opus. Cic. Publier.

\

    Vti re aliqua in argumentum. Quint. Pour argument et preuve.

\

    In armis erant. Liu. Ils estoyent en armes, En champ de bataille.

\

    In articulo ipso temporis. Cic. Sur le point du temps.

\

    In assem. Columel. En tout, Toutes sommes assemblees.

\

    In aurem dicere. Plin. En l'oreille.

\

    Neminem docere, in authoritatem scientiae est. Plin. Donne reputation d'estre scavant.

\

    Sentio, nisi in bonis, amicitiam esse non posse. Cic. Entre les gens de bien.

\

    Cui praeter honestum nihil est in bonis. Cic. Il n'estime nul autre bien qu'honnesteté.

\

    In breui. Quintil. En brief, Briefvement.

\

    Ire in caedes. Tacit. Aller faire meurtres.

\

    In caelo esse. Cic. Estre le plus heureux du monde.

\

    Sextantibus collatis in capita. Liu. Pour homme.

\

    Dare aliquid in casum. Tacit. Mettre en hazard, Mettre à l'adventure, Adventurer, Hazarder.

\

    In cibo et vino. Cic. En mangeant et beuvant.

\

    Olera ferre in coenam seni. Terent. Pour le soupper.

\

    In coenas singulas. Gell. Pour chascun soupper.

\

    In cogitando. Plaut. Multum in cogitando dolorem indipiscor. D'y penser, ou en y pensant.

\

    In cognoscendo tute ipse aderis Chaerea. Terent. Quand ce viendra à la recongnoistre.

\

    In commune consulere. Terent. Autant pour l'un que pour l'autre.

\

    In commune consultare. Plin. iunior. Ensemble.

\

    In commune dicere. Plin. Tout ensemble, En general.

\

    In commune loqui. Plin. iunior. Parler ensemble, Deviser.

\

    In commune vocare honores. Liu. Mettre les offices en commun, Constituer en dignité aussi tost le filz d'un privé, que le filz d'un Senateur, Garder equalité en la collation des dignitez sans acception des personnes.

\

    In conspectum aspice. Plaut. Devant toy, Devant tes yeulx.

\

    In contrarium. Plin. Au contraire.

\

    A quo factum sit, in controuersiam venit. Quintil. On est endebat et different.

\

    In crastinum. Plaut. Demain, Pour demain.

\

    In culpa inuenire aliquem. Terent. Trouver que c'est sa faulte de quelque chose.

\

    In culpam dicere. Gell. Pour reproche et blasme.

\

    In denegando modo quis pudor est paululum. Terent. Quand ce vient à renier la chose.

\

    In diem istuc Parmeno est fortasse quod minitare. Terent. Tu me menaces de bien loing, Il y a long temps d'ici là.

\

    In qua die. Terent. En quel jour.

\

    In diem viuere. Cicero. Au jour la journee, Sans se soulcier du lendemain.

\

    In diem abiit praesens quod fuerat malum. Terent. Ta punition n'est seulement que differee, Tu n'y pers que l'attente.

\

    In diem. Ouid. Pour un jour seulement.

\

    In hunc diem. Plaut. Pour aujourdhuy.

\

    In hunc diem a me vt caueant ne credant mihi. Plaut. Du jourdhuy, ou desormais.

\

    Illi heri me vocauerant in hunc diem. Plaut. Pour aujourdhuy.

\

    In hunc diem. Plaut. Jusques aujourdhuy.

\

    Confirmarunt Consules se his supplicationibus in hunc annum non vsuros. Caelius ad Ciceronem. De ceste annee.

\

    In dies. Plaut. De jour en jour, Par chascun jour, Touts les jours.

\

    Crescente in dies multitudine. Liu. Journellement.

\

    In dies singulos. Cic. Par chascun jour.

\

    In his diebus. Plaut. Ces jours ci.

\

    Fere in diebus paucis quibus haec acta sunt, Chrysis vicina haec moritur. Terent. Peu de temps apres.

\

    In difficili est casus ille. Scaeuola. Il est difficile.

\

    In disciplinam tradere puerum. Suet. Bailler pour estre enseigné et endoctriné.

\

    In diuersum. Plin. Donec in diuersum abducat a nidis. Autre part.

\

    In diuersum sterni. Colum. Du travers.

\

    Filiam suam despondit in diuitias maximas. Plaut. A un fort riche compaignon.

\

    In diuitiis esse. Plaut. Estre riche.

\

    In domo, pro Domi. Quintil. En la maison.

\

    In dotem esse, et doti esse, Iulianus. Pour dot.

\

    In dubio est animus. Terent. En doubte.

\

    In dubio est vita. Terent. En dangier.

\

    In dubio fuit vtrum L. Manilius, etc. Liu. On a doubté autresfois si, etc.

\

    Iam ferme in exitu annus erat. Liu. L'annee estoit ja presque finee.

\

    Quae in exemplum assumimus. Quintil. Que nous prenons pour preuve et exemple.

\

    In expedito esse. Quintil. Prest et appareillé.

\

    Sum in expectatione omnium rerum, quid in Gallia, etc. Plancus ad Ciceronem. J'attens toutes nouvelles de, etc.

\

    In fabulis esse. Suet. Coena quoque eius secretior in fabulis fuit. On se mocquoit, et en faisoit on des contes, Il en fut moult parlé.

\

    Quum exitus haud in facili essent. Liu. Ne fussent pas faciles.

\

    In familiaribus alicuius esse. Cic. Estre du nombre de ses familiers.

\

    In futurum. Plin. iunior. Pour l'advenir, Pour le temps advenir.

\

    In genua astat. Plaut. Il est à genoulx, Agenouillé.

\

    In gloria esse. Plin. Estre prisé et loué.

\

    In gloriam referre aliquid. Liu. Pour en estre loué et honoré.

\

    In hoc factum est. Colum. Pour servir à ce, Pour ce.

\

    Cannensis praedicta clades in haec ferme verba erat. Liu. En telz mots.

\

    In hoc similis illi. Cic. En ce.

\

    In hoc sumus sapientes, quod, etc. Cic. En cela sommes, etc.

\

    In hac parte. Plin. En ce.

\

    In honore hominum, et in honore famae esse. Plin. iunior. Estre honoré des hommes, et avoir grand bruit.

\

    In honore mensarum est buteo accipitrum genus. Plin. Est fort estimé en banquets.

\

    In horam viuere. Cic. Ne se soulcier de son vivre sinon d'heure en autre.

\

    In hora vna. Plaut. En une heure.

\

    In horas expectare. Plin. iunior. D'heure en heure.

\

    In horas, pro Saepissime. Horat. A toute heure, A touts propos, D'heure en heure.

\

    In istac finem faciat. Terent. Avec ceste là.

\

    Depicta tabula in imaginem rei. Quintil. A la semblance.

\

    In immensum. Plin. Sans mesure, Oultre mesure.

\

    In incertum. Liu. A toutes adventures, A l'adventure.

\

    Res omnis in incerto sita est. Plaut. Est incertaine.

\

    In incerto est vtrum, etc. Liu. Il est incertain, On ne scait si, etc.

\

    In re incipiunda. Terent. Quand ce veint à commencer.

\

    In infinitum epistolam extendam, si gaudio meo indulgeam. Plin. iunior. Sans fin.

\

    In ingressu. Plin. iunior. A l'entree.

\

    In insidiis esse. Terent. Faire le guet, Guetter, Estre aux embusches.

\

    In integro res est. Cic. La chose est encore en son entier, Il n'y a encore rien faict, On en peult faire ce qu'on veult.

\

    Quum tibi in integro tota res esset. Cic. Tu n'avois encore rien entamé ne commencé.

\

    In integrum restitutus. Cic. Remis en son entier.

\

    In inuidia et in odio esse apud aliquem. Cic. Estre envié et hay.

\

    In itinere. Terent. Sur le chemin, En allant.

\

    In itinere est Antonius. Brutus Ciceroni. Il est en chemin.

\

    In iugerum, In iugera singula. Cic. Pour chascun demi arpent.

\

    In legem. Senec. Pour loy, Au lieu de loy.

\

    In loco. Terent. En temps et en lieu.

\

    In loco fratris amare. Terent. Autant que son frere, que s'il estoit son frere.

\

    In beneficii loco petere aliquid ab altero. Cic. Le requerir d'un plaisir.

\

    In loco posita aedilitas. Cic. Baillee à celuy à qui elle appartenoit et qui en estoit digne.

\

    In locum alterius consulatum petere. Cic. Pour tenir sa place, Au lieu de luy.

\

    In longum trahere. Plin. Alonger.

\

    In lucem semper Acerra bibit. Martial. Jusques au jour.

\

    In manibus est res. Cic. L'affaire est sur le poinct d'estre despesché.

\

    Quos libros Bruto mittimus, in manibus habent librarii. Cic. Mes escrivains les ont entre les mains, et les escrivent.

\

    Ecce in manibus vir et praestantissimo ingenio, et flagrantistudio. Cic. Voici ci pres sans aller plus loing.

\

    Libelli nominum vestrorum consiliique huius in manibus erant omnium. Cic. Il n'y avoit piece qui n'eust le roole de vous autres.

\

    Non vacat, quia vindemiae in manibus. Plin. iunior. Car nous faisons vendenges.

\

    Quum tantum belli in manibus esset. Liu. Veu les grands empeschements des guerres qu'ils avoyent sur les bras.

\

    Quam spem nunc habeat in manibus. Cic. Qu'il ha à ceste heure.

\

    Victoria in manibus est. Liu. La victoire est en nostre puissance, La victoire est nostre si nous voulons.

\

    In manu mea est. Cic. Il est en moy et en ma puissance.

\

    Tibi in manu est ne fiat. Terent. Il est en toy que la chose ne se face.

\

    Si quidem licebit per illos, quibus est in manu. Plaut. Qui gouvernent l'affaire.

\

    Agas quod in manu est. Plaut. Fay ce que tu pourras, ou ce que tu as entre mains.

\

    Quo eueniat, diis in manu est. Plaut. C'est à Dieu d'en faire ce que luy plaira.

\

    In materiam adhaerescere. Cic. S'attacher au bois.

\

    In me. Terent. En moy.

\

    Mater virginis in medio est. Terent. Au milieu, et devant voz yeulx.

\

    In medium relinquere. Gell. Laisser la chose à disputer aux autres, En laisser penser à un chascun ce qu'il vouldra.

\

    In memoriam redire et regredi. Plaut. Se souvenir.

\

    In memoriam sempiternam. Cic. Pour perpetuelle memoire.

\

    Vnum in mente est mihi nunc, satis vt commode, etc. Plau. J'ay une chose en la fantasie.

\

    Qui istuc in mente est tibi, mi vir, percontarier? Plaut. Dont te vient la fantasie de, etc.

\

    Nunc vero mihi in mentem fuit. Plautus. Il m'en souvient orprimes.

\

    Illud de Rhodio dictum in mentem venit. Terent. Il me souvient, Il me vient en memoire.

\

    In meridiem spectat. Cato. Il est tourné droict au midi.

\

    In metu esse. Plaut. Terent. Estre en crainte, Avoir paour.

\

    In militem, in capita, in naues, et similia. Var. Pour chasque homme de guerre.

\

    In centum sues, decem verres satis esse putant. Var. Pour chasque cent de truyes.

\

    In modum seruorum. Tacit. A la facon des serfz.

\

    Peto a te maiorem in modum. Cic. Tresfort, Le plus fort que je puis.

\

    In modum peregrinum. Plaut. En estrange facon.

\

    In seruilem modum lacerati atque extorti. Liu. A la facon de serfz, Comme serfz.

\

    In modum perpetuum perii. Plaut. A tousjours et à jamais.

\

    In modum amici. Sueton. A la facon d'un ami, En ami.

\

    In mora Tribuni erant. Liu. Retardoyent, Empeschoyent.

\

    In more est. Plin. C'est la coustume.

\

    In morem. Virgil. Selon la coustume.

\

    In morte. Plaut. A la mort, Quand il mouroit.

\

    In multum velociores. Plin. Beaucoup plus, etc.

\

    In noctes singulas. Plaut. Par chasques nuicts.

\

    In nominando. Var. En nommant.

\

    In nouissimis esse. Cic. Estre des derniers et des moins estimez.

\

    In noxa, vel noxia esse. Terent. Estre coulpable d'aucun cas, En estre attainct et convaincu.

\

    In numerum ludere. Virgil. Danser de mesure.

\

    In numerato habere. Quintil. Avoir tout comptant et tout prest.

\

    In obliquum alios sequi. Liu. De travers, A la traverse.

\

    In occulto. Plaut. En cachette.

\

    Secreto et in occulto. Caes. A part, et en lieu privé.

\

    In oculis exercitus. Cic. En la presence de son ost.

\

    In oculis habitare. Cic. Ne partir ou bouger de la ville, et se monstrer ou faire veoir touts les jours.

\

    In odio esse. Cic. Estre hay.

\

    In odio. Plin. Par despit et haine.

\

    In opere faciundo. Terent. En faisant la besongne.

\

    In orbem se tutari. Liu. En rond.

\

    In orbem. Liu. Par tour.

\

    Vt vnus fasces haberet, et hoc insigne regium in orbem suam cuiusque vicem per omnes iret. Liu. Chascun sa fois et en son tour, Tour à tour.

\

    In ordine. Plaut. Par ordre.

\

    In ordinem reponere. Colum. En ordre.

\

    In os. Senec. Si in ora parentum filios iugulat. En leur presence, A leur visage.

\

    In ore est omni populo. Terent. Tout le peuple en bruit, Tout le monde en parle, Tout le monde parle de luy, On ne parle que de luy.

\

    In pariundo. Terent. En travail d'enfant, En enfantant.

\

    In parte causae. Plinius iunior. En certain poinct et partie du proces.

\

    Velut ipse in parte laboris ac periculi fuissem. Liu. Comme si j'eusse porté une partie du faiz.

\

    Cunctis in partes muneris sui benigne pollicentibus operam. Liu. Chascun en son endroict, Pour sa part, et pour le regard de sa charge.

\

    In partem dimidiam decoquere. Colum. Jusques à la moitié.

\

    In vtranque partem. Cic. De costé et d'autre.

\

    In paucos dies. Liu. Pour quelque peu de temps.

\

    Vbi vidi, ego me in pedes. Sub. conieci. Terent. Et moy de fuir.

\

    Hinc me coniicerem protinus in pedes. Terent. Je m'en fuiroye.

\

    In pedes nasci, Vide NASCOR. Naistre les pieds devant.

\

    In pedem. Cic. Pour chasque pied.

\

    In pedes soleas inducere. Cic. Chausser.

\

    In perendinum. Plaut. Apres demain.

\

    In perpetuum, contrarium habet In tempus. Terent. A tousjours et à jamais.

\

    In perpetuum. Cic. Pour jamais.

\

    In plenum. Plin. En general, Pour en parler en general.

\

    In portu sum. Cic. A port, En sauveté.

\

    In posterum. Cic. Doresenavant, D'ici en avant, Ci apres, Le temps advenir.

\

    In posteritatem. Cic. Au temps advenir.

\

    In potestate alicuius esse. Cic. En sa puissance et subjection, Se rendre obeissant à luy.

\

    Tuum esse in potiundo periculum non vis. Terent. Tu ne veuls que la jouissance en soit tienne au danger d'autruy.

\

    In praesentia. Pour le present. Presentement. Terentius, - ne in praesentia haec hinc abeat.

\

    Auferre in praesentia. Terent. Presentement et tout à l'heure.

\

    Si scripturam spreuissem in praesentia. Terent. Tout alors que, etc.

\

    Debes animaduertere quot in praesentia cohortes contra te habeat. Caesar. Cic. Maintenant, A ceste heure.

\

    Quum emere vellet in palatio domum, et pecuniam in praesens non haberet. Gell. Alors, A l'heure, Presentement.

\

    In praesenti Cicero dixit de tempore in quo loquebatur: vt, Haec ad te in praesenti scripsi, vt speres, etc. Maintenant, Presentement.

\

    In praeteritum. Quintil. Pour le temps passé.

\

    In pretio esse. Plin. Estre prisé et estimé.

\

    In primis. Sallust. Principalement, Plus que toute autre chose.

\

    Omnes cupimus, ego in primis, quamprimum te videre. Cic. Plus que touts les autres.

\

    In primis rogo te ad hominem ventosissimum Lepidum mittas, etc. Brutus ad Ciceronem. Tout premierement, Devant toutes choses.

\

    In principibus. Cic. Entre les plus grans, Du nombre des plus grans.

\

    In principio. Plaut. Iam in principio id mihi placet. Pour le commencement.

\

    Blande in principio alloqui. Terent. Du commencement.

\

    In priuato, et In publico, contraria. Liu. En privé et secrettement en sa maison.

\

    In probro esse. Terent. Estre deshonoré, Estre à deshonneur, Estre honni.

\

    In procliui est. Terent. Il est facile et aisé.

\

    Iram in promptu gerere. Plaut. Se courroucer incontinent et tout à coup.

\

    In promptu causa est. Ouid. La cause est evidente et manifeste.

\

    Quum illa pateant, in promptuque sint omnibus. Cic. Veu que ces choses sont ouvertes et evidentes à touts.

\

    In propatulo. Plin. iunior. Devant touts, Publiquement.

\

    In propatulo aedium. Liu. Devant les maisons, En pleine rue.

\

    Iam in propinquo certamen erat. Liu. Le combat estoit prest à donner.

\

    In proximo. Terent. Tout aupres de nous.

\

    In publico. Plin. Devant touts, Parmi les rues.

\

    In publicum redigere bona. Liu. Confisquer.

\

    In punctum. Sueton. Pour chascun poinct.

\

    In queis sumus. Cic. Entre lesquels nous sommes.

\

    In querelis mens. Plaut. Pleine de querelles.

\

    In quinquennio. Cic. En cinq ans.

\

    Duabus epistolis tuis perdiligenter in eandem rationem scriptis. Cic. Touchant le mesme affaire.

\

    In reliquum tempus. Cic. Pour le temps advenir.

\

    In remedio esse. Plin. Servir de remede.

\

    In rem praesentem venire. Cic. Venir sur les lieux contentieux qui toutesfois se faisoit en autre maniere que celle d'aujourdhuy, Faire veue des lieux, Monstrer au doigt et à l'oeil.

\

    Non potui te magis in rem praesentem perducere. Pli. iunior. Je ne t'eusse sceu plus clairement donner à entendre la chose.

\

    In rem praesentem excurrere. Plin. iunior. Aller sur le lieu.

\

    Ego in re praesenti inuenisse videor, quemadmodum huic periculo occurrerem. Plin. iunior. Moy estant sur le lieu.

\

    In re praesenti, ex copia piscaria Consulere licebit quid emam. Plaut. Quand je seray là.

\

    Fui illic in re praesenti. Plaut. Là, En ce lieu là, Quand la chose se faisoit.

\

    In re praesenti deliberabis et constitues. Traianus ad Plinium. Sur le lieu.

\

    Omnia quae in re praesenti accidisse credibile est. Quint. Alors, A l'heure, Sur le lieu.

\

    In re mea est. Plaut. A mon prouffit.

\

    In re ipsa. Terent. Par experience.

\

    In eam rem siquid habebo. Plaut. Qui serve à cela, Qui soit afferent et pertinent à la matiere.

\

    In rem nostram est. Plaut. C'est nostre prouffit.

\

    Si in rem est vtrique, vt fiant, accersi iube. Terent. Si c'est le prouffit de touts deux.

\

    In rem ventris. Plaut. Au prouffit du ventre.

\

    In rem iurare. Vlpian. Jurer ou prester le serment de ce dont est proces simplement, non de son faict seulement, Jurer de la chose dont est question.

\

    In rem concepta actio, vel scripta. Vlpian. Une action qu'il est permis intenter eu esgard à la chose seulement dont en icelle est question, non à la personne contre laquelle on agit, ou Une action de sa nature personnelle, laquelle à la maniere de reelles, compette contre touts ceulx qui detiennent la chose dont est question.

\

    In illius respectum, iste populo praesideat. Senec. Pour l'esgard et en faveur de luy, Quand pour le respect des vertus du pere, on constitue le filz en dignité, combien que de soy il ne l'ait merité.

\

    In ridiculo haberi. Plaut. Estre mocqué.

\

    In saginam se coniicere. Plaut. Se mettre à gourmander et yvrongner.

\

    In senecta. Plaut. En vieillesse.

\

    Qui estis in senioribus. Plaut. Qui estes des plus anciens.

\

    In sententia eadem esse. Cic. Tenir tousjours son opinion, Estre tousjours d'une opinion, Perseverer en son, etc.

\

    In serum. Sueton. Jusques sur le soir.

\

    In singulas ciuitates imposita pecunia. Liu. Sur chascune cité.

\

    In singulos, HS. quinquagenis millibus dannari mauultis? Cic. Aimez vous mieulx estre condemnez un chascun de vous, etc.

\

    In solatio est. Plaut. Cela me console.

\

    In solutum accipere. Senec. Pour payement.

\

    In solem proferre. Colum. Au soleil.

\

    In somnis. Plaut. En dormant.

\

    In speciem. Liu. Par faulx semblant.

\

    Ducentes paucos in speciem captiuos. Liu. Faisants semblant de mener avec eulx, Pour monstre, Pour faire monstre.

\

    Tenui vulnere in speciem. Liu. Ce semble à veoir.

\

    Praeclara classis in speciem. Cic. D'apparence, Ce semble à veoir.

\

    In spem vniuersae praedae flumen traiiciunt. Liu. En esperance d'avoir tout le pillage et la despouille.

\

    In spem venire. Cic. Esperer.

\

    In summa. Plin. iunior. En somme, Somme toute.

\

    Hoc vix ab Apronio in summo beneficio impetratum est. Cic. Pour tout le plaisir qu'il leur eust peu faire.

\

    In summum euadere. Liu. Au dessus, Au plus hault.

\

    In superuacuum. Senec. En vain.

\

    In suspenso relinquere. Plin. iunior. Laisser en doubte, et en balance, Laisser suspens, et comme entre deux fers.

\

    In tam breui spatio. Terent. En si peu de temps.

\

    Ista vulgo infixa sit fama in tantum, vt in maledictis, etc. Plin. Tant et si fort que, etc.

\

    In talibus viris. Cic. De telles gens.

\

    In te est mihi salus. Plaut. Mon aide et salut gist en toy.

\

    In te. Plaut. Contre toy.

\

    In tempore. Plaut. Liu. A temps, Tout à poinct, A l'heure qu'il falloit, Bien à poinct.

\

    In tempore ipso Spes mihi sancta subuenit. Plaut. Tout à temps, Lors que besoing en estoit.

\

    In ipso tempore eccum ipsum obuiam Chremetem. Terent. A l'heure qu'il falloit.

\

    Studebat in coenae tempus. Plin. iunior. Jusques à ce qu'il falloit soupper.

\

    In praesens tempus, pro Nunc. Cic. Maintenant.

\

    In omne tempus. Cic. A tousjours et à jamais.

\

    In tormentis esse. Plin. iunior. Estre tormenté.

\

    In totum. Plin. iunior. Du tout, Totalement.

\

    In tranquillo. Terent. En tranquillité, et sans plus de debat.

\

    In transcursu. Plin. En passant.

\

    Tractare aliquid in transitu. Quint. Legierement et en passant.

\

    In triduo hoc. Plaut. D'ici à trois jours.

\

    In triduo excludunt. Plin. Trois jours apres.

\

    In turpissimis rebus habere. Caesar. Estimer entre les choses vilaines.

\

    In tunicis albis venerunt. Plin. iun. Vestus d'habillements blancs.

\

    In tussiendo. Plaut. En toussant.

\

    In tuto res est. Plaut. La chose est en seureté.

\

    In tutum eduxit legiones. Plaut. En lieu seur.

\

    In vesperum parata. Plaut. Pour le vespre.

\

    In via. Plaut. En chemin.

\

    In vicem eorum succedente corporea cicatrice. Plin. En leur lieu et place.

\

    In vicino sunt terrae. Plin. Prochaines.

\

    In viros diuidere. Plaut. A chascun homme.

\

    Suturae in vnguem commissae. Cels. Coustures dentelees des os de la teste, Coustures en forme d'ongles enclavez les uns dedens les autres, Assemblements ou assemblages à queue d'aronde.

\

    In vniuersum. Quintil. En general.

\

    In volatu. Plin. En volant.

\

    Pessima Decemuirorum in vulgus fama est. Liu. Au grand deshonneur et reproche que le commun bailla.

\

    In vulgus gratum. Cic. Aggreable au commun.

Dictionarium latinogallicum > in
37 tomber

tomber [tɔ̃be]

━━━━━━━━━

1. intransitive verb

2. transitive verb

━━━━━━━━━

➭ TABLE 1

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► tomber is conjugated with être, unless it has an object, when the auxiliary is avoir.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Lorsque tomber fait partie d'une locution comme tomber amoureux, tomber de sommeil, reportez-vous aussi à l'autre mot.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. <

   a. to fall ; [échafaudage, mur] to fall down ; [cheveux] to fall out

• il est tombé et s'est cassé la jambe he fell and broke his leg

• tomber par terre to fall down

• se laisser tomber dans un fauteuil to fall into an armchair

• attention ! tu vas tomber careful! you'll fall

• tomber à l'eau to fall into the water ; (figurative) to fall through

• tomber d'un arbre to fall out of a tree

• tomber d'une chaise to fall off a chair

• tomber d'une échelle to fall off a ladder

• tomber de cheval to fall off one's horse

• tomber de haut to fall from a height ; (figurative) to come down with a bump

• il est tombé sur la tête ! (inf) he must be mad!

• la nouvelle vient de tomber à l'instant the news has just come through

• un fax vient de tomber a fax has just come through

► faire tomber to knock down ; (en renversant) to knock over ; (en lâchant) to drop ; [+ température, prix] to bring down

• le chien l'a fait tomber the dog knocked him over

• faire tomber le gouvernement to bring down the government

   b. [neige, pluie] to fall ; [brouillard] to come down

• la nuit tombe it's getting dark

• il tombe de la neige it's snowing

• qu'est-ce qu'il tombe ! (inf) it's coming down in buckets! (inf)

• il tombe quelques gouttes it's raining slightly

• la foudre est tombée tout près the lightning has struck nearby

   c. ( = baisser) to drop ; [jour] to draw to a close ; [prix, nombre] to fall ; [colère] to die down ; [assurance, enthousiasme] to fall away

• le dollar est tombé à 2 € the dollar has fallen to 2 euros

• les prix ne sont jamais tombés aussi bas prices have reached an all-time low

• ils sont tombés bien bas they've sunk really low

   d. ( = disparaître) [obstacle, objection] to disappear ; [record] to fall

• l'as et le roi sont tombés the ace and king have been played

   e. ( = pendre) to hang

• sa jupe tombe bien her skirt hangs nicely

• ses cheveux lui tombaient sur les épaules his hair came down to his shoulders

• les rideaux tombaient jusqu'au plancher the curtains came down to the floor

   f. ( = échoir) [date, choix, sort] to fall ; [verdict, sanction] to be pronounced

• les deux concerts tombent le même jour the two concerts fall on the same day

   g. ( = arriver, se produire) il est tombé en pleine réunion he walked straight into a meeting

• bien tomber (moment) to come at the right moment ; (chance) to be lucky

• mal tomber (moment) to come at the wrong moment ; (chance) to be unlucky

• ça tombe bien that's fortunate

• il est vraiment bien/mal tombé avec son nouveau patron he's really lucky/unlucky with his new boss

• ça tombe à pic (inf) that's perfect timing

• ça ne pouvait pas mieux tomber it couldn't have come at a better time

   h. ( = être arrêté) (inf!) to get busted (inf!)

   i. (locutions)

► laisser tomber to drop

• il a voulu faire du droit mais il a vite laissé tomber he wanted to do law but he soon dropped it

• la famille nous a bien laissé tomber the family really let us down

• laisse tomber ! (inf) forget it! ; (irritation) give it a rest! (inf)► tomber dans to fall into

• tomber dans l'eau to fall into the water

• tomber dans la misère to become destitute

• tomber dans le coma to fall into a coma

• son œuvre est tombée dans l'oubli his work fell into oblivion► tomber sur ( = rencontrer par hasard) to run into ; ( = trouver par hasard) to come across ; ( = critiquer) (inf) to go for (inf)

• tomber sur le dos to fall on one's back

• j'ai eu la chance de tomber sur un spécialiste I was lucky enough to come across a specialist

• en prenant cette rue, vous tombez sur la gare if you go along this street, you'll find the station

• je suis tombé sur une vieille photo I came across an old photo

• on a tiré au sort et c'est tombé sur moi we drew straws and I was the lucky winner

• et il a fallu que ça tombe sur moi ! it just had to be me!

• il m'est tombé sur le râble or le dos (inf!: inf!) he laid into me (inf)► tomber dessus (inf)

il nous est tombé dessus le jour de Noël he landed on us on Christmas Day (inf)

• une quantité de problèmes leur est tombée dessus they had a whole series of problems

• ils nous sont tombés dessus à huit contre trois eight of them laid into the three of us (inf)

2. <

   a. (Sport) ( = vaincre) (inf)

to throw

   b. ( = séduire) (inf)

il les tombe toutes he's a real ladykiller

   c. ( = retirer) (inf)

tomber la veste to slip off one's jacket

* * *

I
1. tɔ̃be
verbe transitif (+ v avoir) Sport to throw [lutteur]; fig to beat [équipe]

2.

verbe intransitif (+ v être)

1) ( faire une chute) gén to fall; ( de sa propre hauteur) [personne, chaise] to fall over; [animal] to fall; [arbre, mur] to fall down; (d'une hauteur, d'un support) [personne, vase] to fall off; [fruits, feuilles, bombe] to fall; [cheveux, dents] to fall out; [plâtre, revêtement] to come off

tomber dans un trou — to fall down a hole

j'ai fait tomber un vase — I knocked a vase over

j'ai fait tomber le vase de l'étagère — I knocked the vase off the shelf

le vent a fait tomber une tuile du toit — the wind blew a tile off the roof

se laisser tomber dans un fauteuil — to flop into an armchair

laisser tomber un gâteau sur le tapis — to drop a cake on the carpet

le skieur s'est laissé tomber pour s'arrêter — the skier dropped to the ground to stop himself

2) ( venir d'en haut) [pluie, neige, foudre] to fall; [brouillard] to come down; [rayon, clarté] to fall; [rideau de théâtre] to fall, to drop

il tombe des gouttes — it's spotting with rain

qu' est-ce que ça tombe! — (colloq)

ça tombe dru! — (colloq) ( pluie) it's pouring down!

la foudre est tombée sur un arbre — the lightning struck a tree

une faible lueur tombait de la lucarne — there was a dim light coming through the skylight

une pâle clarté tombait de la lune — the moon cast a pale light

3) (faiblir, baisser) [valeur, prix, température] to fall; [ardeur, colère] to subside; [fièvre] to come down; [vent] to drop; [jour] to draw to a close; [conversation] to die down

faire tomber — to bring down [prix, température]; to dampen [enthousiasme]

il est tombé bien bas — ( affectivement) he's in very low spirits; ( moralement) he has sunk very low

il est tombé bien bas dans mon estime — he has gone right down in my esteem ou estimation

je tombe de sommeil — I can't keep my eyes open

4) (être vaincu, renversé) [dictateur, régime, ville] to fall; ( disparaître) [obstacle, objection] to vanish; [opposition] to subside; [préjugé] to die out

le roi est tombé — ( aux cartes) the king has been played

faire tomber — to bring down [régime, dictateur]; to break down [barrières]

5) ( s'affaisser) [poitrine] to sag; [épaules] to slope

6) ( pendre) [chevelure, mèche] to fall

tomber bien/mal — [vêtement, rideau] to hang well/badly

sa jupe lui tombe (jusqu')aux chevilles — her skirt comes down to her ankles

7) (se retrouver, se placer)

tomber dans la vulgarité — to lapse into vulgarity

vous tombez dans le paradoxe — you are being paradoxical

tomber sous le coup d'une loi — Droit to fall within the provisions of a law

la conversation est tombée sur la politique — the conversation came around to politics

8) ( devenir) to fall

tomber malade/amoureux — to fall ill/in love

9) ( être donné) [décision] to be announced; [nouvelle] to break; [réponse] to be given

tomber sur les écrans — [nouvelle] to come through on screen

dès que le journal tombe des presses — as soon as the newspaper comes off the press

10) ( rencontrer)

tomber sur — gén to come across [inconnu, détail, objet]; to run into [ami]; ( recevoir en partage) to get; ( avoir de la chance dans ses recherches)

tomber sur la bonne page — to hit on the right page

je suis tombé sur un examinateur sévère à l'examen — I got a harsh examiner in the exam

je suis tombé par hasard sur ce que je cherchais — I found what I was looking for by chance

si tu prends cette rue, tu tomberas sur la place — if you follow that street, you'll come to the square

11) ( survenir) gén to come

tu ne pouvais pas mieux tomber! — ( au bon moment) you couldn't have come at a better time!; ( avoir de la chance) you couldn't have done better!

tu tombes bien/mal, j'allais partir — you're lucky/unlucky, I was just about to leave

il faut toujours que ça tombe sur moi or que ça me tombe dessus! — (colloq) (décision, choix) why does it always have to be me?; ( mésaventure) why does it always have to happen to me?

tomber au milieu d'une or en pleine réunion — [personne] to walk right into a meeting; [annonce, nouvelle] to come right in the middle of a meeting

12) ( coïncider) [date] to fall on [jour, quantième]

13) ( abandonner)

laisser tomber — to give up [emploi, activité]; to drop [sujet, projet, habitude]

laisse tomber! — (désintérêt, désabusement) forget it!; ( irritation) give it a rest! (colloq)

laisser tomber quelqu'un — ( pour se séparer) to drop somebody; ( pour ne plus aider) to let somebody down

14) ( agresser)

tomber sur quelqu'un — ( physiquement) [soldats, voyous] to fall on somebody, to lay into somebody (colloq); [pillards, police] to descend on somebody; ( critiquer) to go for somebody, to lay into somebody (colloq)

15) ( mourir) euph to die

II tɔ̃be
nom masculin (de vêtement, tissu) hang [U]

ce velours a un beau tomber — this velvet hangs well

* * *
tɔ̃be
1. vi

1) (par terre, d'un mur) to fall

Attention, tu vas tomber! — Be careful, you'll fall!

tomber à l'eau — to fall in the water, fig, [projet] to fall through

tomber de fatigue — to drop from exhaustion

tomber de sommeil — to be asleep on one's feet

Il tombe de sommeil. — He's asleep on his feet.

2) (dans un certain état)

tomber en panne — to break down

tomber en ruine — to fall into ruins

tomber enceinte — to get pregnant, to fall pregnant

3) (= survenir)

ça tombe bien — that's good timing

ça tombe mal — that's bad timing

il est bien tombé — he's been lucky

il est mal tombé — he's been unlucky

tomber juste [opération, calcul] — to come out right

4)

laisser tomber (= lâcher) — to drop

Elle a laissé tomber son stylo. — She dropped her pen., (= renoncer à) to give up

Il a laissé tomber le piano. — He gave up the piano., (= faire faux bond à) to let down

Il ne laisse jamais tomber ses amis. — He never lets his friends down.

laisse tomber — drop it

Laisse tomber, il n'acceptera jamais. — Drop it, he'll never agree.

5)

tomber sur [difficulté] — to come across

tomber sur quelqu'un [ami, connaissance] — to bump into someone

Je suis tombé sur lui en sortant de chez Pierre. — I bumped into him coming out of Pierre's place., (= attaquer) [personne] to set about

2. vt

tomber la veste — to slip off one's jacket

* * *

tomber verb table: aimer

A nm (de vêtement, tissu) hang ¢; ce velours a un beau tomber this velvet hangs well.

B vtr (+ v avoir)

1 Sport to throw [lutteur]; fig to beat [équipe];

2 ○( séduire) to bed○ [femme]; ( charmer) il les tombe toutes they all fall for him.

C vi (+ v être)

1 ( faire une chute) gén to fall; ( de sa propre hauteur) [personne, chaise] to fall over; [animal] to fall; [arbre, mur] to fall down; (d'une hauteur, d'un support) [personne, vase] to fall off; [fruits, feuilles, bombe] to fall; [cheveux, dents] to fall out; [plâtre, revêtement] to come off; je me suis cassé un bras/j'ai cassé un vase en tombant I fell and broke my arm/a vase; tomber à la mer/dans une rivière to fall into the sea/into a river; tomber dans un trou to fall down a hole; tomber sur to fall on [tapis, maison, tête]; tomber sur le derrière○ or cul◑ to land on one's backside; tomber d'un toit/de cheval to fall off a roof/off a horse; tomber d'un arbre [personne] to fall from a tree; [fruit, feuille] to fall off a tree; tomber du lit/de ma poche to fall out of bed/out of my pocket; l'assiette m'est tombée des mains the plate fell out of my hands; ces lunettes me tombent du nez these glasses are slipping off my nose; attention, tu vas me faire tomber! be careful, you'll make me fall!; j'ai fait tomber un vase I knocked a vase over; j'ai fait tomber le vase de l'étagère I knocked the vase off the shelf; il a fait tomber son adversaire ( au rugby) he brought his opponent down; le vent a fait tomber une tuile du toit/un arbre sur les voitures the wind blew a tile off the roof/a tree down onto the cars; se laisser tomber dans un fauteuil/sur un lit to flop into an armchair/onto a bed; laisser tomber un gâteau sur le tapis to drop a cake on the carpet; le skieur s'est laissé tomber pour s'arrêter the skier dropped to the ground to stop himself;

2 ( venir d'en haut) [pluie, neige, foudre] to fall; [brouillard] to come down; [rayon, clarté] to fall (sur onto); [rideau de théâtre] to fall, to drop; un rayon de lumière tombait sur mon livre a ray of light fell onto my book; il est tombé 200 mm d'eau or de pluie pendant la nuit 200 mm of rain fell during the night; il tombe des gouttes it's spotting with rain; qu'est-ce que ça tombe○!, ça tombe dru○! ( pluie) it's pouring down!, it's coming down in buckets○!; la pluie n'a pas cessé de tomber pendant tout le voyage it rained steadily throughout the journey; la foudre est tombée sur un arbre the lightning struck a tree; une faible lueur tombait de la lucarne there was a dim light coming through the skylight; une pâle clarté tombait de la lune the moon cast a pale light;

3 (faiblir, baisser) [valeur, prix, température] to fall (de by; à to); [ardeur, colère] to subside; [fièvre] to come down; [vent] to drop; [jour] to draw to a close; [conversation] to die down; le dollar est tombé au-dessous de 0.90 euro the dollar has fallen to below 0.90 euro; la température est tombée à/de 10°C the temperature has fallen to/by 10°C; leur personnel est tombé à 200 employés their staff is down to 200 employees; faire tomber to bring down [prix, température]; to dampen [enthousiasme]; il est tombé bien bas ( affectivement) he's in very low spirits; ( moralement) he has sunk very low; il est tombé bien bas dans mon estime he has gone right down in my esteem ou estimation; je tombe de sommeil I can't keep my eyes open;

4 (être vaincu, renversé) [dictateur, régime, ville] to fall; ( disparaître) [obstacle, objection] to vanish; [opposition] to subside; [préjugé] to die out; le roi est tombé ( aux cartes) the king has been played; faire tomber to bring down [régime, dictateur]; to remove [obstacle]; to eradicate [tabou]; faire tomber les barrières fig to break down barriers;

5 ( s'affaisser) [poitrine] to sag; [épaules] to slope; avoir les épaules qui tombent to have sloping shoulders; ⇒ bras;

6 ( pendre) [chevelure, mèche] to fall; [vêtement, rideau] to hang; cheveux qui tombent sur les yeux hair that falls over one's eyes; manteau qui tombe bien/mal coat that hangs well/badly; sa jupe lui tombe (jusqu')aux chevilles her skirt comes down to her ankles;

7 (se retrouver, se placer) tomber dans un piège lit, fig to fall into a trap; tomber en disgrâce/ruine to fall into disgrace/ruin; tomber dans la vulgarité/sensiblerie to lapse into vulgarity/sentimentality; vous tombez dans le paradoxe you are being paradoxical; tomber sous le charme de qn to fall under sb's spell; tomber sous le coup d'une loi Jur to fall within the provisions of a law; tomber aux mains or entre les mains de qn [document, pouvoir] to fall into sb's hands; la conversation est tombée sur la politique the conversation came around to politics; ⇒ Charybde, sens;

8 ( devenir) to fall; tomber malade/amoureux to fall ill/in love;

9 ( être donné) [décision, sentence, verdict] to be announced; [nouvelle] to break; [réponse] to be given; tomber sur les écrans [nouvelle] to come through on screen; la nouvelle nous tombe à l'instant Radio, TV the news has just come through to us; dès que le journal tombe des presses as soon as the newspaper comes off the press; les paroles qu'il a laissé tomber de sa bouche the words that fell from his lips; ⇒ sourd;

10 ( rencontrer) tomber sur gén to come across [inconnu, détail, objet]; to run into [ami, connaissance]; ( recevoir en partage) to get; ( avoir de la chance dans ses recherches) tomber sur la bonne page/le bon numéro to hit on the right page/the right number; je suis tombé sur un sujet difficile/un examinateur sévère à l'examen I got a difficult question/a harsh examiner in the exam; je suis tombé par hasard sur ce que je cherchais I found what I was looking for by chance ; mes yeux sont tombés sur une jolie femme/une expression amusante my eyes fell on a pretty woman/a funny expression; si tu prends cette rue, tu tomberas sur la place if you follow that street, you'll come to the square;

11 ( survenir) gén to come; c'est tombé juste au bon moment/comme il fallait it came just at the right time/when it was needed; cette réforme ne pouvait pas mieux/plus mal tomber this reform couldn't have come at a better/worse time; tu ne pouvais pas mieux tomber! ( au bon moment) you couldn't have come at a better time!; ( avoir de la chance) you couldn't have done better!; tu tombes bien/mal, j'allais partir you're lucky/unlucky ou you've timed that well/badly, I was just about to leave; ça tombe bien/mal, j'avais justement besoin de ce livre that's good/bad luck, I just needed that book; il faut toujours que ça tombe sur moi or que ça me tombe dessus○! [décision, choix] why does it always have to be me?; [mésaventure] why does it always have to happen to me?; tomber au milieu d'une or en pleine réunion [personne] to walk right into a meeting; [annonce, nouvelle] to come right in the middle of a meeting;

12 ( coïncider) [date, anniversaire, fête] to fall on [jour, quantième]; ça tombe un mercredi/le 17 avril it falls on a Wednesday/on 17 April;

13 ( abandonner) laisser tomber to give up [emploi, activité]; to drop [sujet, projet, habitude]; il a fallu laisser tomber I/we etc had to give up; laisse tomber! (désintérêt, désabusement) forget it!; ( irritation) give it a rest○!; laisser tomber qn ( pour se séparer) to drop sb; ( pour ne plus aider) to let sb down; il a laissé tomber sa petite amie he dropped his girlfriend; ne me laisse pas tomber! don't let me down!; ⇒ chaussette;

14 ( agresser) tomber sur qn ( physiquement) [soldats, voyous] to fall on sb, to lay○ into sb; [pillards, police] to descend on sb; ( critiquer) to go for sb, to lay○ into sb; ils nous sont tombés dessus à dix contre un they fell on us, ten to one; il s'est fait tomber dessus par des voleurs/un chien he was set on by robbers/attacked by a dog;

15 ( mourir) euph [soldat] to fall euph; tomber sous le feu de l'ennemi to fall under enemy fire; tomber pour qch to die for sth; ⇒ champ.

Idiome

en tomber sur le derrière○ or cul◑ to be flabbergasted○.

I

[tɔ̃be] nom masculin

(littéraire)

au tomber du jour ou de la nuit at nightfall ou dusk

II

[tɔ̃be] verbe intransitif (auxiliaire être)

A.[CHANGER DE NIVEAU - SENS PROPRE ET FIGURÉ]

1. [personne] to fall (down), to fall over

[meuble, pile de livres] to fall over, to topple over

[cloison] to fall down, to collapse

[avion, bombe, projectile] to fall

tomber par terre to fall on the floor, to fall down

tomber à plat ventre to fall flat on one's face

tomber dans un fauteuil to fall ou to collapse into an armchair

tomber de fatigue to be ready to drop (from exhaustion)

tomber de sommeil to be asleep on one's feet

ne monte pas à l'échelle, tu vas tomber don't go up the ladder, you'll fall off

tomber dans l'escalier to fall down the stairs

tomber de cheval to fall off ou from a horse

tomber d'un arbre to fall out of a tree ou from a tree

faire tomber quelqu'un

a. [en lui faisant un croche-pied] to trip somebody up

b. [en le bousculant] to knock ou to push somebody over

le vent a fait tomber des arbres the wind blew some trees over ou down

elle l'a fait tomber de la table she pushed him off the table

faire tomber quelque chose

a. [en poussant] to push something over

b. [en renversant] to knock something over

c. [en lâchant] to drop something

d. [en donnant un coup de pied] to kick something over

j'ai fait tomber mes lunettes I've dropped my glasses

tu es tombé bien bas (figuré) you've sunk very low

2. (soutenu) [mourir] to fall, to die

tomber sur le champ de bataille to fall on the battlefield

ceux qui sont tombés au champ d'honneur those killed in action

3. [se détacher - feuille, pétale, fruit] to fall ou to drop off ; [ - cheveu, dent] to fall ou to come out

ne ramasse pas les cerises qui sont tombées don't pick the cherries which are on the ground

4. [pendre - cheveux, tentures] to hang ; [ - moustaches] to droop ; [ - seins] to sag, to droop

ses longs cheveux lui tombaient dans le dos her long hair hung down her back

une mèche lui tombait sur un œil a lock of hair hung over one eye

il a les épaules qui tombent he's got sloping shoulders

la robe tombe bien sur toi the dress hangs well ou nicely on you

5. [s'abattre, descendre - rayon de soleil, radiations, nuit] to fall ; [ - brouillard, gifle, coup] to come down

la neige/pluie tombait it was snowing/raining

une goutte est tombée dans mon cou a drop trickled ou rolled down my neck

(tournure impersonnelle)

il tombe en moyenne 3 mm d'eau par jour the average daily rainfall is 3 mm

il en est tombé, de la pluie! (familier) it tipped ou threw it down! (UK), it poured!

il tombera de la neige sur l'est there will be snow in the east

il tombe quelques gouttes it's spitting

il tombe de grosses gouttes/gros flocons big drops/flakes are falling

il tombe de la grêle it's hailing

toi, tu as ta paie qui tombe tous les mois (familier) you have a regular salary coming in (every month)

il lui tombe au moins 3 000 euros par mois (familier) he has at least 3,000 euros coming in every month

ça va tomber!

a. [il va pleuvoir] it's going to pour (with rain)!

b. [il va y avoir des coups] you're/we're etc. going to get it!

des têtes vont tomber! heads will roll!

tomber sous les yeux de quelqu'un to come to somebody's attention

6. [déboucher]

là où la rue Daneau tombe dans le boulevard Lamain at the point where Rue Daneau joins ou meets Boulevard Lamain

continuez tout droit et vous tomberez sur le marché keep going straight on and you'll come to the market

7. [diminuer - prix, température, voix, ton] to fall, to drop ; [ - fréquentation] to drop (off) ; [ - fièvre] to come down, to drop ; [ - colère] to die down, to subside ; [ - inquiétude] to melt away, to vanish ; [ - enthousiasme, agitation, intérêt] to fall ou to fade away, to subside ; [ - tempête] to subside, to abate, to die away ; [ - vent] to drop, to fall, to die down ; [ - jour] to draw to a close

la température est tombée de 10 degrés the temperature has dropped ou fallen (by) 10 degrees

sa cote de popularité est tombée très bas/à 28 % his popularity rating has plummeted/has dropped to 28%

faire tomber la fièvre to bring down ou to reduce somebody's temperature

8. [disparaître - obstacle] to disappear, to vanish ; [ - objection, soupçon] to vanish, to fade

sa réticence est tombée devant mes arguments she gave way in the face of my arguments

sa joie tomba brusquement his happiness suddenly vanished ou evaporated

ses défenses sont tombées he dropped his guard

9. [s'effondrer - cité] to fall ; [ - dictature, gouvernement, empire] to fall, to be brought down, to be toppled ; [ - record] to be broken ; [ - concurrent] to go out, to be defeated ; [ - plan, projet] to fall through

les candidats de droite sont tombés au premier tour the right-wing candidates were eliminated in the first round

le chef du gang est tombé hier the ringleader was arrested yesterday

faire tomber

a. [cité] to bring down

b. [gouvernement] to bring down, to topple

c. [record] to break

d. [concurrent] to defeat

10. [devenir]

tomber amoureux to fall in love

tomber enceinte to become pregnant

tomber malade to become ou to fall ill

tomber fou (familier) to go mad

tomber (raide) mort to drop dead, to fall down dead

11. JEUX [carte]

tous les atouts sont tombés all the trumps have been played

B.[SE PRODUIRE, ARRIVER]

1. [événement] to fall ou to be on

mon anniversaire tombe un dimanche my birthday is ou falls on a Sunday

tomber juste [calcul] to work out exactly

bien tomber to come at the right moment ou time

ton bureau l'intéresse — ça tombe bien, je voulais m'en débarrasser he's interested in your desk — that's good, I wanted to get rid of it

mal tomber to come at the wrong moment ou at a bad time

le mardi tombe assez mal pour moi Tuesday's not a good day ou very convenient for me

[personne]

on est tombés en plein pendant la grève des trains we got there right in the middle of the rail strike

tomber juste [deviner] to guess right

bien tomber

a. [opportunément] to turn up at the right moment

b. [avoir de la chance] to be lucky ou in luck

ah, vous tombez bien, je voulais justement vous parler ah, you've come just at the right moment, I wanted to speak to you

tu ne pouvais pas mieux tomber! you couldn't have come at a better time!

il est excellent, ce melon, je suis bien tombé this melon's excellent, I was lucky

mal tomber

a. [inopportunément] to turn up at the wrong moment

b. [ne pas avoir de chance] to be unlucky ou out of luck

il ne pouvait pas plus mal tomber he couldn't have picked a worse time

travailler pour Fanget? tu aurais pu plus mal tomber working for Fanget? it could be worse

tu tombes à point! you've timed it perfectly!, perfect timing!

2. [nouvelles] to be ou to come out

les dernières nouvelles qui viennent de tomber font état de 143 victimes news just out ou released puts the number of victims at 143

à 20 h, la nouvelle est tombée the news came through at 8 p.m

————————

[tɔ̃be] verbe transitif (auxiliaire avoir)

1. [triompher de - candidat, challenger] to defeat

2. (familier) [séduire] to seduce

il les tombe toutes he's got them falling at his feet

3. (familier & locution)

tomber la veste to slip off one's jacket

————————

tomber dans verbe plus préposition

[se laisser aller à - découragement, désespoir] to sink ou to lapse into (inseparable)

sans tomber dans l'excès inverse without going to the other extreme

des traditions qui tombent dans l'oubli traditions which are falling into oblivion

tomber dans la dépression to become depressed

tomber dans l'erreur to commit an error

————————

tomber en verbe plus préposition

tomber en lambeaux to fall to bits ou pieces

tomber en ruine to go to rack and ruin

tomber en morceaux to fall to pieces

————————

tomber sur verbe plus préposition

(familier)

1. [trouver par hasard - personne] to come across, to run ou to bump into, to meet up with (US) ; [ - objet perdu, trouvaille] to come across ou upon, to stumble across

je suis tombé sur ton article dans le journal I came across your article in the newspaper

je suis tombé sur une arête I bit on a fishbone

on a tiré au sort et c'est tombé sur elle lots were drawn and her name came up

2. [avoir affaire à - examinateur, sujet d'examen] to get

quand j'ai téléphoné, je suis tombé sur sa mère/un répondeur when I phoned, it was her mother who answered (me)/I got an answering machine

3. [assaillir - personne] to set about, to go for

il tombe sur les nouveaux pour la moindre erreur he comes down on the newcomers (like a ton of bricks) if they make the slightest mistake

il a fallu que ça tombe sur moi! it had to be me!

4. [se porter sur - regard, soupçon] to fall on ; [ - conversation] to turn to

Dictionnaire Français-Anglais > tomber

38 incido

[st1]1 [-] incĭdo, ĕre, cĭdi [in + cado]: - intr. -    - part. fut. incasurus, Plin. 2, 97. a - tomber dans, sur.    - in foveam incidere, Cic. Phil. 4, 12: tomber dans une fosse.    - ad terram incidere, Virg. En. 12, 926: tomber à terre. --- [avec dat]. Liv. 21, 10, 10. b - se jeter sur, se précipiter vers.    - in vallum incidere, Liv. 27, 13, 2: se précipiter vers le retranchement [en fuyant].    - hi amnes incidunt... flumini, Liv. 44, 31, 4: ces rivières se jettent dans le fleuve... c - fondre sur, attaquer.    - in hostem incidere, Liv. 8, 8, 13: fondre sur l'ennemi.    - ultimis incidere, Liv. 28, 13, 9: fondre sur les derniers. d - tomber dans, sur [par hasard].    - in aliquem incidere, Cic. Planc. 99: tomber sur qqn, le rencontrer.    - in insidias incidere, Cic. Fam. 7, 3, 3: tomber dans des embûches.    - in manus alicujus incidere, Cic. Clu. 21: tomber entre les mains, au pouvoir de qqn. --- cf. Cic. Att. 8, 11, 4.    - in sermonem vestrum incidere, Cic. de Or. 1, 111, survenir dans votre entretien.    - quocumque inciderunt oculi, Cic. Mil. 1: partout où tombent mes regards.    - avec dat. alicui improviso incidere, Cic. Verr. 2, 182: tomber chez qqn à l'improviste. e - tomber dans, devenir la proie de.    - in morbum incidere, Cic. Fam. 13, 29, 4: tomber malade.    - in furorem et insaniam incidere, Cic. Pis. 46: tomber dans la folie et la démence.    - in gloriæ cupiditatem incidere, Cic. Off. 1, 26: tomber dans la passion de la gloire.    - in sermonem hominum incidere, Cic. Att. 16, 2, 4 ; Fam. 9, 3, 1: faire l'objet des conversations. g - arriver, venir par coïncidence.    - in mentionem alicujus incidere, Cic. Cæcil. 50: en venir à parler de qqn.    - incidere in eum sermonem, qui tum fere multis erat in ore, Cic. Læl. 2: tomber sur un sujet de conversation qui était alors dans presque toutes les bouches, = en venir à s'entretenir de...    - quoniam in eadem rei publicæ tempora incidimus, Cic. Fam. 5, 8, 3: puisque nous sommes tombés tous deux dans les mêmes conjonctures politiques.    - ad aliquid faciendum incidere, Cic. Fam. 5, 8, 3: en venir à faire qqch.    - in quem diem Romana incident mysteria, Cic. Att. 6, 1, 26: [dire] quel jour tombent les mystères romains.    - quorum ætas in eorum tempora, quos nominavi, incidit, Cic. Or. 39: leur génération a coïncidé avec l'époque des écrivains que j'ai nommés (a été contemporaine des écrivains...) h - arriver, se présenter (à l'esprit...).    - quodcumque in mentem incidit, Cic. Fin. 4, 43: tout ce qui vient dans l'esprit.    - mihi incidit suspicio, Ter. And. 359: un soupçon me traverse l'esprit.    - incidunt sæpe tempora, cum... Cic. Off. 1, 31: il arrive souvent des circonstances où...    - multis viris tales casus inciderunt, Cic. Fam. 5, 17, 3: de semblables malheurs sont arrivés à beaucoup de personnages. --- cf. Cic. de Or. 1, 26.    - eorum ipsorum, quæ honesta sunt, potest incidere contentio et comparatio, Cic. Off. 1, 152: pour les choses mêmes qui sont honnêtes, il peut se présenter une confrontation et une comparaison.    - mentio, consultatio incidit de aliqua re, Liv. 1, 57, 6 ; 30, 23, 2: l'entretien, la consultation tombe sur telle chose.    - cum inciderit, ut... Cic. Fin. 1, 7: quand il arrivera que...    - forte ita incidit, ut..., ne... Liv. 26, 23, 2 ; 1, 46, 5: le hasard voulut que..., empêcha que... k - s'abattre sur.    - terror incidit ejus exercitui, Caes. BC. 3, 13, 2: la terreur s'abattit sur son armée. --- cf. Cic. de Or. 1, 26.    - pestilentia incidit in urbem agrosque, Liv. 27, 23, 6: une épidémie s'abattit sur la ville et dans les campagnes.    - qqf. tr. ballista obruit quos inciderat, Tac. H. 3: la balliste écrasa ceux sur lesquels elle tomba. --- Apul. M. 6, 8; 6, 14; Ambr. Tob. 2; Lact. Plac. Narr. Fab. 1, 10; id. ib. 14, 1. [st1]2 [-] incīdo, ĕre, cīdi, cīsum [in + caedo]: - tr. - a - entailler, inciser, tailler.    - arbor inciditur vitro, Plin. 12, 115: on fait une entaille dans l'arbre avec du verre.    - pulmo incisus, Cic. Div. 1, 85: un poumon fendillé.    - pinnas incidere, Cic. Att. 4, 2, 5: rogner les ailes.    - vites falce incidere, Virg. B. 3, 11: émonder la vigne. b - graver, buriner.    - in æs aliquid incidere, Cic. Phil. 5. 11: graver qqch sur l'airain.    - aliquem litteris incidere, Sen. Ep. 21, 4: graver dans une lettre le nom, l'image de qqn.    - in basi nomen erat incisum, Cic. Verr. 4, 74: le nom était gravé sur le socle. --- cf. Cic. Verr. 4, 127; Fam. 13, 36.    - (erunt) incisæ litteræ Cic. Phil. 14, 33: une inscription sera gravée.    - arboribus incidere, Virg. B. 10, 53: graver sur les arbres. c - faire en entaillant, en coupant.    - ferro denses incidere, Ov. M. 8, 245: faire des dents en entaillant le fer.    - faces incidere, Virg. B. 8, 29: couper des torches (tailler des torches dans le bois). d - couper, trancher.    - linum incidere, Cic. Cat. 3, 10: trancher le fil [qui ferme une lettre].    - funem incidere, Virg. En. 3, 667: couper le câble. e - fig. couper, interrompre.    - inciditur omnis deliberatio, si... Cic. de Or. 2, 336: toute délibération est coupée, si... --- cf. Liv. 32, 37, 5.    - genus vocis crebro incidens, Cic. de Or. 3, 217: une voix faisant des pauses fréquentes. g - trancher, couper court à.    - media incidere, Cic. Phil. 2, 47: couper court aux détails intermédiaires. --- cf. Virg. B. 9, 14 ; Hor. Ep. 1, 14, 36.    - spem inciderunt (urbem) capi primo impetu posse, Liv. 44, 13, 3: ils ôtèrent tout espoir que la ville pût être prise au premier assaut.
* * *
[st1]1 [-] incĭdo, ĕre, cĭdi [in + cado]: - intr. -    - part. fut. incasurus, Plin. 2, 97. a - tomber dans, sur.    - in foveam incidere, Cic. Phil. 4, 12: tomber dans une fosse.    - ad terram incidere, Virg. En. 12, 926: tomber à terre. --- [avec dat]. Liv. 21, 10, 10. b - se jeter sur, se précipiter vers.    - in vallum incidere, Liv. 27, 13, 2: se précipiter vers le retranchement [en fuyant].    - hi amnes incidunt... flumini, Liv. 44, 31, 4: ces rivières se jettent dans le fleuve... c - fondre sur, attaquer.    - in hostem incidere, Liv. 8, 8, 13: fondre sur l'ennemi.    - ultimis incidere, Liv. 28, 13, 9: fondre sur les derniers. d - tomber dans, sur [par hasard].    - in aliquem incidere, Cic. Planc. 99: tomber sur qqn, le rencontrer.    - in insidias incidere, Cic. Fam. 7, 3, 3: tomber dans des embûches.    - in manus alicujus incidere, Cic. Clu. 21: tomber entre les mains, au pouvoir de qqn. --- cf. Cic. Att. 8, 11, 4.    - in sermonem vestrum incidere, Cic. de Or. 1, 111, survenir dans votre entretien.    - quocumque inciderunt oculi, Cic. Mil. 1: partout où tombent mes regards.    - avec dat. alicui improviso incidere, Cic. Verr. 2, 182: tomber chez qqn à l'improviste. e - tomber dans, devenir la proie de.    - in morbum incidere, Cic. Fam. 13, 29, 4: tomber malade.    - in furorem et insaniam incidere, Cic. Pis. 46: tomber dans la folie et la démence.    - in gloriæ cupiditatem incidere, Cic. Off. 1, 26: tomber dans la passion de la gloire.    - in sermonem hominum incidere, Cic. Att. 16, 2, 4 ; Fam. 9, 3, 1: faire l'objet des conversations. g - arriver, venir par coïncidence.    - in mentionem alicujus incidere, Cic. Cæcil. 50: en venir à parler de qqn.    - incidere in eum sermonem, qui tum fere multis erat in ore, Cic. Læl. 2: tomber sur un sujet de conversation qui était alors dans presque toutes les bouches, = en venir à s'entretenir de...    - quoniam in eadem rei publicæ tempora incidimus, Cic. Fam. 5, 8, 3: puisque nous sommes tombés tous deux dans les mêmes conjonctures politiques.    - ad aliquid faciendum incidere, Cic. Fam. 5, 8, 3: en venir à faire qqch.    - in quem diem Romana incident mysteria, Cic. Att. 6, 1, 26: [dire] quel jour tombent les mystères romains.    - quorum ætas in eorum tempora, quos nominavi, incidit, Cic. Or. 39: leur génération a coïncidé avec l'époque des écrivains que j'ai nommés (a été contemporaine des écrivains...) h - arriver, se présenter (à l'esprit...).    - quodcumque in mentem incidit, Cic. Fin. 4, 43: tout ce qui vient dans l'esprit.    - mihi incidit suspicio, Ter. And. 359: un soupçon me traverse l'esprit.    - incidunt sæpe tempora, cum... Cic. Off. 1, 31: il arrive souvent des circonstances où...    - multis viris tales casus inciderunt, Cic. Fam. 5, 17, 3: de semblables malheurs sont arrivés à beaucoup de personnages. --- cf. Cic. de Or. 1, 26.    - eorum ipsorum, quæ honesta sunt, potest incidere contentio et comparatio, Cic. Off. 1, 152: pour les choses mêmes qui sont honnêtes, il peut se présenter une confrontation et une comparaison.    - mentio, consultatio incidit de aliqua re, Liv. 1, 57, 6 ; 30, 23, 2: l'entretien, la consultation tombe sur telle chose.    - cum inciderit, ut... Cic. Fin. 1, 7: quand il arrivera que...    - forte ita incidit, ut..., ne... Liv. 26, 23, 2 ; 1, 46, 5: le hasard voulut que..., empêcha que... k - s'abattre sur.    - terror incidit ejus exercitui, Caes. BC. 3, 13, 2: la terreur s'abattit sur son armée. --- cf. Cic. de Or. 1, 26.    - pestilentia incidit in urbem agrosque, Liv. 27, 23, 6: une épidémie s'abattit sur la ville et dans les campagnes.    - qqf. tr. ballista obruit quos inciderat, Tac. H. 3: la balliste écrasa ceux sur lesquels elle tomba. --- Apul. M. 6, 8; 6, 14; Ambr. Tob. 2; Lact. Plac. Narr. Fab. 1, 10; id. ib. 14, 1. [st1]2 [-] incīdo, ĕre, cīdi, cīsum [in + caedo]: - tr. - a - entailler, inciser, tailler.    - arbor inciditur vitro, Plin. 12, 115: on fait une entaille dans l'arbre avec du verre.    - pulmo incisus, Cic. Div. 1, 85: un poumon fendillé.    - pinnas incidere, Cic. Att. 4, 2, 5: rogner les ailes.    - vites falce incidere, Virg. B. 3, 11: émonder la vigne. b - graver, buriner.    - in æs aliquid incidere, Cic. Phil. 5. 11: graver qqch sur l'airain.    - aliquem litteris incidere, Sen. Ep. 21, 4: graver dans une lettre le nom, l'image de qqn.    - in basi nomen erat incisum, Cic. Verr. 4, 74: le nom était gravé sur le socle. --- cf. Cic. Verr. 4, 127; Fam. 13, 36.    - (erunt) incisæ litteræ Cic. Phil. 14, 33: une inscription sera gravée.    - arboribus incidere, Virg. B. 10, 53: graver sur les arbres. c - faire en entaillant, en coupant.    - ferro denses incidere, Ov. M. 8, 245: faire des dents en entaillant le fer.    - faces incidere, Virg. B. 8, 29: couper des torches (tailler des torches dans le bois). d - couper, trancher.    - linum incidere, Cic. Cat. 3, 10: trancher le fil [qui ferme une lettre].    - funem incidere, Virg. En. 3, 667: couper le câble. e - fig. couper, interrompre.    - inciditur omnis deliberatio, si... Cic. de Or. 2, 336: toute délibération est coupée, si... --- cf. Liv. 32, 37, 5.    - genus vocis crebro incidens, Cic. de Or. 3, 217: une voix faisant des pauses fréquentes. g - trancher, couper court à.    - media incidere, Cic. Phil. 2, 47: couper court aux détails intermédiaires. --- cf. Virg. B. 9, 14 ; Hor. Ep. 1, 14, 36.    - spem inciderunt (urbem) capi primo impetu posse, Liv. 44, 13, 3: ils ôtèrent tout espoir que la ville pût être prise au premier assaut.
* * *

I.

    Incido, incidis, incidi, incisum, pen. prod. incidere, Ex in et caedo compositum. Virgil. Couper, Entamer, Trencher, Inciser, Chiqueter.

\

    Incidere, Insculpere etiam significat: varieque construitur. Engraver, Entailler.

\

    Incisa tabula his literis, Iupiter, etc. Liu. Un tableau ou estoyent ces mots escripts, etc.

\

    Ludum incidere. Horat. Rompre le jeu, Couper la queue au jeu.

\

    Poema quod composueram, incidi. Cic. J'ay rompu, ou Desciré, ou J'ay delaissé, et ne le veulx point achever.

\

    Incidere sermonem. Liu. Rompre une parolle et propos.

\

    Incisa spes. Liu. Esperance ostee, ou tolue, Espoir perdu.

\

    Singultus verba incidens. Stat. Coupant ou rompant les mots, Qui empesche et interrompt le parler.

II.

    Incido, incidis, incidi, pen. corr. incasum, incidere, Ex in et cado compositum. Plin. Cheoir, Tomber.

\

    Incidere. Cic. Tomber d'adventure en quelque chose, Encheoir.

\

    In seruorum ferrum et manus incidit. Cic. Il est tombé entre les mains de, etc.

\

    Incidere in aes alienum. Cic. S'endebter.

\

    Incidere in amorem. Cic. Entrer, ou tomber en amour.

\

    Incidere in contentionem. Cic. Tomber en debat.

\

    Si recte ambulauerit is qui hanc epistolam tulit, in ipsum tuum diem incidit. Cic. Il est arrivé au jour que tu demandois.

\

    Incidunt in eum diem mysteria. Cic. Escheent ce jour là.

\

    In discrimen. Cic. Tomber en un danger.

\

    Eunti, et in euntem incidere. Cic. Le rencontrer.

\

    In fraudem. Plaut. Tomber en inconvenient, ou en perte et dommage.

\

    In eandem fraudem ex hac re, atque ex illa incides. Terent. Autant perdras tu ainsi qu'en ca.

\

    In lapidem. Varro. Se heurter à une pierre, Chopper.

\

    - ego in eum incidi infoelix locum, Vt neque, etc. Terent. Je suis tombé en cest inconvenient là, de, etc.

\

    In morbum. Cic. Cheoir en maladie, Devenir malade.

\

    In nomen alicuius. Cic. Tomber en propos d'aucun.

\

    In eum sermonem incidimus, qui tum fere multis erat in ore. Cic. Nous veinsmes à propos de parler, etc. Nous tombasmes sur ce propos.

\

    Ego in varios sermones incidebam. Cic. Je devisoye de divers propos.

\

    In suspicionem regni appetendi. Cic. Estre souspeconné.

\

    Incurrere atque incidere in aliquem. Cic. Le rencontrer et heurter en courant.

\

    In aliquem incidere et complecti. Cicero. Le rencontrer et l'embrasser.

\

    Incidit in idipsum quod timebat. Cic. Il est tombé, etc.

\

    Incidit mihi in mentem haec res. Terent. Ceci m'est venu en la fantasie.

\

    Vt aliud ex alio incidit! Terent. Comment les choses viennent l'une de l'autre! Comment on tombe d'un propos en autre!

\

    Incidit amori nostro calamitas. Terent. Il est advenu quelque trouble en, etc.

\

    Incidunt saepe causae, quum repugnare vtilitas honestati videatur. Cic. Il advient souvent des cas, que, etc.

\

    Incidit mentio de Philippo et Romanis. Liu. Il fut faict mention de, etc.

\

    Incidit pestilentia grauis per vrbem. Liu. Il est advenu.

\

    Saxum ex spelunca in crura eius incidit. Cic. Tomba, Cheut.

\

    Incidit sermo de Catulo Messalino. Plin. iunior. On veint à parler de Catule, On veint en propos de parler de Catule.

\

    Qui isthaec tibi incidit suspectio? Terent. Dont te vient, etc.

\

    Suspicio de me incidit, me psaltriam hanc emisse. Terent. On ha souspecon que j'ay, etc.

\

    Incidunt saepe tempora, quum ea quae maxime videntur, etc. Cic. Il advient souvent que, etc.

\

    Incidit saepe vt, etc. Cic. Il advient souvent que, etc.

\

    Incidit infoeliciter, vt talem ciuem amitteremus. Liu. A la malheure perdismes nous un tel citoyen, Il adveint de malheur que nous perdismes, etc.

\

    Forte ita incidit vt comitiis perfectis nuntiaretur, etc. Liuius. De cas d'adventure il adveint que, etc.

\

    Forte ita inciderat ne duo violenta ingenia matrimonio iungerentur. Liuius. Par adventure estoit il ainsi advenu de paour que, etc.

Dictionarium latinogallicum > incido

39 fall

fall [fɔ:l]

chute ⇒ 1 (a), 1 (b), 1 (d), 1 (e), 1 (k) baisse ⇒ 1 (f), 1 (g) automne ⇒ 1 (j) tomber ⇒ 2 (a), 2 (f)-(h), 2 (j)-(m) se laisser tomber ⇒ 2 (b) s'écrouler ⇒ 2 (c) s'assombrir ⇒ 2 (i) cascade ⇒ 4

(pt fell [fel], pp fallen ['fɔ:ln])

1 noun

(a) (tumble) chute f;

∎ have you had a fall? êtes-vous tombé?, avez-vous fait une chute?;

∎ a fall from a horse une chute de cheval;

∎ a forty-metre fall une chute de quarante mètres;

∎ literary the fall of night la tombée de la nuit;

∎ to be heading or riding for a fall courir à l'échec;

∎ the government is riding for a fall le gouvernement va au-devant de la défaite

(b) (of rain, snow) chute f;

∎ there was a heavy fall of snow overnight il y a eu de fortes chutes de neige dans la nuit

(c) Theatre (of curtain) baisser m

(d) (collapse → of building, wall) chute f, effondrement m; (→ of dirt, rock) éboulement m, chute f; (→ of city, country) chute f, capitulation f; (→ of regime) chute f, renversement m;

∎ the fall of the Roman Empire la chute de l'Empire romain;

∎ the fall of the Bastille la prise de la Bastille

(e) (ruin → of person) perte f, ruine f;

∎ Religion the Fall (of Man) la chute (de l'homme)

(f) (decrease → in price, income, shares, temperature) baisse f (in de); (→ in currency) dépréciation f, baisse f (in de); (more marked) chute f (in de); (→ of barometer, in pressure) chute f (in de)

(g) (lowering → of water) décrue f, baisse f; (→ of voice) cadence f

(h) (drape)

∎ the fall of her gown le drapé de sa robe, la façon dont tombe sa robe

(i) (slope) pente f, inclinaison f

(j) American (autumn) automne m;

∎ in the fall en automne

(k) Sport (in judo) chute f; (in wrestling) chute f

2 intransitive verb

(a) (barrier, cup, napkin, water, person) tomber;

∎ the napkin fell to the floor la serviette est tombée par terre;

∎ I slipped and fell on the ice j'ai dérapé sur la glace et je suis tombé;

∎ the child fell into the pond l'enfant est tombé dans la mare;

∎ she fell off the stool/out of the window elle est tombée du tabouret/par la fenêtre;

∎ to fall 20 feet tomber de 20 pieds;

∎ he fell over the pile of books il est tombé en butant contre le tas de livres;

∎ just let your arms fall to your sides laissez simplement vos bras pendre ou tomber sur les côtés;

∎ he fell in a heap on the floor il s'est affaissé ou il est tombé comme une masse;

∎ he fell full length il est tombé de tout son long;

∎ the crowd fell on or to their knees la foule est tombée à genoux;

∎ he fell at her feet to ask forgiveness il est tombé à genoux devant elle pour lui demander pardon;

∎ she did let fall a few hints elle a fait effectivement quelques allusions;

∎ the book fell open at page 20 le livre s'est ouvert à la page 20;

∎ also figurative to fall on one's feet retomber sur ses pieds;

∎ a cat always falls on its feet un chat retombe toujours sur ses pattes;

∎ I fell flat on my face je suis tombé à plat ventre ou face contre terre; familiar figurative je me suis planté;

∎ American very familiar also figurative he fell flat on his ass il s'est cassé la gueule;

∎ his only joke fell flat la seule plaisanterie qu'il a faite est tombée à plat;

∎ the scheme fell flat le projet est tombé à l'eau;

∎ despite all their efforts, the party fell flat en dépit de leurs efforts, la soirée a fait un flop;

∎ to fall to bits or to pieces tomber en morceaux;

∎ all her good intentions fell by the wayside toutes ses bonnes intentions sont tombées à l'eau;

∎ the job fell short of her expectations le poste ne répondait pas à ses attentes

(b) (move deliberately) se laisser tomber;

∎ I fell into the armchair je me suis laissé tomber dans le fauteuil;

∎ they fell into one another's arms ils sont tombés dans les bras l'un de l'autre

(c) (bridge, building) s'écrouler, s'effondrer

(d) (err, go astray) s'écarter du droit chemin; Religion (sin) pécher;

∎ Religion to fall from grace perdre la grâce; figurative tomber en disgrâce

(e) (ground) descendre, aller en pente

(f) (government) tomber, être renversé; (city, country) tomber;

∎ after a long siege the city fell après un long siège, la ville a capitulé;

∎ Constantinople fell to the Turks Constantinople est tombée aux mains des Turcs

(g) (darkness, light, night, rain, snow) tomber;

∎ as night fell à la tombée de la nuit;

∎ the tree's shadow fell across the lawn l'arbre projetait son ombre sur la pelouse

(h) (land → eyes, blow, weapon) tomber;

∎ my eyes fell on the letter mon regard est tombé sur la lettre

(i) (face, spirits) s'assombrir;

∎ at the sight of her, his face fell quand il l'a vue, son visage s'est assombri ou s'est allongé;

∎ my spirits fell tout d'un coup, j'ai perdu le moral

(j) (hang down) tomber, descendre;

∎ the curtains fall right to the floor les rideaux tombent ou descendent jusqu'au sol;

∎ the fabric falls in gentle folds ce tissu retombe en faisant de jolis plis;

∎ his hair fell to his shoulders ses cheveux lui descendaient ou tombaient jusqu'aux épaules;

∎ his hair keeps falling into his eyes ses cheveux n'arrêtent pas de lui tomber dans les yeux

(k) (decrease in level, value → price, temperature) baisser, tomber; (→ pressure) baisser, diminuer; (→ wind) tomber;

∎ the thermometer/temperature has fallen ten degrees le thermomètre/la température a baissé de dix degrés;

∎ their voices fell to a whisper ils se sont mis à chuchoter;

∎ the boss fell in our esteem le patron a baissé dans notre estime

(l) (issue forth) tomber, s'échapper;

∎ curses fell from her lips elle laissa échapper des jurons;

∎ the tears started to fall il/elle se mit à pleurer

(m) (occur) tomber;

∎ May Day falls on a Tuesday this year le Premier Mai tombe un mardi cette année;

∎ the accent falls on the third syllable l'accent tombe sur la troisième syllabe

(n) (descend)

∎ a great sadness fell over the town une grande tristesse s'abattit sur la ville;

∎ a hush fell among or over the crowd tout d'un coup, la foule s'est tue

(o) (become)

∎ to fall asleep s'endormir;

∎ the child fell fast asleep l'enfant est tombé dans un profond sommeil;

∎ the bill falls due on the 6th la facture arrive à échéance le 6;

∎ he will fall heir to a vast fortune il va hériter d'une grande fortune;

∎ to fall ill or sick tomber malade;

∎ to fall pregnant tomber enceinte;

∎ to fall in love (with sb) tomber amoureux (de qn);

∎ to fall silent se taire;

∎ it falls vacant in February (job) il se trouvera vacant au mois de février; (apartment) il se trouvera libre ou il se libérera au mois de février;

∎ to fall victim to sth être victime de qch;

∎ she fell victim to depression elle a fait une dépression

(p) (die) mourir;

∎ the young men who fell in battle les jeunes tombés au champ d'honneur

(q) (be classified)

∎ the athletes fall into two categories les sportifs se divisent en deux catégories;

∎ these facts fall under another category ces faits entrent dans une autre catégorie;

∎ that falls outside my area of responsibility cela ne relève pas de ma responsabilité;

∎ that does not fall within the scope of our agreement ceci n'entre pas dans le cadre de ou ne fait pas partie de notre accord

(r) (inheritance)

∎ the fortune fell to his niece c'est sa nièce qui a hérité de sa fortune

(s) Sport (in cricket)

∎ two English wickets fell on the first day deux batteurs anglais ont été éliminés le premier jour

3 compound-forming noun

American (colours, weather) d'automne, automnal

4 falls plural noun

(waterfall) cascade f, chute f d'eau;

∎ Niagara Falls les chutes fpl du Niagara

►► familiar fall guy (dupe) pigeon m; (scapegoat) bouc m émissaire^□ ;

Hunting fall trap assommoir m

➲ fall about intransitive verb

British familiar se tordre de rire;

∎ they fell about (laughing) ils se tordaient de rire

➲ fall apart intransitive verb

(a) (book, furniture) tomber en morceaux; figurative (nation) se désagréger; (conference) échouer; (system) s'écrouler, s'effondrer;

∎ her plans fell apart at the seams ses projets sont tombés à l'eau;

∎ her life was falling apart toute sa vie s'écroulait;

∎ their marriage is falling apart leur mariage est en train de se briser ou va à vau-l'eau

(b) (person) s'effondrer;

∎ he more or less fell apart after his wife's death il a plus ou moins craqué après la mort de sa femme

➲ fall away intransitive verb

(a) (paint, plaster) s'écailler

(b) (diminish in size → attendance, figures) diminuer; (→ fears) se dissiper, fondre

(c) (defect) déserter;

∎ support for his policies is beginning to fall away dans la politique qu'il mène il commence à perdre ses appuis

(d) (land, slope) s'affaisser

➲ fall back intransitive verb

(a) (fall) tomber à la renverse ou en arrière

(b) (retreat, recede) reculer, se retirer; Military se replier, battre en retraite

(c) (lag, trail) se laisser distancer, être à la traîne

(d) Stock Exchange & Finance

∎ to fall back two points se replier de deux points

➲ fall back on inseparable transitive verb

∎ to fall back on sth avoir recours à qch;

∎ it's good to have something to fall back on (skill) c'est bien de pouvoir se raccrocher à quelque chose; (money) il vaut mieux avoir d'autres ressources;

∎ he knew he could always fall back on his parents il savait qu'il pouvait compter sur ses parents

➲ fall behind

1 intransitive verb

se laisser distancer, être à la traîne; Sport se laisser distancer; (in cycling) décrocher;

∎ she fell behind in or with her work elle a pris du retard dans son travail;

∎ they've fallen behind with their reading ils ont pris du retard dans leurs lectures;

∎ we can't fall behind in or with the rent nous ne pouvons pas être en retard pour le loyer

2 inseparable transitive verb

prendre du retard sur;

∎ he's fallen behind the rest of the class il a pris du retard sur le reste de la classe

➲ fall down intransitive verb

(a) (book, person, picture) tomber (par terre); (bridge, building) s'effondrer, s'écrouler;

∎ that house looks as if it's about to fall down on dirait que cette maison va s'écrouler

(b) (argument, comparison) s'écrouler, s'effondrer;

∎ where the whole thing falls down is… là où plus rien ne tient debout ou où tout s'écroule c'est…

➲ fall down on inseparable transitive verb

∎ to fall down on sth échouer à qch;

∎ he's been falling down on the job lately il n'était pas ou ne s'est pas montré à la hauteur dernièrement

➲ fall for inseparable transitive verb familiar

(a) (become infatuated with) tomber amoureux de^□ ;

∎ they fell for each other ils sont tombés amoureux l'un de l'autre;

∎ they really fell for Spain in a big way ils ont vraiment été emballés par l'Espagne

(b) (be deceived by) se laisser prendre par^□ ;

∎ they really fell for it! ils ont vraiment mordu!, ils se sont vraiment fait avoir!;

∎ don't fall for that hard luck story of his ne te fais pas avoir quand il te raconte qu'il a la poisse;

∎ I'm not falling for that one! ça ne prend pas!, à d'autres!

➲ fall in intransitive verb

(a) (tumble) tomber;

∎ you'll fall in! tu vas tomber dedans!;

∎ he leant too far over the side of the boat and fell in il s'est trop penché hors du bateau et il est tombé

(b) (roof) s'effondrer, s'écrouler

(c) (line up) se mettre en rang, s'aligner; Military (troops) former les rangs; (one soldier) rentrer dans les rangs;

∎ fall in! à vos rangs!

➲ fall into inseparable transitive verb

(a) (tumble into) tomber dans;

∎ they fell into the trap ils sont tombés dans le piège;

∎ to fall into sb's clutches or sb's hands tomber dans les griffes de qn, tomber entre les mains de qn;

∎ figurative the pieces began to fall into place les éléments ont commencé à se mettre en place

(b) (begin)

∎ she fell into conversation with the stranger elle est entrée en conversation avec l'étranger

➲ fall in with inseparable transitive verb

(a) (frequent)

∎ to fall in with sb se mettre à fréquenter qn;

∎ she fell in with a bad crowd elle s'est mise à fréquenter des gens louches

(b) British (agree with → suggestion) accepter; (→ request) accéder à;

∎ I'll fall in with whatever you decide to do je me rangerai à ce que tu décideras

➲ fall off intransitive verb

(a) (drop off) tomber; (in mountain climbing) dévisser;

∎ the leaves of this plant are falling off les feuilles de cette plante tombent, cette plante perd ses feuilles;

∎ she fell off the bicycle/horse elle est tombée du vélo/de cheval

(b) (diminish → attendance, exports, numbers, sales) diminuer, baisser; (→ profits) diminuer; (→ enthusiasm, production) baisser, tomber; (→ population, rate) baisser, décroître; (→ speed) ralentir; (→ interest, zeal) se relâcher; (→ popularity) baisser; (→ wind) tomber

➲ fall on inseparable transitive verb

(a) (drop on) tomber sur;

∎ something fell on my head j'ai reçu quelque chose sur la tête

(b) (attack) attaquer, se jeter sur;

∎ the starving children fell on the food les enfants, affamés, se sont jetés sur la nourriture;

∎ Military the guerrillas fell on the unsuspecting troops les guérilleros ont fondu sur ou attaqué les troupes sans qu'elles s'y attendent

(c) (meet with) tomber sur, trouver;

∎ they fell on hard times ils sont tombés dans la misère, ils ont subi des revers de fortune

(d) (of responsibility) revenir à, incomber à;

∎ suspicion falls on them c'est eux que l'on soupçonne;

∎ responsibility for looking after them falls on me c'est à moi qu'il incombe de prendre soin d'eux

➲ fall out intransitive verb

(a) (drop out) tomber;

∎ the keys must have fallen out of my pocket les clés ont dû tomber de ma poche;

∎ his hair is falling out ses cheveux tombent, il perd ses cheveux

(b) (quarrel) se brouiller, se disputer;

∎ she's fallen out with her boyfriend elle est ou s'est brouillée avec son petit ami

(c) (happen) se passer, advenir;

∎ as things fell out en fin de compte

(d) Military rompre les rangs;

∎ fall out! rompez!

(e) American familiar (fall asleep) s'endormir^□

➲ fall over intransitive verb

(a) (lose balance → person) tomber (par terre); (→ thing) se renverser, être renversé

(b) familiar (idioms)

∎ she was falling over herself to make us feel welcome elle se mettait en quatre pour nous faire bon accueil;

∎ the men were falling over each other to help her les hommes ne savaient pas quoi inventer pour l'aider

➲ fall through intransitive verb

(fail) échouer;

∎ the deal fell through l'affaire n'a pas abouti;

∎ all our plans fell through at the last minute tous nos projets sont tombés à l'eau au dernier moment

➲ fall to

1 inseparable transitive verb

(a) British (begin) se mettre à;

∎ we fell to work nous nous sommes mis à l'œuvre;

∎ we all fell to talking about the past nous nous sommes tous mis à parler du passé

(b) (devolve upon) appartenir à, incomber à;

∎ the task that falls to us is not an easy one la tâche qui nous incombe ou revient n'est pas facile;

∎ it fell to her to break the news to him ce fut à elle de lui annoncer la nouvelle

2 intransitive verb

∎ (eat) he brought in the food and they fell to il a apporté à manger et ils se sont jetés dessus;

∎ she fell to as if she hadn't eaten for a week elle a attaqué comme si elle n'avait rien mangé depuis huit jours

➲ fall upon inseparable transitive verb

(a) (attack) attaquer, se jeter sur;

∎ Military the army fell upon the enemy l'armée s'est abattue ou a fondu sur l'ennemi;

∎ they fell upon the food ils se sont jetés sur la nourriture

(b) (meet with) tomber sur, trouver;

∎ the family fell upon hard times la famille a subi des revers de fortune

✾ Book 'The Fall of the House of Usher' Poe 'La Chute de la maison Usher'

Un panorama unique de l'anglais et du français > fall

40 keskittyä

verb (vallasta); intrans.

se concentrer intrans.

Expl en parlant du pouvoir: se trouver/retrouver entre les mains d'un nombre relativement restreint de décideurs, les grandes décisions se prenant de manière centralisée

Ex1 Dans les pays à tradition centralisatrice, le pouvoir a tendance à se concentrer dans la capitale et entre les mains de l'élite politique.

verb intrans.

se concentrer intrans. auxiliaire être aux temps composés

Expl ne pas se laisser distraire, se consacrer entièrement à une tâche/activité donnée

Ex1 Il a tellement de soucis qu'il n'arrive pas à se concentrer.

Ex2 Concentre-toi donc un peu! Qu'est-ce que tu es distrait aujourd'hui!

verb johonkin/johonkuhun tt/t -vaihtelu: keskityn, keskittyy...

se concentrer sur qqch auxiliaire être aux temps composés: par ex. il s'est concentré etc.

Expl diriger toute son attention sur qqch/qqn

Ex1 Tu ferais mieux de te concentrer sur tes études, les examens de fin d'année approchent.

Ex2 Dans les semaines qui suivirent l'accouchement, la jeune mère se concentra presque exclusivement sur son bébé.

verb johonkin; subjekti: eloton tt/t -vaihtelu: keskityn, keskittyy

se centrer sur qqch; sujet inanimé (par ex. une étude) auxiliaire être aux temps composés; accord du participe avec le sujet

Expl porter exclusivement ou principalement/prioritairement sur

Syn se concentrer (sur), se focaliser (sur)

Ex1 L'étude se centre sur les grandes lignes du problème, laissant à d'autres le soin d'une analyse plus détaillée.

se concentrer sur qqch; sujet inanimé (par ex. une étude) auxiliaire être aux temps composés; accord avec le sujet

Expl porter exclusivement ou principalement/prioritairement sur

Syn se focaliser de, être centré sur, se centrer sur

Ex1 Notre étude s'est concentrée sur les grandes lignes du problème, laissant à d'autres le soin d'une analyse plus détaillée.

Ex2 La nouvelle biographie du chanteur se concentre sur les premières années de sa carrière, une période moins connue du grand public.

verb jonnekin/johonkin/jollekin tt/t -vaihtelu: keskityn, keskittyy...

être concentré quelque part être: suis, es, est, sommes, êtes, sont; étais; serai; serais; sois, sois, soit, soyons, soyez; fusse, fusses, fût, fussions, fussiez, fussent; fus, fus, fut, fûmes, fûtes, furent; été; étant; sois, soyez!; auxiliaire avoir (accord du participe avec le sujet)

Expl avoir conflué en grands nombres vers une poignée de destinations, être présent quelque part en grands nombres

Syn se regrouper (où), se concentrer (où)

Ex1 L'exode rural a fait que le gros de la population est désormais concentré dans quelques grandes villes.

Ex2 La population active est concentrée dans les zones à forte croissance.

Suomi-ranska sanakirja > keskittyä

Страницы

← Предыдущая

Следующая →

1

2

3

4

5

6

7

См. также в других словарях:

Les Mains Sales — Auteur Jean Paul Sartre Genre Pièce de théâtre Pays d origine France Date de parution 1948 Date de la 1re représ … Wikipédia en Français

Les mains sales — Auteur Jean Paul Sartre Genre Pièce de théâtre Pays d origine France Date de parution 1948 Date de la 1re représ … Wikipédia en Français

Les Mains sales — Auteur Jean Paul Sartre Genre Pièce de théâtre Pays d origine France Date de la 1re représentation … Wikipédia en Français

Mouvement Contre Le Racisme Et Pour L'amitié Entre Les Peuples — Pour les articles homonymes, voir MRAP. Logo de Mouvement contre le racisme et pour l amitié entre les peuples Contexte généra … Wikipédia en Français

Mouvement contre le Racisme et pour l'Amitié entre les Peuples — Pour les articles homonymes, voir MRAP. Logo de Mouvement contre le racisme et pour l amitié entre les peuples Contexte généra … Wikipédia en Français

Mouvement contre le Racisme et pour l’Amitié entre les Peuples — Mouvement contre le racisme et pour l amitié entre les peuples Pour les articles homonymes, voir MRAP. Logo de Mouvement contre le racisme et pour l amitié entre les peuples Contexte généra … Wikipédia en Français

Mouvement contre le racisme et pour l'amitie entre les peuples — Mouvement contre le racisme et pour l amitié entre les peuples Pour les articles homonymes, voir MRAP. Logo de Mouvement contre le racisme et pour l amitié entre les peuples Contexte généra … Wikipédia en Français

Mouvement contre le racisme et pour l'amitié entre les peuples — Pour les articles homonymes, voir MRAP. Mouvement contre le racisme et pour l’amitié entre les peuples Contexte général Champs … Wikipédia en Français

Penser avec les mains — Cette œuvre majeure de l écrivain suisse Denis de Rougemont est parue en 1936. La montée des totalitarismes se confirme. Le nouvel ordre mondial engendre surtout un désordre du monde moderne, une rupture entre la pensée et l action. Denis de… … Wikipédia en Français

Les mains au poker — Main au poker Une main, au poker, est une combinaison de cartes qui est définie par les règles du jeu de poker. Dans le poker classique, sans joker ni cartes rajoutées, une main est une combinaison de cinq cartes qu un joueur constitue et qu il… … Wikipédia en Français

entre — [ ɑ̃tr ] prép. • XIIe; lat. inter → inter I ♦ 1 ♦ Dans l espace qui sépare (des choses, des personnes). Les Pyrénées s étendent entre la France et l Espagne. « le pays d entre Sambre et Meuse » (Racine). Herbe qui pousse entre les pierres.… … Encyclopédie Universelle

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

être+entre+les+mains+de+qn

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

être+entre+les+mains+de+qn

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: