Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

Со всех языков на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Французский

(streek)taal

Толкование Перевод

1 gemeenheid

gemeenheid

1 [hoedanigheid] nastiness, meanness ⇒ 〈 boosaardigheid〉 viciousness, maliciousness, 〈 kwaadaardigheid〉 wickedness

2 [gemene streek/taal] 〈 streek〉 mean/dirty/shabby trick; 〈 obscene taal〉 foul/filthy language; 〈 scheldwoorden〉 abuse

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > gemeenheid
2 parler

parler¹ [paarlee]

〈m.〉

1 (het) spreken ⇒ spraak

2 manier van spreken

3 (streek)taal ⇒ taaleigen

————————

parler² [paarlee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 spreken ⇒ praten

2 〈 kaartspel〉 bieden

♦voorbeelden:

1    parler pour ne rien dire • maar wat praten, leuteren

faire parler qn. • iemand aan de praat krijgen 〈 met dwang〉

savoir ce que parler veut dire • aan een half woord genoeg hebben

parler à tort et à travers • maar doorpraten, doorratelen

parler crûment • geen blad voor de mond nemen

généralement parlant • in het algemeen (gesproken)

parler mal de qn. • kwaad over iemand spreken

qu'on ne m'en parle plus • ik wil er niets meer over horen

n'en parlons plus • zand erover

voilà qui est parler • zo mag ik het horen!

parler à qn. • met, tegen iemand praten

parler à l'oreille de qn. • tegen iemand fluisteren

trouver à qui parler • ondervinden, merken wie men tegenover zich heeft

〈 informeel〉 tu parles d' un idiot • wat een idioot

on parle sans cesse d' intégrité • men heeft het steeds over integriteit

les faits parlent d' eux-mêmes • de feiten spreken voor zichzelf

parlez-moi de cela • praat me daar niet van

〈 informeel〉 de quoi ça parle, ce livre? • waar gaat dat boek over?

sans parler de • om nog maar te zwijgen van

il parlait de partir pour les Etats-Unis • er was sprake van dat hij naar Amerika zou gaan

parler pour qn. • voor iemand pleiten

〈 informeel〉 tu parles si je m'en moque • wat kan mij dat schelen

〈 informeel〉 tu parles • het mocht wat, reken maar, schei uit

  → corde, langue

¶    tout nous y parle du passé • alles getuigt hier van het verleden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 spreken

2 praten over

♦voorbeelden:

1    parler français • Frans spreken

parler le français • Frans kunnen spreken

2    parler politique • over politiek babbelen

III se parler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 met elkaar, in zichzelf praten

v

1) spreken (over), praten (over)

2) bieden [kaarten]

Dictionnaire français-néerlandais > parler
3 Languedocian

adj. van of met betrekking tot Languedoc (streek in zuiden van Frankrijk)
--------
n. langue d'ocOccitaans, Oud-Provencaalse taal, Romeinse taal gesproken in streek Languedoc in zuiden van Frankrijk

English-Dutch dictionary > Languedocian
4 saleté

saleté [saaltee]

〈v.〉

1 vuilheid ⇒ smerigheid

2 vuil ⇒ viezigheid, troep

3 schunnigheid ⇒ vuiligheid, schunnige taal

4 〈 informeel〉 gemene streek

5 〈informeel; meervoud〉 rommel ⇒ troep, rotzooi

6 〈 meervoud〉 uitwerpselen ⇒ behoefte

♦voorbeelden:

2 〈 schertsend〉 c'est pas mauvais, ces petites saletés-là • best lekker, dat spul!

1. f
1) vuilheid

2) vuil, viezigheid

3) schunnige taal

4) gemene streek
2. saletés
f pl

1) rommel, rotzooi

2) uitwerpselen

Dictionnaire français-néerlandais > saleté
5 gemeen

gemeen¹

〈 het〉

1 rabble ⇒ hoi polloi

————————

gemeen²

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 [slecht, vals] nasty ⇒ 〈 boosaardig〉 vicious, malicious, 〈 laag, verachtelijk〉 low, 〈 laag, verachtelijk〉 vile, 〈 met betrekking tot behandeling〉 shabby

2 [gemeenschappelijk] common ⇒ joint

3 [openbaar] public ⇒ general

4 [ordinair] common ⇒ vulgar, 〈 met betrekking tot taal〉 offensive

♦voorbeelden:

1   een gemene hoest • a nasty cough

     een gemene hond • a vicious dog

     〈 sport〉 een gemene overtreding • a dirty foul

     〈 sport〉 gemeen spel • foul/dirty/rough play

     wat een gemeen spul • what foul stuff

     een gemene streek • a dirty trick

     dat is gemeen van je • that's a mean/rotten thing (for you) to do

2   〈 wiskunde〉 de (grootste) gemene deler • the highest common factor/denominator

     〈 wiskunde〉 het (kleinste) gemene veelvoud • the lowest common multiple

     gemene zaak met iemand maken • make common cause with someone

     niets/veel met iemand gemeen hebben • have nothing/a lot in common with someone

3   de gemene zaak • public/common interest

4   gemene taal uitslaan • use foul/filthy language

II 〈 bijwoord〉

1 [op valse/verachtelijke wijze] nastily ⇒ 〈 boosaardig〉 viciously, maliciously, 〈 met betrekking tot behandeling〉 shabbily

2 [heel erg] awfully ⇒ terribly

♦voorbeelden:

1   iemand gemeen behandelen • treat someone badly/shabbily; 〈 informeel〉 give someone a raw deal

2   het is gemeen koud • it's awfully/beastly cold

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > gemeen
6 fiddle

n. viool, vedel, fiedel; knoeierij, zwendel, zwendeltje (slang)
--------
v. vioolspelen (platte taal): tijd verspillen; bezig zijn met nonsens; bedriegen, oplichten

fiddle¹

[ fidl] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 informeel〉 viool ⇒ fiedel

2 〈Brits-Engels; slang〉 vuile streek ⇒ knoeierij, bedrog

♦voorbeelden:

1   saw at the fiddle • op de viool krassen

¶ play second fiddle (to) • in de schaduw staan (van)

→ fit fit/

————————

fiddle²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉〈 informeel〉

1 vioolspelen ⇒ fiedelen

2 lummelen

3 friemelen ⇒ spelen

♦voorbeelden:

2   fiddle about/around • rondlummelen

3   fiddle with • morrelen aan, spelen met

     the lock had been fiddled with • er was aan het slot geknoeid

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 informeel〉 spelen 〈 wijsje op viool〉

2 〈Brits-Engels; slang〉 foezelen met ⇒ vervalsen, bedrog plegen met

♦voorbeelden:

2   fiddle one's taxes • met zijn belastingaangifte knoeien

¶ fiddle away one's time • zijn tijd verlummelen

English-Dutch dictionary > fiddle
7 Francophone

adj. Frans sprekend; van of met betrekking tot een gebied of streek waar Frans als hoofdtaal wordt gesproken of soms als tweede taal
--------
n. Frans sprekend iemand die Frans door geboorte of door het aangeleerd te hebben spreekt

English-Dutch dictionary > Francophone
8 Provencal

adj. m.b.t. of van de Provence (streek in Frankrijk) of zijn bevolking en cultuur
--------
n. Provencaal (taal, Frans dialect)

English-Dutch dictionary > Provencal
9 cochonnerie

cochonnerie [kosĵonrie]

〈v.〉〈 informeel〉

1 smerigheid ⇒ vieze troep

2 rommel ⇒ rotzooi, troep

3 〈 zedelijk〉 vuiligheid ⇒ zwijnerij

4 vuile streek ⇒ rotstreek

♦voorbeelden:

3 dire des cochonneries • smerige taal uitslaan

¶ cette cochonnerie de temps! • wat een beestenweer!

cette cochonnerie de voiture! • die rotauto!

Dictionnaire français-néerlandais > cochonnerie
10 gemeen

gemeen

1 [slecht, vals] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 méchant; 〈 bijwoord〉 méchamment

2 [gemeenschappelijk] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 commun; 〈 bijwoord〉 en commun

3 [openbaar] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 public 〈v.: publique〉

4 [alledaags] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 commun

5 [onaangenaam] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 affreux 〈v.: affreuse〉

6 [heel erg] 〈 bijwoord〉 rudement

♦voorbeelden:

1   een gemene kerel • un sale type

     een gemene streek • une bassesse

     doe niet zo gemeen tegen haar • ne sois pas si méchant avec elle

     doe niet zo gemeen

     dat vind ik gemeen van jou • je trouve ça moche de ta part

     da's gemeen

2   niets met iemand gemeen hebben • n'avoir rien de commun avec qn.

     veel met iemand gemeen hebben • avoir beaucoup en commun avec qn.

3   de gemene zaak • la chose publique

4   het gemene volk • le commun des hommes

5   gemeen weer • un temps affreux

6   het is gemeen koud • il fait rudement froid

¶   gemene taal uitslaan • tenir des propos orduriers ↓ (ne) fais pas la vache ↓ c'est vache

→ link=zaak zaak

Deens-Russisch woordenboek > gemeen
11 schunnig

schunnig

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 cochon 〈v.: cochonne〉; 〈 bijwoord〉 salement

♦voorbeelden:

1   een schunnige streek • un tour de cochon

     schunnige taal uitslaan • dire des cochonneries

     zich schunnig gedragen • se conduire comme un cochon

Deens-Russisch woordenboek > schunnig
12 smerig

smerig

1 [algemeen] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 sale; 〈 bijwoord〉 salement

2 [schunnig] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 obscène; 〈 bijwoord〉 d'une façon obscène

♦voorbeelden:

1   een smerige streek • un tour de cochon

     smerig weer • temps infect

     een smerig werk • un travail salissant

     een smerig zaakje • une affaire qui pue

     iemand smerig behandelen • traiter qn. comme un chien

2   smerige taal uitslaan • dire des cochonneries

Deens-Russisch woordenboek > smerig
13 taalgebied

taalgebied

1 [streek] région 〈v.〉 linguistique

2 [alles m.b.t. de taal] domaine 〈m.〉 linguistique

♦voorbeelden:

1   het Franse taalgebied • les pays francophones

2   de nieuwe opvattingen op taalgebied • les nouvelles conceptions linguistiques

     op taalgebied munt hij niet uit • il n'excelle pas en langues

Deens-Russisch woordenboek > taalgebied
14 eigen

eigen¹

〈 het〉〈 figuurlijk〉

1 [informeel; + bezittelijk voornaamwoord] myself, yourself, himself, herself, itself 〈 enkelvoud〉; ourselves, yourselves, themselves 〈 meervoud〉

♦voorbeelden:

1   ik dacht bij mijn eigen dat … • I was thinking to myself …

     op zijn eigen gaan wonen • start living on one's own

————————

eigen²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 [aan de betrokkene(n) toebehorend] own ⇒ 〈 privé〉 private, 〈 persoonlijk〉 personal

2 [uitgaand van iemand zelf] own

3 [kenmerkend] typical, characteristic, individual

4 [vertrouwd] familiar

5 [met betrekking tot de streek, het land van herkomst] own ⇒ native, domestic

♦voorbeelden:

1   een eigen bedrijf beginnen • start one's own company

     voor eigen gebruik • for one's (own) private use

     eigen geld • one's own money; 〈 bij loterij〉 stake; 〈 bij hypotheek〉 deposit

     mensen met een eigen huis • people who own their own house

     iets in eigen kring vieren • celebrate something privately

     〈 sport〉 voor eigen publiek spelen • play at home

     wij hebben ieder een eigen (slaap)kamer • we have separate (bed)rooms

     eigen weg • private road

     op een geheel eigen wijze • in my/your 〈enz.〉 very own way

     het waren haar eigen woorden • those were her very words

     bemoei je met je eigen zaken • mind your own business

     een geheel eigen stijl ontwikkelen • develop a style all one's own

2   naar eigen zeggen • by one's own account

3   bier met een geheel eigen smaak • beer with a taste all of its own

     dat is hem eigen • that is typical of him; 〈 informeel〉 that's him all over

     met de hem eigen bescheidenheid • with his characteristic modesty

4   zich iets eigen maken • make oneself familiar with something; 〈 met betrekking tot taal〉 master, pick up; 〈 met betrekking tot gewoonte〉 pick up, fall into, acquire

5   de situatie in eigen land • the domestic situation

     eigen producten • domestic products

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > eigen
15 schunnig

schunnig

1 shabby ⇒ 〈 taal〉 filthy, dirty

♦voorbeelden:

1 een schunnige streek • a shabby/dirty trick

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > schunnig
16 smerig

smerig

1 dirty ⇒ 〈 sterker〉 filthy

♦voorbeelden:

1   het is een smerig gezicht • it is a sordid sight

     smerige handen • dirty/filthy hands

     een smerige streek/truc • a dirty/shabby trick

     smerige taal uitslaan • talk (a lot of) dirt

     smerig weer • dirty/foul weather

     iemand smerig behandelen • treat someone shabbily

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > smerig
17 taalgebied

taalgebied

1 [streek] regions 〈 meervoud〉

2 [alles met betrekking tot de taal] field of language/linguistics

♦voorbeelden:

1   het Franse taalgebied • French-speaking regions

2   de nieuwe opvattingen op taalgebied • the new ideas on language/in the field of language

     op taalgebied munt hij niet uit • he is no great shakes when it comes to language

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > taalgebied
18 vuil

vuil¹

〈 het〉

1 [afval, huisvuil] refuse, rubbish; 〈 Amerikaans-Engels voornamelijk〉 garbage

2 [viezigheid] dirt ⇒ filth

♦voorbeelden:

1   iemand behandelen als een stuk vuil • treat someone like dirt

     grof vuil • (collection of) bulky refuse

     ergens voor oud vuil liggen • 〈 figuurlijk〉 lie in the gutter, be down and out

     vuil storten • tip/dump/shoot rubbish

     verboden vuil te storten • dumping prohibited, no tipping/dumping

————————

vuil²

〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉

1 [vies, vulgair] dirty ⇒ filthy

2 [laaghartig, oneerlijk, onaangenaam] dirty ⇒ foul

3 [nijdig] dirty ⇒ nasty

4 [vervuild] dirty ⇒ polluted

5 [nog niet schoon] foul 〈 proef, geschriften〉; uncorrected 〈 werk, bedrag〉

6 [bedorven] rotten ⇒ bad

7 [vuil makend] dirty ⇒ messy

♦voorbeelden:

1   de vuile kopjes • the dirty/used cups

     vuile taal • dirty/foul/filthy language

2   iemand een vuile streek leveren • pull a fast one/play a dirty/nasty trick on someone

     vuile viezerik/leugenaar • dirty/filthy swine/liar

     een vuile zaak/vuil zaakje • a dirty business

3   iemand vuil aankijken • give someone a dirty/foul/filthy/nasty look

4   een vuile rivier • a dirty/ 〈 vervuild〉 polluted river

5   het varken woog vuil 150 pond • the pig weighed 150 pounds with wastage/had a gross weight of 150 pounds

     〈 informeel〉 (van loon, salaris enz.) vuil in handen krijgen • be paid cash in hand (and no questions asked)

6   een vuile maag hebben • feel queasy/sick

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > vuil

См. также в других словарях:

Fehnsiedlung — Moorkolonisierung oder Moorkolonisation bezeichnet die Urbarmachung des Landes und Ansiedlung von Menschen in Moorgebieten. In verschiedenen Perioden der Menschheitsgeschichte wurden moorige Feuchtbodengebiete für Siedlung und Landwirtschaft… … Deutsch Wikipedia
Fehnsiedlungen — Moorkolonisierung oder Moorkolonisation bezeichnet die Urbarmachung des Landes und Ansiedlung von Menschen in Moorgebieten. In verschiedenen Perioden der Menschheitsgeschichte wurden moorige Feuchtbodengebiete für Siedlung und Landwirtschaft… … Deutsch Wikipedia
Fehntjer — Moorkolonisierung oder Moorkolonisation bezeichnet die Urbarmachung des Landes und Ansiedlung von Menschen in Moorgebieten. In verschiedenen Perioden der Menschheitsgeschichte wurden moorige Feuchtbodengebiete für Siedlung und Landwirtschaft… … Deutsch Wikipedia
Moorbesiedelung — Moorkolonisierung oder Moorkolonisation bezeichnet die Urbarmachung des Landes und Ansiedlung von Menschen in Moorgebieten. In verschiedenen Perioden der Menschheitsgeschichte wurden moorige Feuchtbodengebiete für Siedlung und Landwirtschaft… … Deutsch Wikipedia
Moorbesiedlung — Moorkolonisierung oder Moorkolonisation bezeichnet die Urbarmachung des Landes und Ansiedlung von Menschen in Moorgebieten. In verschiedenen Perioden der Menschheitsgeschichte wurden moorige Feuchtbodengebiete für Siedlung und Landwirtschaft… … Deutsch Wikipedia
Moorkolonie — Moorkolonisierung oder Moorkolonisation bezeichnet die Urbarmachung des Landes und Ansiedlung von Menschen in Moorgebieten. In verschiedenen Perioden der Menschheitsgeschichte wurden moorige Feuchtbodengebiete für Siedlung und Landwirtschaft… … Deutsch Wikipedia
Moorkolonisation — Moorkolonisierung oder Moorkolonisation bezeichnet die Urbarmachung des Landes und Ansiedlung von Menschen in Moorgebieten. In verschiedenen Perioden der Menschheitsgeschichte wurden moorige Feuchtbodengebiete für Siedlung und Landwirtschaft… … Deutsch Wikipedia
Moorkolonisierung — oder Moorkolonisation bezeichnet die Urbarmachung des Landes und Ansiedlung von Menschen in Moorgebieten. In verschiedenen Perioden der Menschheitsgeschichte wurden moorige Feuchtbodengebiete für Siedlung und Landwirtschaft erschlossen. In diesem … Deutsch Wikipedia
Nieuwleusen — Town Coordinates … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

(streek)taal

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

(streek)taal

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: