-
1 boosaardigheid
-
2 boosaardigheid
злокачественность; зловредность; злобность; злобность; ядовитость; коварство* * *сущ.общ. злобность, злокачественность, зловредность -
3 boosaardigheid
n. malignance -
4 boosaardigheid
-
5 haar ogen staken van boosaardigheid
Deens-Russisch woordenboek > haar ogen staken van boosaardigheid
-
6 malice
-
7 malice
malice [maalies]〈v.〉1 spot ⇒ geestigheid, slimmigheid♦voorbeelden:par malice • uit boosaardigheidsans malice • zonder kwade wilune malice cousue de fil blanc • een doorzichtige list→ sac -
8 злобность
ngener. boosaardigheid, boosheid -
9 зловредность
ngener. boosaardigheid, boosheid -
10 злокачественность
ngener. boosaardigheid, kwaadaardigheidRussisch-Nederlands Universal Dictionary > злокачественность
-
11 spite
n. slechtheid, gemeenheid; moedwil; wrok, vijandschap; slecht doen--------v. treiteren, pestenspite1[ spajt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:in spite of oneself • of men wil of niet————————spite2〈 werkwoord〉 -
12 venom
n. venijn, vergif, gif[ vennəm] -
13 maliciousness
n. kwaadwilligheid, boosaardigheid; opzettelijk -
14 spitefulness
n. hatelijkheid; boosaardigheid, nijd -
15 méchanceté
-
16 malfaisance
-
17 malignité
-
18 par malice
par malice -
19 злобность
ngener. boosaardigheid, boosheid -
20 зловредность
ngener. boosaardigheid, boosheid
- 1
- 2