-
41 cockle
n. kokkelschelp, notedop, bootje[ kokl]♦voorbeelden: -
42 pour out
pour out♦voorbeelden: -
43 sob
n. snikken--------n. vloek, son-of-a-bitch (computers-internet slang)--------v. snikkensob1[ sob] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 snik————————sob21 snikkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
44 soul
n. ziel; sterveling; geest; gevoel, hart; geestelijke liederen[ sool]♦voorbeelden:1 poor soul! • (arme) stakker!〈 figuurlijk〉 that fellow has no soul • die knaap heeft geen pit/hart〈 verouderd〉 upon my soul! • bij mijn ziel!, wis en waarachtig!with (all one's) heart and soul • met hart en zielAll Souls' Day • Allerzielennot a (living) soul • geen levende ziel, geen stervelingthe ship went down with 300 souls • het schip zonk met 300 zielen aan boord¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 he is the (life and) soul of the party • hij is de animator van het feestshe is the soul of kindness • zij is de vriendelijkheid in persoon/zelf1 〈Amerikaans-Engels; slang〉 soul 〈 Afro-Amerikaanse cultuur, het neger-zijn; sterk emotionele moderne Afro-Amerikaanse muziek〉 -
45 unlock
v. openen, ontgrendelen (slot)[ unlok]1 opengaan2 losgaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:unlock the truth • de waarheid onthullen -
46 all
adj. al; alle--------adv. alles--------n. allemaal, allen; alles--------pron. alles; allemaal, allen, iedereenall1[ o:l] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉♦voorbeelden:————————all21 alle(n) ⇒ allemaal, iedereen2 alles ⇒ al, allemaal♦voorbeelden:one and all, all and sundry • alles en iedereen, jan en allemanthey all have left, they have all left, all of them have left • ze zijn allemaal wegall of the soldiers • al de/alle soldatenwhat's it all about? • waar gaat het nou eigenlijk over?it's all one/the same to me • het kan me (allemaal) niet schelenall that I could see • het enige wat ik kon zienabove all • bovenal, voor allesif you can't, I'll have to do it, that's all • als jij het niet kunt, dan zal ik het moeten doen, zo simpel is/ligt datonce and for all • voorgoedafter all • per slot van rekening, toch, tenslottehe can't walk at all • hij kan helemaal niet lopenif I could do it at all • als ik het maar enigszins kon doendid you do it at all? • heb je het überhaupt/eigenlijk wel gedaan?she spoke very little if (she spoke) at all • ze zei heel weinig, als ze dan al wat zei〈 na bedanking〉 not at all • niets te danken, graag gedaanfor all I care he can get stuffed • wat mij betreft kan hij de pot opfor all I know • voor zover ik weetfor all I know, he might nog come at all • misschien komt hij helemaal niet, weet ik veelin all • in 't geheel, in totaalall in all • al met alit costs all of \\td100 • het kost niet minder dan 100 dollarand all • enzovoort〈 informeel〉 how could you do it, with your handicap and all? • hoe heb je het kunnen doen, en dan nog wel met jouw handicap?→ well well/————————all3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:all right • in orde, okayall worn out • helemaal versletenif it's all the same to you • als het jou niets uitmaaktI've known it all along • ik heb het altijd al gewetenall at once • plotselingpaint it blue all over • schilder het helemaal blauwthere was satisfaction all round • iedereen was tevredenall too soon • (maar) al te gauwI'm all for it • ik ben er helemaal voor¶ all the same • toch, desondanksgo all out • alles geven, alles op alles zettenthe dog was all over me • de hond sprong van alle kanten tegen me opthe family were all over me • de familie verwelkomde me uitbundigall the better/sooner • des te beter/sneller→ all right all right/————————all42 enig(e)♦voorbeelden:today of all days • uitgerekend vandaagof all the nerve/ 〈 Brits-Engels〉 cheek! • wat een brutaliteit!they called on uncle Jim, of all people! • ze gingen nota bene bij oom Jim op bezoek!〈 Amerikaans-Engels〉 it's all wool • het is zuivere/100% wol1 al(le) ⇒ geheel, gans2 al(le) ⇒ ieder, elk♦voorbeelden:1 all (the) angles (taken together) are 180° • alle hoeken van een driehoek (samen) zijn 180°with all my heart • van ganser harte〈 voornamelijk Brits-Engels〉 all the morning, 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉all morning • de hele morgen2 all (the) angles are 60° • elke hoek is/alle hoeken zijn 60°→ that that/ -
47 light
adj. licht; vlug; luchtig; vrolijk; vluchtig--------adj. lichtend; oplichtend; helder--------n. licht; verlichting; daglicht; verlichtend; bliksem; blik; vuur; stoplicht; voorbeeld--------v. verlichten; aansteken; in brand steken; (uit auto stappen); neerkomen; laten vallenlight1[ lajt]2 ruit(je)3 licht/vuurtoren♦voorbeelden:1 can you give me a light, please? • heeft u misschien een vuurtje voor me?1 licht ⇒ verlichting; openbaarheid♦voorbeelden:in a good light • bij goed licht/zichtbring/come to light • aan het licht brengen/komenreversing light • achteruitrijlampsee the light • het licht zien, tot inzicht komenshed/throw light (up)on • licht werpen op, klaarheid brengen inlight of one's eyes/life • iemands oogappel/hartendiefwithout light and shade • eentonig, kleurloosa shining light • een lichtend voorbeeldgo out like a light • onmiddellijk ingeslapen zijnin (the) light of this statement • in het licht van/gezien deze verklaring2 (geest)vermogens ⇒ inzichten, opvattingen♦voorbeelden:————————light21 licht ⇒ verlicht, helder♦voorbeelden:light clothing • lichte kledijlight food • licht (verteerbaar) voedsellight in the head • licht in het hoofdlight of heart • licht/luchthartiglight industry • lichte industrielight opera • operettelight reading • lichte lectuurlight traffic • geringe verkeersdruktemake light work of • zijn hand niet omdraaien voormake light of • niet zwaar tillen aan————————light3♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 light a cigarette/fire/lamp • een sigaret/vuur/lamp aansteken→ light up light up/————————light4〈 bijwoord〉1 licht♦voorbeelden:travel light • weinig bagage bij zich hebben -
48 big
adj. groot; omvangrijk; dik; gewichtigbig1[ big] 〈bijvoeglijk naamwoord; bigger; bigness〉1 groot ⇒ omvangrijk, dik, zwaar; (hoog)zwanger, (hoog)drachtig3 groot ⇒ ouder, volwassen♦voorbeelden:big money • grof geld, het grote gelda big woman • een grote/zware vrouwbig with child • (hoog)zwanger, op alle dagenbig business • het groot kapitaal, de grote zakenwereldhe is a big name in show business • hij heeft een grote naam in de showwereldthe big opportunity • de grote kans3 my big sister • mijn grote/oudere zus4 the Big Bang • de Grote Knal, oerknal, oerexplosie; omwenteling, Big Bang 〈 met betrekking tot de Londense beurs in 1986〉〈 informeel〉 have big ideas • ambitieus zijn, het hoog in de bol hebbenbig talk • grootspraak, gebluf5 big words • bombast, grote woordenhave a big heart • gulhartig zijnthat was very big of him • dat was erg grootmoedig van hemBig Brother • Big Brother, Grote Broeder 〈de dictator in Orwells roman ‘1984’〉〈 ironisch〉 big deal! • reusachtig!〈 vaak figuurlijk〉 bang/beat the big drum • de grote trom roeren, hoog van de toren blazen〈 techniek, technologie〉 big end • (grote) drijfstangkop, big endwhat's the big hurry? • vanwaar die haast?what's the big idea? • wat is hier aan de hand?————————big2〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
49 change
n. verandering, wijziging; wisselgeld, kleingeld--------v. wijzigen, veranderen; wisselen; zich verkleden; overstappenchange1[ tsjeendzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 verandering ⇒ ver/afwisseling, overgang, variatie♦voorbeelden:1 a change for the better/worse • een verandering ten goede/kwadechange of heart • bekering, verandering van ideeënthe change of seasons • de wisseling der seizoenenfor a change • voor de verandering/afwisseling4 I had a change between L. and M. • tussen L. en M. moest ik overstappen5 keep the change! • laat maar zitten!ring the changes on something • iets op alle mogelijke manieren aanpakken; niet uitgepraat raken over iets〈Brits-Engels; informeel〉 ring the changes • veranderen, het anders aanpakkenthe change • overgang(sjaren)————————change21 veranderen ⇒ anders worden, wisselen2 zich verkleden ⇒ andere/schone kleren aantrekken♦voorbeelden:1 his voice is changing • zijn stem is aan het wisselen/brekenchange back into • weer veranderen inchange from a child into a man • van een kind een man wordenchange up • (naar een hogere versnelling) schakelenchange into second gear • in zijn twee zetten→ change over change over/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 veranderen ⇒ anders maken, transformeren2 (om/ver)ruilen ⇒ (om/ver)wisselen♦voorbeelden:change gear • (over)schakelenchange oil • olie verversenchange something for something else • iets (om)ruilen (voor iets anders)change the bed • het beddengoed verschonen -
50 from
prep. van, uit, door♦voorbeelden:from childhood • van kindsbeen aftwo years from that day • twee jaren vanaf die dag (gerekend)from one day to the next • van de ene dag op de anderefrom 3 to 6 days • 3 tot 6 dagenjudge from the facts • oordelen naar de feitenspeak from the heart • (recht) uit het hart sprekenI heard from Mary • ik heb bericht gekregen van Maryrecite from memory • uit het geheugen opzeggenpaint from nature • schilderen naar de natuurfrom bad to worse • van kwaad tot ergertell her this from me • zeg haar dit namens mijfrom far and near • van heinde en verre(in) a week from now • over een weekfrom now on, as from now • van nu af aan -
51 sick
adj. ziek; ziekelijk; misselijk; overgevend; ziek (i. betekenis van "er genoeg van hebbend"); verlangend; besmet (oogst)--------n. zieken (+the)sick1————————sick2♦voorbeelden:a sick mind • een ziekelijke geestII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉2 wee ⇒ onpasselijk/misselijk makend♦voorbeelden:♦voorbeelden:〈 voornamelijk Brits-Engels〉 be sick • overgeven, brakenturn sick • misselijk worden/makenbe worried sick • doodongerust zijnyou make me sick! • je doet me walgen!I am sick at heart • ik ben diepbedroefdI am sick of the sight of it • ik word misselijk als ik het zie¶ sick to death of someone/something • iemand/iets spuugzat zijnsick with envy • groen van nijd -
52 stir
n. het roeren, het poken; beroering, opwinding; gevangenis--------v. oproeren; oproer veroorzaken; roeren; gevoelens opwekken; rondlopenstir1[ stə:] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 beroering ⇒ opwinding, sensatie♦voorbeelden:————————stir2〈 stirred〉♦voorbeelden:1 don't stir! • beweeg niet!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 stir oneself • in beweging komen, actief wordenstir the fire • het vuur oppoken/opporren
См. также в других словарях:
One Determined Heart — Studio album by Paulini Released 23 July 2004 (2004 07 23) (A … Wikipedia
One Honest Heart — Single by Reba McEntire from the album If You See Him B side I ll Give You Something to Miss Released March 30, 1999 … Wikipedia
One Owner Heart — Single by T.G. Sheppard from the album One Owner Heart Released 1984 Genre Country Label … Wikipedia
One-Track Heart — Song by Elvis Presley One Track Heart is a song by Elvis Presley. See also List of songs by Elvis Presley … Wikipedia
One Broken Heart for Sale — Song by Elvis Presley One Broken Heart For Sale is a song by Elvis Presley. See also List of songs by Elvis Presley … Wikipedia
one's heart sank into one's boots — one s heart sank (or fell) into one s boots used to refer to a sudden onset of depression or dismay the way your heart drops to your boots if your foal has terribly crooked legs … Useful english dictionary
one's heart's desire — ► one s heart s desire something that one greatly wishes for. Main Entry: ↑heart … English terms dictionary
One Track Heart — est une chanson interprétée par Elvis Presley écrite par Bill Giant, Bernie Baum et Florence Kaye. Incluse dans le film Roustabout (L Homme à tout faire) en 1964, elle a été enregistrée le 2 mars de la même année au studio Radio Recorders, à… … Wikipédia en Français
follow one's heart — {v. phr.} To do what one wishes to do rather than to follow the voice of reason. * /Instead of accepting a lucrative job in his father s business, Jim followed his heart and became a missionary in the jungle./ … Dictionary of American idioms
follow one's heart — {v. phr.} To do what one wishes to do rather than to follow the voice of reason. * /Instead of accepting a lucrative job in his father s business, Jim followed his heart and became a missionary in the jungle./ … Dictionary of American idioms
open one's heart — {v. phr.} 1. To talk about your feelings honestly; confide in someone. * /After going around worrying, Mary opened her heart to her mother./ * /John felt much better after he opened his heart to Betty./ 2. To be sympathetic to; give love or help… … Dictionary of American idioms