-
1 расклеиться
losgaan -
2 отвернуться
losgaan ; zich afwenden -
3 come apart
uit elkaar vallen, losgaan, uit elkaar gaancome apart1 uit elkaar vallen ⇒ losgaan, uit/van elkaar gaan————————losgaan/raken -
4 loosen
v. losgaan, ontspannen, verslappen; los(ser) maken, laten verslappen/vieren[ loe:sn]1 losgaan ⇒ ontspannen, verslappen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 los(ser) maken ⇒ laten verslappen/vieren♦voorbeelden:loosen up • doen ontspannen -
5 découdre
découdre [deekoedr]♦voorbeelden:¶ en découdre • er op los slaan, op de vuist gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v(los)tornen [naad]2. se découdrev -
6 desserrer
desserrer [deeserree]1 losmaken ⇒ losdraaien, losschroeven♦voorbeelden:desserrer sa prise • zijn greep laten verslappen→ dent1 losgaan1. vlosschroeven, losdraaien2. se desserrerv -
7 losgehen
losgehen1 (erop) afgaan ⇒ erop losgaan, afstormen♦voorbeelden:3 kann es losgehen? • kunnen we beginnen?auf ‘los!’ gehts los! • direct begint het! -
8 отстать
achterblijven, achtergaan, achterlopen ; losgaan, loslaten -
9 отставать
achterblijven, achtergaan, achterlopen ; losgaan, loslaten -
10 распутаться
loswikkelen, losgaan, tot klaarheid komen, zich bevrijden -
11 распутываться
loswikkelen, losgaan, tot klaarheid komen, zich bevrijden -
12 распускаться
uitlopen, opengaan ; losgaan ; ladderen, stukgaan ; uit de band springen, zich verwennen -
13 распуститься
uitlopen, opengaan ; losgaan ; ladderen, stukgaan ; uit de band springen, zich verwennen -
14 бросаться
vgener. aanschieten (op-íà), afstuiven, patsen, stormen, toesteken (с ножом), vliegen, afspringen op (iem.) (к кому-л.), bespringen, losstormen (op-íà), nastuiven, op (iem.) losgaan (на кого-л.), toestuiven, zich storten, zich werpen -
15 внезапное начало действия
gener. los- (pref) (напр.: losgaan выстрелить)Russisch-Nederlands Universal Dictionary > внезапное начало действия
-
16 выстрелить
vgener. afgaan (о ружье), afschieten, aftrekken (из ружья), losgaan, afvuren, losbranden -
17 наступать
v1) gener. betreden (на что-л.), gloren (об утре), intreden, invallen, oprukken, verschijnen, aanbreken (о времени), aantijgen, beginnen, in aantocht zijn, inzetten (о временах года), krieken (о дне), op (iem.) losgaan (на кого-л.), op komst zijn -
18 развязываться
vgener. losgaan -
19 распарываться
vgener. tornen, uittarnen, losgaan -
20 распускаться
vgener. ontluiken, opengaan, uitlopen (о деревьях и т.п.), werken (о растениях), botten, knoppen, knoppen vormen, losgaan, losraken, uitbotten, uitkomen, uitspruiten, zich laten gaan (о человеке), zich openen
Страницы