-
1 verschonen
-
2 verschönen
verschönen1 mooi(er), aangenamer maken -
3 verschonen
diskulpáDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > verschonen
-
4 changer
changer [sĵãzĵee]2 veranderen (van) ⇒ (ver)wisselen, omruilen♦voorbeelden:le vent a changé • de wind is gedraaidchanger en mieux, en pire • ten goede, ten kwade veranderenpour changer • voor de veranderingchanger d' air • er tussenuit gaanchanger de couleur • van kleur verschietenchanger de mains • in andere handen overgaanchanger de train • overstappenchanger de vêtement • zich verkledenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (ver)wisselen ⇒ (om)ruilen, vervangen♦voorbeelden:changer une chose contre, pour une autre • iets tegen, voor iets anders ruilenchanger sa voix • zijn stem verdraaienvous n'y changerez rien • daar valt niets aan te verhelpenchanger qc. à qc. d'autre • iets aan iets anders veranderenchanger les idées à qn. • iemands gedachten verzettenchanger qc. en • iets veranderen inchanger qc. en bien • iets ten goede veranderen♦voorbeelden:se changer en • veranderen in1. v1) veranderen, (zich) wijzigen2) omruilen3) vervangen, (ver)wisselen4) verschonen [bed]2. se changerv -
5 change
n. verandering, wijziging; wisselgeld, kleingeld--------v. wijzigen, veranderen; wisselen; zich verkleden; overstappenchange1[ tsjeendzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 verandering ⇒ ver/afwisseling, overgang, variatie♦voorbeelden:1 a change for the better/worse • een verandering ten goede/kwadechange of heart • bekering, verandering van ideeënthe change of seasons • de wisseling der seizoenenfor a change • voor de verandering/afwisseling4 I had a change between L. and M. • tussen L. en M. moest ik overstappen5 keep the change! • laat maar zitten!ring the changes on something • iets op alle mogelijke manieren aanpakken; niet uitgepraat raken over iets〈Brits-Engels; informeel〉 ring the changes • veranderen, het anders aanpakkenthe change • overgang(sjaren)————————change21 veranderen ⇒ anders worden, wisselen2 zich verkleden ⇒ andere/schone kleren aantrekken♦voorbeelden:1 his voice is changing • zijn stem is aan het wisselen/brekenchange back into • weer veranderen inchange from a child into a man • van een kind een man wordenchange up • (naar een hogere versnelling) schakelenchange into second gear • in zijn twee zetten→ change over change over/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 veranderen ⇒ anders maken, transformeren2 (om/ver)ruilen ⇒ (om/ver)wisselen♦voorbeelden:change gear • (over)schakelenchange oil • olie verversenchange something for something else • iets (om)ruilen (voor iets anders)change the bed • het beddengoed verschonen -
6 pardonner
pardonner [paardonnee]〈 werkwoord〉1 vergeven ⇒ vergiffenis schenken, gratie verlenen♦voorbeelden:une erreur qui ne pardonne pas • een onherstelbare vergissing→ fautev1) vergeven2) niet kwalijk nemen, door de vingers zien3) sparen, verschonen -
7 щадить
ontzien, verschonen, sparen -
8 избавлять
v -
9 извинять
vgener. justificeren, justifieren, verschonen, ekskuseren, excuseren, goedpraten, pardonneren, vergeven, verontschuldigen -
10 извиняться
vgener. zich verontschuldigen, zich verschonen -
11 наводить порядок
vgener. verschonen -
12 надевать чистое
vgener. zich verschonen (бельё) -
13 одевать в чистое
vgener. verschonen (бельё) -
14 оправдываться
vgener. zich verschonen, slijmen, zich rechtvaardigen, zich verantwoorden, zich verontschuldigen, zich zuiveren -
15 простить
vgener. verschonen, kwijtschelden -
16 прощать
vgener. vergeven, (iem., iets) ten goede houden (кому-л., что-л.), kwijtschelden, pardonneren, verschonen -
17 щадить
vgener. sparen, verschonen, ontzien -
18 change the bed
-
19 dispenser
dispenser [diespãsee]♦voorbeelden:je vous dispense à l'avenir de vos visites • ik verzoek u mij voortaan van uw bezoeken te verschonen♦voorbeelden:1. v2) uitdelen, geven2. se dispenserv -
20 changer les draps
changer les draps
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Verschonen — Verschonen, verb. regul. act. einer Person oder Sache ein bereits zugedachtes Übel nicht zufügen, wo es auf doppelte Art gebraucht wird. 1. Mit der zweyten Endung der Person, welche Wortfügung im Oberdeutschen und in der höhern Schreibart der… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
verschonen — V. (Aufbaustufe) einer Sache keinen Schaden zufügen, etw. nicht beschädigen Synonyme: auslassen, unversehrt lassen Beispiele: Der Hurrikan hat die Stadt nicht verschont. Niemand ist vom Krieg verschont geblieben … Extremes Deutsch
verschonen — a) aussparen, begnadigen, Gnade gewähren, keinen Schaden zufügen, nichts [Böses] tun, unversehrt lassen; (südd., österr.): auslassen. b) ersparen, fernhalten, nicht behelligen, nicht belästigen, schenken, sparen; (ugs.): in Ruhe lassen, vom Hals… … Das Wörterbuch der Synonyme
verschönen — ver·schö̲·nen; verschönte, hat verschönt; [Vt] jemandem / sich etwas (mit etwas) verschönen jemandem / sich etwas angenehmer machen (indem man etwas tut, das Freude macht): sich den Tag mit einem Besuch bei Freunden verschönen … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
verschonen — schonen; (jemandem etwas) ersparen * * * ver|scho|nen [fɛɐ̯ ʃo:nən] <tr.; hat: davon absehen, (jmdm.) etwas Schlimmes anzutun; einer Sache keinen Schaden zufügen: der Sturm hat kein Haus verschont; bisher sind wir von der Seuche verschont… … Universal-Lexikon
verschonen — ver·scho̲·nen; verschonte, hat verschont; [Vt] 1 jemand / etwas verschont jemanden / etwas jemand / etwas tut jemandem nichts Böses / etwas zerstört etwas nicht: Das schwere Erdbeben hat nur wenige Häuser verschont 2 jemand / etwas bleibt (von… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
verschonen — ver|scho|nen ; jemanden verschonen … Die deutsche Rechtschreibung
Verschonen — 1. Verschonen, wo man tödten kann, zeigt mehr als Seelenadel an. *2. Verschone mich nur mit deinem bösen Geruche, ich bedarf deiner Wohlgerüche nicht. Lege deine Grobheit ab, ich verlange keine Artigkeiten. Der Ehemann zu seiner Frau hinter den… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
verschonen — verschone … Kölsch Dialekt Lexikon
verschönen — verschöne‹r›n ↑ schön … Das Herkunftswörterbuch
verschönen — ver|schö|nen; sie hat [mir] das Fest verschönt … Die deutsche Rechtschreibung