-
81 wegdragen
2 [verkrijgen] remporter♦voorbeelden: -
82 wegdrijven
1 [zich drijvend verwijderen] être emporté par le courant; 〈m.b.t. vaartuig, vliegtuig, drijvend voorwerp, ook〉 dériver♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [verdrijven] chasser -
83 wegkruipen
-
84 wegspoelen
1 [op de stroom meevoeren] emporter2 [door spoelen verwijderen] nettoyer à l'eau♦voorbeelden:zijn zorgen wegspoelen • noyer ses soucis dans l'alcool1 [door het water meegevoerd worden] être emporté (par l'eau, par le courant) -
85 wegvliegen
1 [vliegend zich verwijderen; snel uitgegeven worden] s'envoler2 [ijlings heengaan] partir (très vite)♦voorbeelden: -
86 wippen
1 [zich met sprongetjes bewegen] sautiller2 [zich snel bewegen] passer rapidement3 [neuken] baiser4 [op een wip spelen] faire de la balançoire5 [wankel staan] branler♦voorbeelden:uit zijn bed wippen • sauter du lit2 even bij iemand langs wippen • faire un saut chez qn.er even tussenuit wippen • s'éclipserII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [verwijderen] faire sauter♦voorbeelden:1 iemand wippen • balancer qn.die spijkertjes wip je er zo uit • on enlève ces clous en un tournemain -
87 afblazen
1 [door blazen verwijderen] blow off/away♦voorbeelden:1 [met betrekking tot een signaal] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 blow the whistle ⇒ 〈 overgankelijk werkwoord〉 whistle to start 〈 beginsignaal〉, whistle to stop 〈 eindsignaal〉♦voorbeelden: -
88 afbuigen
1 [een andere richting nemen] turn off ⇒ bear/branch off♦voorbeelden:naar rechts afbuigen • bear (off to the) rightII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door buigen verwijderen] bend off2 [neerwaarts buigen] bend down -
89 afdraaien
1 [zijwaartse richting nemen] turn off/away♦voorbeelden:1 hier draait men rechts af • you turn right/turn off to the right hereII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [door draaien afscheiden] twist off4 [ongeïnteresseerd afwikkelen] reel/rattle off♦voorbeelden: -
90 afdrijven
2 [wegdrijven] disperse, blow over3 [stroomafwaarts drijven] drift along/downstream♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door drijven verwijderen] drive off/away, dispel2 [medicijnen, geneeskunde] expel, abort♦voorbeelden: -
91 afgieten
-
92 afhalen
3 [van zijn plaats verwijderen] take away/down ⇒ remove4 [van iets anders ontdoen] 〈zie voorbeelden 4〉♦voorbeelden:iemand van de trein afhalen • meet someone at the stationze hebben hem van de tribune afgehaald • they dragged him from the platformbonen afhalen • string beansde huid afhalen • strip off the skinde schil van een banaan afhalen • peel (the skin off) a banana -
93 afkomen
1 [zich verwijderen] come off/away (from)2 [+ op] [toegaan naar] come up to/towards3 [afdalen] come down4 [ontslagen, bevrijd raken] get rid of ⇒ be done/finished with 〈 iets vervelends〉, 〈 ontsnappen〉 get off/away, get out of 〈 uitnodiging, verplichting〉♦voorbeelden:de muggen komen op het licht af • mosquitoes are drawn/attracted to the lightzij zag de auto recht op zich afkomen • she saw the car heading straight for her/coming straight at her3 een weg/een rivier afkomen • come down a road/a riverer met de schrik van afkomen • get off with only a scareik kon niet van hem afkomen • I couldn't shake him off/get rid of him¶ wanneer komt die benoeming af? • when will that appointment come through? -
94 afnemen
1 [van een plaats verwijderen] take off/away ⇒ remove (from)2 [van het hoofd nemen] take off3 [wegnemen] remove4 [reinigen] clean5 [afpakken] deprive8 [kaartspel] cut♦voorbeelden:het kleed van de tafel afnemen • take/remove the cloth from the table3 iemand bloed afnemen • take blood/a blood sampleeen gulden van het geld afnemen • subtract a guilderde tafel met een natte doek afnemen • wipe (off) the table with a damp clothmet zeep afnemen • wash (down) with soapiemand zijn rijbewijs afnemen • take away someone's driving licenceiemand een eed afnemen • administer an oath to someone; swear someone in 〈 bijvoorbeeld getuige, nieuw lid, bij ambtsaanvaarding〉iemand een examen afnemen • examine someone2 [korter/kleiner worden] shorten♦voorbeelden:bij afnemende wind • with subsiding windin gewicht afnemen • lose weight -
95 afrennen
1 [zich rennend verwijderen] race/run off2 [met ‘op’] [tegemoet snellen] race/run up to3 [naar een lagere plaats rennen] race/run down♦voorbeelden: -
96 afrukken
1 [met een ruk lostrekken] pull off/away2 [met geweld af-/uitdoen] tear/snatch off/away3 [vulgair] jerk/jack off, wank (off)♦voorbeelden:2 iemand de hoed van het hoofd afrukken • tear/snatch the hat off someone's headzich afrukken • (have a) wank, jerk off1 [zich verwijderen] withdraw2 [met ‘op’] [oprukken] advance on -
97 afscheiden
♦voorbeelden:3 sommige bomen scheiden hars af • some trees secrete/produce resin -
98 afscheppen
-
99 afschoppen
1 [door schoppen verwijderen/verjagen] kick away/off2 [naar beneden schoppen] kick down♦voorbeelden: -
100 afschrapen
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Пенджабский
- Русский
- Турецкий
- Французский
verwijderen
Страницы