-
1 afrennen
1 [zich rennend verwijderen] partir en courant2 [+ op][tegemoet snellen] courir (vers)3 [naar een lagere plaats rennen] dévaler♦voorbeelden:1 de jongens renden het erf afde trap afrennen • descendre l'escalier quatre à quatre -
2 afrennen
1 [zich rennend verwijderen] race/run off2 [met ‘op’] [tegemoet snellen] race/run up to3 [naar een lagere plaats rennen] race/run down♦voorbeelden: -
3 afrennen
сбежать; проскакать; утомлять скачкой; ускакать; скакать вниз* * *гл.общ. ускакать, утомлять скачкой, проскакать (расстояние), скакать вниз (с холма и т.п.) -
4 afrennen
v. run off, hold an additional race to determine the winner after an unclear previous match -
5 de straat afrennen
de straat afrennenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de straat afrennen
-
6 проскакать
vgener. afrennen (расстояние) -
7 скакать вниз
vgener. afrennen (с холма и т.п.) -
8 ускакать
vgener. afrennen, wegdraven (верхом), afrijden -
9 утомлять скачкой
vgener. afrennen
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский