-
1 afrukken
1 [met een ruk lostrekken] pull off/away2 [met geweld af-/uitdoen] tear/snatch off/away3 [vulgair] jerk/jack off, wank (off)♦voorbeelden:2 iemand de hoed van het hoofd afrukken • tear/snatch the hat off someone's headzich afrukken • (have a) wank, jerk off1 [zich verwijderen] withdraw2 [met ‘op’] [oprukken] advance on -
2 afrukken
1 [met een ruk lostrekken] arracher♦voorbeelden:1 [zich verwijderen] se retirer♦voorbeelden:III 〈wederkerend werkwoord; zich afrukken〉1 [zich aftrekken] se branler -
3 afrukken
1. wwarracher, déchirer2. zich afrukkenww -
4 afrukken
оторвать, сорвать, оборвать, отрывать; срывать; отламывать; отталкивать; оттаскивать; отступать* * *гл.общ. отламывать, отрывать, отступать, отталкивать, оттаскивать, срывать -
5 afrukken
[afscheuren]abreißen -
6 afrukken
v. tear off, snatch off, pull off; masturbate (Vulgar Slang) -
7 afrukken
kugga -
8 afrukken
cueillir -
9 iemand de blinddoek afrukken
iemand de blinddoek afrukkenouvrir les yeux à qn. -
10 iemand het masker aftrekken, afrukken
iemand het masker aftrekken, afrukkenarracher le masque à qn.Deens-Russisch woordenboek > iemand het masker aftrekken, afrukken
-
11 een man afrukken
een man afrukkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een man afrukken
-
12 iemand de hoed van het hoofd afrukken
iemand de hoed van het hoofd afrukkentear/snatch the hat off someone's headVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand de hoed van het hoofd afrukken
-
13 iemand het masker afrukken
iemand het masker afrukkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand het masker afrukken
-
14 zich afrukken
zich afrukken(have a) wank, jerk off -
15 het masker afrukken
мест.общ. (iem.) сорвать маску с (кого-л.) -
16 iem. het masker afrukken
jdn. entlarvenNiederländisch-Deutsch Wörterbuch > iem. het masker afrukken
-
17 отламывать
vgener. afbreken, afknappen, afrukken, afbrokkelen, (c трудом) afwrikken, afzwaaien, losbreken, slopen, wegbreken -
18 отрывать
vgener. afrukken, afscheuren, losrukken, afgraven, afhalen, afpluizen, afzwaaien, losscheuren -
19 отступать
vgener. achteruitgaan, achteruitlopen, afrukken, aftrekken, afwijken, inbinden, terugmarcheren, wijken, achteruitkrabbelen, afdeinzen, aftreden (van-îò), de terugtocht aanvaarden, deinzen, retireren, terugdeinzen, teruggaan, terugtreden, terugtrekken, terugwijken -
20 отталкивать
v
- 1
- 2