-
1 atteindre
atteindre [aatẽdr]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bereiken ⇒ halen, komen tot2 raken ⇒ treffen, aantasten♦voorbeelden:atteindre un livre sur l'armoire • bij een boek op de kast kunnenatteindre qn. de qc. • iemand met iets rakenv(à)1) bereiken2) inhalen3) raken, treffen -
2 toucher
toucher1 [toesĵee]〈m.〉♦voorbeelden:2 être doux, rude au toucher • zacht, ruw aanvoelen————————toucher2 [toesĵee]♦voorbeelden:1 n'y touche pas! • afblijven!sans avoir l'air d'y toucher, avec son, un air de ne pas y toucher • met een schijnheilig gezichtcet enfant touche à tout • dat kind komt, zit overal aantoucher à un sujet délicat • een teer onderwerp aanroerenne pas toucher à son capital • zijn kapitaal niet aansprekentoucher au but • het doel genaderd zijntoucher au port • de haven bereikenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanraken ⇒ betasten, voelen4 ontvangen ⇒ innen, incasseren8 vluchtig meedelen ⇒ bespreken, informeren♦voorbeelden:sa maison touche la mienne • zijn huis grenst aan het mijnetoucher qn. • met iemand in contact komenoù peut-on vous toucher? • waar kan men u bereiken?je l'ai touché par téléphone • ik heb telefonisch contact met hem gehadtoucher de près qn. • iemand direct aangaan1. m1) tastzin4) aanslag [muziek]5) digitaal onderzoek [medisch]2. v1) aanraken2) aanspreken, komen (aan)6) (be)spelen [muziek]7) bijten [vis]8) raken, treffen9) ontvangen, innen10) aangaan, betreffen12) bespreken, informeren -
3 frapper
frapper [fraapee]2 toeslaan→ porteII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slaan (op) ⇒ stoten (op), kloppen (op)2 treffen ⇒ raken, verwonden4 opleggen aan ⇒ belasten, beboeten5 treffen ⇒ imponeren, frapperen♦voorbeelden:la mer frappe la falaise • de zee beukt op de rotsfrapper la monnaie • munten slaanmonnaie frappée à l'effigie du souverain • munt met de beeldenaar van de vorstv1) slaan (op), kloppen (op)2) toeslaan3) raken, treffen4) vallen (op)5) beboeten6) imponeren, frapperen7) koelen -
4 affecter
affecter [aafektee]〈 werkwoord〉1 voorwenden ⇒ veinzen, doen alsof3 bestemmen ⇒ reserveren, toewijzen4 aanstellen ⇒ plaatsen, indelen5 treffen ⇒ aandoen, inwerken op♦voorbeelden:la grève affecte plusieurs usines • verschillende fabrieken worden door de staking getroffenv2) aanstellen (bij), plaatsen3) voorwenden -
5 attraper
attraper [aatraapee]1 pakken ⇒ grijpen, (op)vangen2 beetnemen ⇒ erin laten lopen, foppen3 betrappen ⇒ snappen, verrassen7 treffen ⇒ raken, vatten♦voorbeelden:attraper qn. par le bras • iemand bij de arm pakkense faire attraper • gepakt wordenil m'a bien attrapé • hij heeft me flink beetgenomen, er mooi in laten lopen3 tu serais bien attrapé si • je zou er raar, vreemd van opkijken alsque je t'y attrape! • laat ik het niet merken, waag het eens!attraper qn. à qc. • iemand op iets betrappen♦voorbeelden:v1) (beet)pakken, grijpen2) beetnemen, foppen3) betrappen, verrassen5) oplopen, opdoen [ziekte]6) halen [bus, trein]7) vatten [kou]8) treffen, raken -
6 composer
composer [kõpoozee]♦voorbeelden:composer avec l'ennemi • met de vijand onderhandelen over de overgavesavoir composer ( avec qn.) • met iemand kunnen samenwerkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 een werk〉 vervaardigen ⇒ 〈 boek, gedicht enz.〉 schrijven ⇒ 〈schoolwerk enz.〉 maken, schilderen, componeren♦voorbeelden:composer ses paroles • gemaakt spreken2 zich vormen ⇒ zich samenstellen, zich vermengen♦voorbeelden:1. v1) samenstellen, vormen2) draaien [telefoonnummer]3) schrijven [boek]4) maken [huiswerk]5) componeren [muziek]6) aannemen [houding]7) zetten [boekwezen]2. se composerv -
7 éprouver
éprouver [eeproevee]〈 werkwoord〉1 beproeven ⇒ zwaar treffen, (uit)proberen, op de proef stellen2 ondervinden ⇒ voelen, ervaren♦voorbeelden:2 éprouver le besoin de • het nodig vinden om; er behoefte aan hebben omv1) beproeven, uitproberen3) voelen, ervaren -
8 manquer
manquer [mãkee]1 ontbreken ⇒ afwezig zijn, verstek laten gaan, missen2 gebrek hebben (aan) ⇒ niet hebben, te kort komen, missen3 tekortschieten (in) ⇒ nalaten, verzuimen♦voorbeelden:1 ce n'est pas l'argent qui manque! • er is geld genoeg!ses enfants lui manquent • hij, zij mist zijn, haar kinderenles occasions ne manquent pas! • gelegenheid te over!l'argent vint à manquer • het geld raakte opla voix lui manqua • zijn stem stokte in zijn keelles forces lui manquèrent • zijn krachten begaven hettu me manques beaucoup • ik mis je ergmanquer à l'appel • op het appel ontbrekenla conversation manque d' entrain • het gesprek wil niet vlottenmanquer d' expérience • onervaren zijnil ne manque pas d' esprit • hij is niet ongeestigil ne manque de rien • hij komt niets te kortmanquer à sa parole • zijn woord breken〈 formeel〉 manquer à qn., au respect qu'on doit à qn. • iemand niet met het verschuldigde respect bejegenenje n'y manquerai pas • ik zal het zeker doenne pas manquer de faire qc. • iets zeker doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 mislopen3 tot een mislukking maken ⇒ laten mislukken, laten mislopen, verknoeien♦voorbeelden:manquer le train • de trein missen〈 figuurlijk〉 la prochaine fois, je ne le manquerai pas • de volgende keer zal ik hem te grazen nemen, zal ik hem weten te vinden→ coche¶ manquer la classe • spijbelen, de school verzuimenmanquer une occasion • een gelegenheid voorbij laten gaanil n'en manque pas une • hij begaat de ene stommiteit na de anderev1) ontbreken2) niet hebben, missen3) verzuimen4) mislukken5) missen, niet treffen6) mislopen -
9 porter
porter [portee]♦voorbeelden:porter sur le public • aanslaan bij het publiekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen ⇒ meevoeren, bij zich hebben, aan, op hebben, drachtig zijn2 brengen (naar) ⇒ (ver)voeren (naar), leggen (op), wenden (naar), drijven (tot)5 bevatten ⇒ hebben, vertonen, bezitten7 vermelden ⇒ doorgeven, inschrijven, noteren♦voorbeelden:porter le deuil • in de rouw zijnmes jambes ne me portent plus • ik kan niet meer op mijn benen staanporter le poids de • de last torsen vanelle porte bien cette toilette • dit toiletje staat haar heel goedporter qn. en triomphe • iemand in triomf op de schouders dragenporter à la poste • postenporter qc. à sa perfection • iets tot in de puntjes verzorgenporter devant le tribunal • voor het gerecht brengenporter en terre • ten grave dragenporter son regard sur • zijn blik laten gaan overporter la conversation sur • het gesprek brengen opporter ses efforts sur • zich helemaal inzetten voorporter son regard vers • zijn blik richten oplivre portant le titre • boek met als titelporter les traces, les marques de • sporen vertonen vanêtre porté à croire que • alle reden hebben om te geloven dattout porte à croire que • alles wijst erop datporter au compte profits et pertes • op de winst-en-verliesrekening boekenporter sur un registre • inschrijven, boeken2 het … maken 〈 gezondheid〉5 zich laten verleiden (tot) ⇒ gaan (tot), komen (tot), zover komen dat♦voorbeelden:3 se porter candidat à • zich kandidaat stellen voor, solliciteren naarse porter garant de • borg staan voorse porter en tête (de) • vooropgaan, vooraan gaan rijdenles regards se portent sur • de blikken richten zich oples soupçons se portent sur lui • de verdenking valt op hem5 se porter aux dernières extrémités • ontzettend kwaad, handtastelijk worden————————v1) steunen (op)6) dragen8) veroorzaken9) tonen10) vertonen, bezitten11) aanzetten (tot)12) vermelden, inschrijven -
10 transpercer
-
11 arrangement
arrangement [aarãzĵmã]〈m.〉1 rangschikking ⇒ regeling, ordening3 schikking ⇒ overeenkomst, vergelijk♦voorbeelden:arrangement floral • bloemstukm1) rangschikking, regeling2) arrangement, bewerking [muziek]3) overeenkomst, vergelijk -
12 arranger
arranger [aarãzĵee]♦voorbeelden:arranger une entrevue • een onderhoud regelenarranger commodément sa vie • zijn leven gemakkelijk inrichten♦voorbeelden:1 s'arranger pour • het zo aanleggen dat, er voor zorgen dat1. v1) rangschikken, in orde brengen2) arrangeren, bewerken3) organiseren4) mishandelen5) repareren2. s'arrangerv1) zich redden, een oplossing vinden -
13 bouleverser
bouleverser [boelversee]〈 werkwoord〉1 omvergooien ⇒ overhoophalen, ondersteboven keren2 ingrijpend wijzigen ⇒ omgooien, in de war sturen3 van streek brengen ⇒ in hevige beroering brengen, diep treffen♦voorbeelden:visage bouleversé • ontsteld gezichtêtre bouleversé • van streek zijnv1) omvergooien, overhoophalen, in de war sturen -
14 cingler
cingler [sẽglee]1 zeilen (naar) ⇒ stevenen (naar), koers zetten (naar)II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) zeilen (naar), stevenen (naar)2) striemen, geselen, slaan3) kwetsen, scherp aanvallen -
15 compromis
-
16 disposition
disposition [diespooziesjõ]〈v.〉1 indeling ⇒ schikking, inrichting4 neiging ⇒ stemming, zin♦voorbeelden:être dans de bonnes, mauvaises dispositions • een goed, slecht humeur hebben1. f1) indeling, inrichting2) beschikking3) bepaling4) neiging2. dispositionsf pl1) maatregelen2) aanleg, begaafdheid -
17 émouvoir
émouvoir [eemoevwaar]1 ontroeren ⇒ aangrijpen, indruk maken op, treffen♦voorbeelden:2 zich opwinden (over) ⇒ zich druk maken (over), geschokt zijn1. vontroeren, aangrijpen2. s'émouvoir (de)v -
18 engagement
engagement [ãgaazĵmã]〈m.〉4 aanvang ⇒ (het) beginnen, (het) ingaan8 aftrap♦voorbeelden:engagement volontaire • vrijwillige dienstnemingprendre l'engagement de • zich verplichten, beloven tesans engagement de votre part • zonder verplichtingen uwerzijdsm1) pandbewijs2) indienstneming, aanwerving3) dienstneming [leger]4) verbintenis, contract5) gelofte6) engagement [politiek]7) aanvang10) inschrijving [voor wedstrijd]11) aftrap [sport] -
19 entourer
entourer [ãtoeree]1 omgeven ⇒ omringen, omvatten, omsluiten♦voorbeelden:les soldats entourent la ville • de soldaten omsingelen de stadil m'entourait de ses bras • hij sloeg zijn armen om mij heenentourer qn. de prévenances • iemand met attenties overstelpen♦voorbeelden:vomgeven, omringen -
20 gâter
gâter [gaatee]1 bederven ⇒ verknoeien, laten verrotten, ontsieren♦voorbeelden:1 elle est jolie et très riche, ce qui ne gâte rien! • ze is knap en schatrijk, wat ook nooit weg is!ils ne sont pas gâtés! • ze hebben ook niet veel geluk!1 bederven ⇒ verrotten, niet goed blijven♦voorbeelden:v1) bederven, verknoeien2) verwennen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Treffen — Trêffen, verb. irregul. act. ich treffe, du triffst, er trifft; Conj. ich treffe, du treffest u.s.f. Imperf. ich traf; Conj. ich träfe; Mittelw. getroffen; Imperat. triff. Es ist eine unmittelbare Nachahmung eines gewissen Lautes, daher es ehedem … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
treffen — V. (Grundstufe) jmdm. unerwartet begegnen Beispiele: Ich habe meinen alten Freund im Supermarkt getroffen. Wir trafen uns zufällig in der Straßenbahn. treffen V. (Aufbaustufe) ein bestimmtes Ziel erreichen Beispiele: Der Stein hat ihn am Kopf… … Extremes Deutsch
Treffen — Blason inconnu … Wikipédia en Français
treffen — treffen: Das altgerm. Verb mhd. treffen, ahd. trefan, mniederl. drepen, aengl. drepan, aisl. drepa bedeutete ursprünglich »schlagen, stoßen« und ist im germ. Sprachbereich mit der Sippe von got. ga draban »aushauen« verwandt. Außergerm. ist… … Das Herkunftswörterbuch
Treffen — treffen: Das altgerm. Verb mhd. treffen, ahd. trefan, mniederl. drepen, aengl. drepan, aisl. drepa bedeutete ursprünglich »schlagen, stoßen« und ist im germ. Sprachbereich mit der Sippe von got. ga draban »aushauen« verwandt. Außergerm. ist… … Das Herkunftswörterbuch
treffen — Vst. std. (8. Jh.), mhd. treffen, ahd. treffan, as. drepan Stammwort. Aus g. * drep a Vst. schlagen , auch in anord. drepa, ae. drepan. Ohne brauchbare Vergleichsmöglichkeit. Der substantivierte Infinitiv seit dem 15. Jh. in der Bedeutung… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Treffen — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • Sitzung • Versammlung • Konferenz Bsp.: • Ich sah ihn auf der Parteiversammlung. • Nachdem Pamela und Clive aus den USA zurückgekommen waren, hatten sie ein Treffen mit Tom Reynolds, ihrem … Deutsch Wörterbuch
treffen — treffen, trifft, traf, hat getroffen 1. Wir treffen uns immer freitags. 2. Ich habe Petra zufällig in der Stadt getroffen … Deutsch-Test für Zuwanderer
Treffen [1] — Treffen, 1) mit einem Schlage, Stoße, Wurfe, Schusse u. dgl. berühren; 2) geschickt ein Ziel erreichen; 3) die Noten u. alle durch dieselben vorgeschriebenen Intervalle genau u. richtig ausdrücken, bes. beim Gesange; 4) einen Gegenstand, bes. die … Pierer's Universal-Lexikon
Treffen [2] — Treffen, 1) ein Zusammentreffen von zwei feindlichen Heerhaufen u. ein bei demselben geliefertes Gefecht; 2) ein Gefecht, welches bedeutender als ein Scharmützel u. kleiner als eine Schlacht ist, u. wobei jeder Theil ein od. einige Tausende Todte … Pierer's Universal-Lexikon
Treffen [3] — Treffen, 1) Bezirk im österreichischen Herzogthum Krain; 2) Dorf darin, an der Straße von Laibach nach Kroatien, mit Bezirks , Steuer u. Postamt u. 200 Ew … Pierer's Universal-Lexikon