-
1 affecter
affecter [aafektee]〈 werkwoord〉1 voorwenden ⇒ veinzen, doen alsof3 bestemmen ⇒ reserveren, toewijzen4 aanstellen ⇒ plaatsen, indelen5 treffen ⇒ aandoen, inwerken op♦voorbeelden:la grève affecte plusieurs usines • verschillende fabrieken worden door de staking getroffenv2) aanstellen (bij), plaatsen3) voorwenden -
2 alléguer
alléguer [aaleegee]〈 werkwoord〉1 aanvoeren ⇒ naar voren brengen, aanhalenv1) beweren, aanhalen2) voorwenden -
3 feindre
-
4 prétexte
prétexte [preetekst]〈m.〉♦voorbeelden:prendre prétexte de qc. • iets voorwendenservir de prétexte à qc. • als voorwendsel voor iets dienensous prétexte que, sous le prétexte qu' il était malade • onder voorwendsel dat hij ziek wasn'ouvrez sous aucun prétexte • doe in geen geval openm1) voorwendsel2) aanleiding -
5 semblant
semblant [sãblã]〈m.〉♦voorbeelden:faire semblant (de) • doen alsof, voorwenden, simulerenne faire semblant de rien • niets laten merkenil fait semblant de dormir • hij doet alsof hij slaaptm -
6 faire semblant
faire semblant (de)doen alsof, voorwenden, simuleren -
7 prendre prétexte de qc.
prendre prétexte de qc.
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский