-
1 méditation
méditation [meedietaasjõ]〈v.〉♦voorbeelden:1 entrer en méditation • in zichzelf keren, in stil gebed gaanf1) overpeinzing, beschouwing2) meditatie, stil gebed -
2 sourd
sourd1 [soer],sourde [soerd]〈m., v.〉1 dove♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 il n'est pire sourd que celui qui ne veut pas entendre • geen erger dove dan die niet horen wil————————sourd2 [soer]4 stil ⇒ (in het) verborgen(e), heimelijk♦voorbeelden:douleur sourde • vage pijnadj1) doof2) dof, mat3) stil -
3 calme
calme1 [kaalm]〈m.〉♦voorbeelden:perdre son calme • zijn zelfbeheersing verliezenavec calme • rustigse comporter avec le plus grand calme • zich uiterst beheerst gedragenallons, du calme! • kom op, beheers jezelf!————————calme2 [kaalm]1 kalm ⇒ rustig, stil, bedaard♦voorbeelden:1. m1) rust, stilte2) kalmte, beheerstheid3) windstilte2. adjkalm, rustig, stil -
4 chut!
-
5 planter
planter [plãtee]3 oprichten ⇒ opzetten, neerzetten♦voorbeelden:¶ planter là qn., qc. • iemand zomaar laten staan, iets in de steek latenêtre, rester planté qp. • ergens (onbeweeglijk) blijven staan→ chou♦voorbeelden:1. v1) (be)planten2) insteken3) inslaan [spijker]4) neerzetten2. se planterv -
6 silencieux
silencieux [sielãsjeu]1 stil ⇒ zwijgend ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord ook〉 zwijgzaam ⇒ 〈 bijwoord ook〉 in stilte, in het geheim♦voorbeelden:1. m1) knalpot2) geluiddemper [wapen]2. silencieux/-euseadjstil, zwijgzaam -
7 tranquille
tranquille [trãkiel]1 rustig ⇒ stil, bedaard♦voorbeelden:〈 informeel〉 vous pouvez être tranquille qu' il n'est pas chez lui • u kunt er zeker van zijn dat hij niet thuis isil, elle me le paiera, soyez tranquille • wacht maar! ik krijg hem, haar nog weladj1) rustig, stil, kalm2) onbezorgd -
8 se retirer des affaires
se retirer des affaires————————se retirer des affaireszijn zaken aan kant doen, stil gaan leven -
9 affaire
affaire [aafer]〈v.〉1 zaak ⇒ aangelegenheid, kwestie2 affaire ⇒ geschiedenis, zaak3 (rechts)zaak ⇒ politiezaak, proces5 (handels)zaak ⇒ bedrijf, onderneming♦voorbeelden:c'est (une) affaire de goût • het is een kwestie van smaakaffaire d'honneur • erezaakc'est l'affaire d'une seconde • het is een kwestie van een seconde〈 schertsend〉 la belle affaire! • is dat alles?, het is me wat!c'est toute une affaire, ce n'est pas une mince affaire, ce n'est pas une affaire petite • dat is geen kleinigheidj'ai là votre affaire • ik heb wat u zoektavoir affaire à qn. • met iemand te maken hebben, te doen krijgenil connaît son affaire • hij weet van wantenc'est ton affaire • dat is jouw zaakce n'est pas une affaire • zo erg is 't (nu ook weer) nietêtre à son affaire • in zijn element zijncela doit faire l'affaire • dat moet voldoende zijnj'en fais mon affaire • ik neem 't op meprendre une affaire en main • een zaak ter hand nemen, aanpakkense tirer d'affaire • zich uit een moeilijke situatie reddentirer qn. d'affaire • uit de problemen helpen3 affaire de moeurs • zedenmisdrijf, zedenschandaalaffaire pénale, criminelle • strafzaakAffaires étrangères • Buitenlandse Zakense retirer des affaires • stil gaan levenêtre dans les affaires • zakenman, -vrouw zijn1. f1) aangelegenheid, kwestie2) rechtszaak, proces3) transactie4) (handels)zaak, onderneming2. affairesf pl1) handel, (geld)zaken, belangen2) spullen3. affairéadjdruk bezig, bedrijvig -
10 arrêter
arrêter [aarettee]1 stilhouden ⇒ stoppen, blijven staan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tegenhouden ⇒ ophouden, stilzetten3 bepalen ⇒ vaststellen, afspreken♦voorbeelden:arrêter sa voiture • zijn auto tot stilstand brengenle maire arrête que • de burgemeester verordent dat1 blijven staan ⇒ stilhouden, stoppen2 ophouden♦voorbeelden:s'arrêter à une décision • bij een beslissing blijven1. v1) stoppen, blijven staan3) tegenhouden4) arresteren5) bepalen7) afsluiten [rekening]2. s'arrêterv1) blijven staan, stoppen2) ophouden -
11 établir
établir [eetaablier]1 vestigen ⇒ instellen, stichten, invoeren♦voorbeelden:établir les fondements de • de grondslag leggen voorétablir des liens d'amitié • vriendschapsbanden aanknopenétablir l'ordre • orde doen heersenétablir sa démonstration sur qc. • zijn bewijsvoering op iets baseren♦voorbeelden:il s'est établi à son compte • hij is voor zichzelf begonnen1. v1) vestigen, stichten, invoeren2) opstellen3) vaststellen2. s'établirv -
12 jeu
〈m.〉3 stel ⇒ serie, set♦voorbeelden:jeu d'argent • gokspelletjejeux du destin, du hasard • spelingen van het toevaljouer un jeu d'enfer • zeer hoog spel spelenjeu d'équipe • teamsportjeu d'esprit • geestigheidjeu de fléchettes • dartsjeu de hasard • kansspeljeux de main(s) • handtastelijkheden〈 spreekwoord〉 jeu(x) de main, jeu(x) de vilain • van mallen komt vallen, handjesspel, katjesspeljeu de mots • woordenspel, woordspelingjeux d'orgue • orgelregisterjeux de poursuite • krijgertje, tikkertjejeu de scène • stil speljeux de société • gezelschapsspelletjesjeux du stade • wedstrijden in het stadionavoir beau jeu • gemakkelijk, vrij spel hebbenjouer (un) double jeu • een dubbel spel spelen, het achter zijn ellebogen hebbenle grand jeu • het volledige tarokspel〈 spreekwoord〉 heureux au jeu, malheureux en amour • gelukkig in het spel, ongelukkig in de liefdejeu informatique • computerspelletjejouer un jeu serré • voorzichtig spelenjeux télévisés • televisiespelletjesjeu vidéo • videospelletje, videogameaimer le jeu • van gokken houdencacher son jeu • zich niet in de kaart laten kijkencouvrir son jeu • 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 de kaarten duiken; 〈 figuurlijk〉 zich niet in de kaart laten kijkendécouvrir son jeu • zijn kaarten op tafel leggen, open kaart spelenentrer dans le jeu de qn. • meedoen met iemandêtre en jeu • op het spel staanse faire un jeu des difficultés • de moeilijkheden gemakkelijk overwinnenfaire le jeu de qn. • iemand in de kaart spelense faire un jeu de • genoegen scheppen infaites vos jeux • uw inzet graagjouer le jeu • de regels van het spel volgen, eerlijk spelenmettre en jeu • inzetten, op het spel zetten 〈 ook figuurlijk〉se prendre, se piquer au jeu • hartstochtelijk doorspelen hoewel men verliest; 〈 figuurlijk〉 koppig volhoudenles jeux sont faits • er valt niets meer aan te veranderenjeu à XIII (treize) • rugby met 13 spelersen jeu • die een rol spelen, in 't spel, geding zijnpar jeu • voor de grapce n'est pas de jeu • dat is niet eerlijk, unfairvoir clair dans le jeu de qn. • iemand doorhebbenjouer franc jeu • eerlijk spelen, open kaart spelenjeu de physionomie • uitdrukking van het gezicht, mimiekm1) spel2) speelplaats3) stel, serie, set4) beweging5) speling [techniek] -
13 lire
lire [lier]1 lezen2 lezen ⇒ ontcijferen, interpreteren, begrijpen3 zien ⇒ opmerken, gewaarworden♦voorbeelden:dans l'attente de vous lire • in afwachting van uw reactielire des yeux • stil, niet hardop lezenlire qc. en diagonale • iets vluchtig doorlezenlire un graphique • een grafiek lezen♦voorbeelden:1. f 2. v1) (voor-, af)lezen2) zien, opmerken3. se lirev -
14 mental
mental [mãtaal],mentaux [mãtoo]1 onuitgesproken ⇒ stil(zwijgend), inwendig2 psychisch ⇒ geestelijk, mentaal♦voorbeelden:maladie mentale • geestesziekteadj1) stilzwijgend, inwendig2) psychisch, geestelijk, mentaal -
15 muet
muet [muu.e],muette [muu.et]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 stom ⇒ zwijgend, stil♦voorbeelden:un muet • stomme (film)→ douleur= muette; adjstom, zwijgend -
16 ordonner
ordonner [ordonnee]2 bevel geven tot ⇒ bevelen, gelasten♦voorbeelden:v1) ordenen2) bevelen3) wijden -
17 passer
passer [paasee]2 voorbijgaan ⇒ voorbijkomen, gaan (langs), passeren4 gaan (van … naar) ⇒ overgaan (naar, tot)5 doorgaan (voor) ⇒ gelden (als), passeren (voor)♦voorbeelden:défense de passer • geen toegangmon dîner ne passe pas • mijn avondeten ligt me zwaar op de maagcette histoire-là ne passe pas • dat verhaal is niet geloofwaardigla loi a passé • de wet is aangenomencette scène ne passe pas • die scène komt niet goed over (bij het publiek)laissez passer! • maak ruimte!, opzij!passer outre à qc. • geen rekening houden met ietsje suis passé par là • dat heb ik ook meegemaaktil faut en passer par ses volontés • men moet voor zijn wil buigenil faudra en passer par là • er zit niets anders openfin, passe pour lui • nu goed, voor hem maken we een uitzondering(cela) passe (encore), mais … • dat is nog tot daar aan toe, maar …passer prendre qn. • iemand komen ophalenen passant • in het voorbijgaan, terloopssoit dit en passant • trouwens, tussen twee haakjespasser sur les fautes de qn. • iemands fouten door de vingers zienpasser sur les détails • niet stil blijven staan bij details3 comme le temps passe! • wat gaat de tijd snel!faire passer le temps • de tijd verdrijvenfaire passer à qn. le goût, l'envie de qc. • iemand de lust tot iets doen vergaan〈 spreekwoord〉 tout passe, tout lasse, tout casse 〈 alles gaat voorbij〉cela lui passera • dat gaat wel overenfin, passons! • nu goed, laten we daar niet meer over praten!4 où est-il passé? • waar is hij gebleven?passer à l'ennemi • naar de vijand overlopenpasser en deuxième, seconde • overschakelen naar de tweede versnellingpasser en seconde • naar de vijfde klas gaanse faire passer pour • zich uitgeven voor1 oversteken ⇒ over-, doortrekken, overgaan, doorkomen, gaan door3 voorbijgaan ⇒ passeren, overschrijden4 aanreiken ⇒ overhandigen, aan-, doorgeven5 aanschieten ⇒ aandoen, aantrekken6 halen door, langs, over ⇒ strijken langs, over, steken door, in, vertonen 〈 film〉 ⇒ draaien 〈 plaat〉7 overslaan ⇒ voorbij laten gaan, weglaten♦voorbeelden:1 passer un mur • over een muur klimmen, springenpasser sa vie à manger et à dormir • niets anders doen dan eten en slapenpasser la seconde • naar de tweede versnelling gaanpasser un coup de fil à qn. • iemand opbellen〈 communicatie(media)〉 je vous passe … • ik verbind u door met …6 qu'est-ce qu'il lui a passé! • hij heeft hem er flink van langs gegeven!j'en passe et des meilleures! • en ik vertel nog niet ééns alles!1 gebeuren ⇒ zich afspelen, voorvallen4 het stellen zonder ⇒ missen, ontberen, afzien van♦voorbeelden:1 que se passe-t-il?, qu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?ça ne se passera pas comme ça! • dat gaat zomaar niet!tout se passe comme si • het lijkt wel of, alles wijst erop datne pas pouvoir dire ce qui se passe en soi • niet kunnen zeggen wat er in zijn binnenste omgaat→ jeunesse4 je me passerais bien volontiers de cette corvée • ik zou maar al te graag onder dat karwei uit willen komenvoilà qui se passe de commentaires • dat maakt commentaar overbodig, dat spreekt voor zichzelf1. v2) gaan (van...naar)4) uitgezonden worden [film, radio]6) verbleken7) oversteken8) doorbrengen9) passeren, overschrijden10) over-handigen11) aantrekken12) halen door, langs, over13) vertonen [film]14) overslaan15) vergeven16) doen verdwijnen17) zeven18) boeken2. se passerv1) gebeuren2) voor-bijgaan3) missen, afzien (van) -
18 pile
pile1 [piel]〈v.〉1 stapel ⇒ hoop, berg♦voorbeelden:jouer qc. à pile ou face • over iets tossenpile de Volta • voltazuilpile atomique • kernreactorpile sèche • droge batterij, droog elementpile voltaïque • voltazuil————————pile2 [piel]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:il est dix heures pile • het is op de kop af tien uurtomber pile • goed uitkomenf1) stapel, hoop2) keerzijde [munt]3) brugpijler4) batterij5) aframmeling -
19 place
place [plaas]〈v.〉1 plaats ⇒ plek, ruimte2 post ⇒ betrekking, ambt3 plein♦voorbeelden:place assise • zitplaatsplaces avant • voorbankplace debout • staanplaatsune quatre places • een auto met vier zitplaatsenavoir sa place qp. • ergens thuishorenfaire place nette • het huis ontruimense mettre à la place de qn. • zich in iemand verplaatsense mettre à la place de qn., prendre la place de qn. • iemand vervangenoccuper, avoir, tenir la première place • van het grootste belang zijnoffrir des places à qn. • iemand entreekaartjes gevenprendre place • gaan zitten, plaatsnemenregagner sa place • naar zijn plaats teruggaanremettre qn. à sa place • iemand op zijn plaats zetten, terechtwijzentenir beaucoup de place • veel ruimte in beslag nementenir sa place • zijn werk goed doen, tegen zijn taak opgewassen blijken, een eigen plaats hebbenemployer un crayon à la place d'un stylo • een potlood gebruiken in plaats van een penj'ai signé à sa place • ik heb voor hem getekendà votre place • als ik u wasplace à • maakt ruimte voorde place en place • hier en daartout est en place • alles staat klaarmettre en place • opstellen, aanbrengen, installerenne pas rester, ne pas tenir en place • niet stil kunnen zittenpar places • hier en daarrester sur place • zich niet verroerenêtre cloué de surprise sur place • als aan de grond vastgenageld staan van verbazingfaire du sur place • surplace maken; niet vooruitkomenfaire une enquête sur place • ter plaatse een onderzoek instellen〈 spreekwoord〉 (une place pour chaque chose et) chaque chose à sa place 〈 wanneer alles daar ligt waar het thuishoort, hoeft men niet lang te zoeken〉2 personne en place • hooggeplaatst, invloedrijk persoonêtre, entrer dans la place • zich een plaats verwerven in het zakenmilieu5 place d'armes • exercitieplein, paradeveldplace de guerre • vesting(stad)place forte • vesting(stad)être maître de la place • de touwtjes in handen hebbenf1) plaats, ruimte2) zitplaats3) betrekking, baantje4) plein -
20 prière
prière [prie.er]〈v.〉1 gebed2 (dringend) verzoek ⇒ (dringende) vraag, bede♦voorbeelden:prière d'adoration • lofgebedprière mentale • inwendig, stil gebedprière vocale • mondgebedprière de répondre • gelieve te antwoordenf1) gebed2) verzoek
См. также в других словарях:
stil — STIL, stiluri, s.n. I. 1. Mod specific de exprimare într un anumit domeniu al activităţii omeneşti, pentru anumite scopuri ale comunicării; fel propriu de a se exprima al unei persoane; spec. totalitatea mijloacelor lingvistice pe care le… … Dicționar Român
Stil — [ʃtiːl, stiːl] der; (e)s, e; 1 die Art und Weise, in der jemand spricht oder schreibt <ein flüssiger, holpriger, schlechter Stil; einen eleganten, lebendigen, eigenwilligen, gepflegten Stil haben>: Sie verwendet sehr viele Fremdwörter, das… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
stil — stȉl m <N mn stìlovi> DEFINICIJA 1. ukupnost odlika koje čine prepoznatljivim graditeljstvo, umjetnost, književnost itd. jednog vremena ili stvaraoca [gotički stil; matoševski stil] 2. karakterističan način pisanja, izvođenja ili… … Hrvatski jezični portal
Stil — 〈m.; Gen.: (e)s, Pl.: e〉 1. 〈urspr.〉 Schreibweise eines Dichters; einen guten, schlechten Stil schreiben 2. 〈danach〉 einheitl. Gepräge der künstler. Erzeugnisse einer Zeit, einer Persönlichkeit; BauStil; MalStil; BarockStil; gotischer,… … Lexikalische Deutsches Wörterbuch
Stil — Stil, der Charakter (die Eigentümlichkeit) eines Kunstwerkes, in bezug auf dessen ästhetische Gestaltung folgende allgemeine Stilgesetze zu gelten haben: 1. Das Kunstwerk muß so gebildet sein, daß es sowohl als Ganzes als auch in den einzelnen… … Lexikon der gesamten Technik
Stil — Sm std. (15. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. stilus Griffel mit ähnlicher Bedeutungsverschiebung wie heute bei Feder. Von der Art zu schreiben verallgemeinert zu Art etwas zu tun auch in anderen Bereichen. Verb: stilisieren; Täterbezeichnung:… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Stil FM — 105.5 FM is a radio station in Călăraşi, Romania. The format of the radio station is varied: News, oldies, billboard, and talk. The station also has regular shows featuring French and Belgian music.Stil FM broadcasts in three cities:* *Călăraşi… … Wikipedia
Stil. — Stil. In der populären Musik definieren sich die verschiedenen Stilrichtungen nicht allein nach musikimmanenten Kriterien, sondern hier hat der Stilbegriff auch eine außermusikalische, nämlich kommerzielle Dimension; er bezeichnet zugleich ein… … Universal-Lexikon
Stil — [ʃt..., st...] der; [e]s, e <aus lat. stilus, eigtl. »Schreibgerät, Griffel; Stiel«>: 1. individuelle Art, etwas mündlich od. schriftlich auszudrücken. 2. einheitliche u. charakteristische Darstellungs u. Ausdrucksweise einer Epoche od.… … Das große Fremdwörterbuch
Stil — Stil, in der Kunst u. Beredtsamkeit, s. Styl … Pierer's Universal-Lexikon
Stil — bezeichnet im allgemeinen die Art und Weise der künstlerischen Gestaltung eines Stoffes. Die Etymologie des Wortes (v. lat. stilus, »Griffel«, dann: das Geschriebene, auch die Schreibart) zeigt, daß der Begriff ursprünglich nur auf die… … Meyers Großes Konversations-Lexikon