-
1 passer
passer [paasee]2 voorbijgaan ⇒ voorbijkomen, gaan (langs), passeren4 gaan (van … naar) ⇒ overgaan (naar, tot)5 doorgaan (voor) ⇒ gelden (als), passeren (voor)♦voorbeelden:défense de passer • geen toegangmon dîner ne passe pas • mijn avondeten ligt me zwaar op de maagcette histoire-là ne passe pas • dat verhaal is niet geloofwaardigla loi a passé • de wet is aangenomencette scène ne passe pas • die scène komt niet goed over (bij het publiek)laissez passer! • maak ruimte!, opzij!passer outre à qc. • geen rekening houden met ietsje suis passé par là • dat heb ik ook meegemaaktil faut en passer par ses volontés • men moet voor zijn wil buigenil faudra en passer par là • er zit niets anders openfin, passe pour lui • nu goed, voor hem maken we een uitzondering(cela) passe (encore), mais … • dat is nog tot daar aan toe, maar …passer prendre qn. • iemand komen ophalenen passant • in het voorbijgaan, terloopssoit dit en passant • trouwens, tussen twee haakjespasser sur les fautes de qn. • iemands fouten door de vingers zienpasser sur les détails • niet stil blijven staan bij details3 comme le temps passe! • wat gaat de tijd snel!faire passer le temps • de tijd verdrijvenfaire passer à qn. le goût, l'envie de qc. • iemand de lust tot iets doen vergaan〈 spreekwoord〉 tout passe, tout lasse, tout casse 〈 alles gaat voorbij〉cela lui passera • dat gaat wel overenfin, passons! • nu goed, laten we daar niet meer over praten!4 où est-il passé? • waar is hij gebleven?passer à l'ennemi • naar de vijand overlopenpasser en deuxième, seconde • overschakelen naar de tweede versnellingpasser en seconde • naar de vijfde klas gaanse faire passer pour • zich uitgeven voor1 oversteken ⇒ over-, doortrekken, overgaan, doorkomen, gaan door3 voorbijgaan ⇒ passeren, overschrijden4 aanreiken ⇒ overhandigen, aan-, doorgeven5 aanschieten ⇒ aandoen, aantrekken6 halen door, langs, over ⇒ strijken langs, over, steken door, in, vertonen 〈 film〉 ⇒ draaien 〈 plaat〉7 overslaan ⇒ voorbij laten gaan, weglaten♦voorbeelden:1 passer un mur • over een muur klimmen, springenpasser sa vie à manger et à dormir • niets anders doen dan eten en slapenpasser la seconde • naar de tweede versnelling gaanpasser un coup de fil à qn. • iemand opbellen〈 communicatie(media)〉 je vous passe … • ik verbind u door met …6 qu'est-ce qu'il lui a passé! • hij heeft hem er flink van langs gegeven!j'en passe et des meilleures! • en ik vertel nog niet ééns alles!1 gebeuren ⇒ zich afspelen, voorvallen4 het stellen zonder ⇒ missen, ontberen, afzien van♦voorbeelden:1 que se passe-t-il?, qu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?ça ne se passera pas comme ça! • dat gaat zomaar niet!tout se passe comme si • het lijkt wel of, alles wijst erop datne pas pouvoir dire ce qui se passe en soi • niet kunnen zeggen wat er in zijn binnenste omgaat→ jeunesse4 je me passerais bien volontiers de cette corvée • ik zou maar al te graag onder dat karwei uit willen komenvoilà qui se passe de commentaires • dat maakt commentaar overbodig, dat spreekt voor zichzelf1. v2) gaan (van...naar)4) uitgezonden worden [film, radio]6) verbleken7) oversteken8) doorbrengen9) passeren, overschrijden10) over-handigen11) aantrekken12) halen door, langs, over13) vertonen [film]14) overslaan15) vergeven16) doen verdwijnen17) zeven18) boeken2. se passerv1) gebeuren2) voor-bijgaan3) missen, afzien (van) -
2 doubler
doubler [doeblee]♦voorbeelden:1 doubler de valeur, de prix • tweemaal zoveel waard, tweemaal zo duur wordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 inhalen ⇒ voorbijrijden, passeren♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) verdubbelen2) inhalen, passeren3) voeren4) vervangen, stand-in zijn -
3 franchir
franchir [frãsĵier]〈 werkwoord〉1 passeren ⇒ oversteken, -springen, -klimmen, -vliegen, -gaan♦voorbeelden:franchir les difficultés • de moeilijkheden overwinnenfranchir un obstacle • een obstakel nemenfranchir le seuil • over de drempel stappen→ pasv1) passeren, oversteken, overgaan2) afleggen [afstand] -
4 passage
passage [paasaazĵ]〈m.〉1 doorgang ⇒ doortocht, toegang4 overtocht ⇒ passage, oversteek6 galerij ⇒ passage, gang♦voorbeelden:passage clouté • voetgangersoversteekplaats, zebrapassage protégé • voorrangskruisingcéder le passage • voorrang geven, verlenenprendre au passage • onderscheppenpassage à niveau • overwegêtre de passage à • op doorreis, doortocht zijn in2 le passage des cigognes • de trek, trektijd van de ooievaarsoiseau de passage • trekvogelpassages nuageux • overtrekkende wolkenveldenau passage • in het voorbijgaansur le passage de qn. • op iemands weg, routeavoir un passage à vide • er even (met zijn gedachten) niet bij zijnpassage à tabac • mishandeling, afranseling 〈 tijdens politieverhoor〉→ examenm1) doorgang, toegang5) passage [muziek, geschrift]6) galerij, gang -
5 bâbord
-
6 dépasser
dépasser [deepaasee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 passeren ⇒ voorbijgaan, inhalen2 groter zijn dan ⇒ uitsteken ten opzichte van, langer duren dan4 overschrijden ⇒ te boven gaan, te buiten gaan♦voorbeelden:→ borneêtre dépassé par les événements • de situatie niet meer aankunnencela me dépasse • daar kan ik niet bij, dat gaat me boven de petv1) uitsteken2) inhalen4) overtreffen5) overschrijden, te boven gaan -
7 laisser
laisser [lessee]3 laten ⇒ laten houden, nalaten, overlaten5 nalaten♦voorbeelden:laisser faire qn. • iemand zijn gang laten gaanlaisser faire, laisser courir • de zaken op hun beloop latenlaisser venir • afwachtenlaisser qn. (tranquille) • iemand met rust latenlaisser qn. à la porte • iemand bij de deur laten staanlaisser qc. de côté • iets weglaten, ergens niet op ingaan, iets laten rustenlaissez • doe geen moeite, maak je geen zorgenil m'a laissé à entendre • hij heeft mij te verstaan gegevenlaisser à désirer • te wensen overlatenlaisser à penser • te denken geven♦voorbeelden:se laisser aller aux larmes • de tranen de vrije loop latense laisser aller à sourire • zich tot een glimlach laten verleidenvin qui se laisse boire • drinkbare wijnje me suis laissé dire • ik meen gehoord te hebbense laisser faire • geen weerstand bieden, met zich laten sollense laisser vivre • zich laten leven, geleefd wordenv1) laten2) achterlaten3) nalaten4) verliezen5) [iemand] laten zitten -
8 revue
revue [rəvuu]〈v.〉1 tijdschrift ⇒ magazine, revue♦voorbeelden:passer en revue qc. • iets de revue laten passerenf1) tijdschrift2) overzicht3) inspectie -
9 laisser qn. derrière soi
laisser qn. derrière soiDictionnaire français-néerlandais > laisser qn. derrière soi
-
10 laisser une île à bâbord
laisser une île à bâbordDictionnaire français-néerlandais > laisser une île à bâbord
-
11 passation
passation [paasaasjõ]〈v.〉♦voorbeelden: -
12 passer en revue qc.
passer en revue qc.
См. также в других словарях:
Comparison of European road signs — Example of Swiss sign near Lugano Despite an apparent uniformity and standardization, European traffic signs presents relevant differences between countries. However most European countries refer to the 1968 Vienna Convention on Road Signs and… … Wikipedia
Comparaison des panneaux de signalisation routière en Europe — Ceci est une comparaison des panneaux routiers dans 16 pays européens. (Pour voir cet article correctement, assurez vous que la résolution de votre écran est élevée. Sinon, effectuer un zoom arrière de votre navigateur Web) Allemagne, France,… … Wikipédia en Français
Сравнение дорожных знаков Европы — Образец швейцарского знака около Лугано Несмотря на очевидное единообразие, в европейских дорожных знаках существуют значительные отличия. Однако, большинство европейских стран приняли Венскую конвенцию о д … Википедия
passieren — Vsw geschehen, vorbeigehen, durchgehen erw. stil. (16. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus frz. passer, aus früh rom. * passare schreiten , zu l. passus Schritt , zu l. pandere (passum) auseinanderbreiten, ausspreizen , einem Kausativum zu l.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Monat — 1. Der Monat, der die Kälte bringt, bringt auch die Wölfe. – Altmann V. 2. Ein jeder Monat gibt sein fleisch vnd fisch. – Henisch, 1115, 35; Petri, II, 202. 3. Ein Monat kann nichts ohne den andern. 4. Es ist kein Monat im Jahr, er kommt wieder… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Passiren — 1. Das kann einem passiren, der Weib und Kind hat, sagte der trunkene Hans, als er in einen Graben fiel. 2. Dat schall mi nich wedder passêren, sä Jan Timm, do müsst he nach n Galgen. – Jan Peik, 215, 249. 3. Der mag passiren, der in einer… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Revue — * Er muss Revue passiren. Sich dem öffentlichen Urtheil aussetzen. Holl.: Hij moet de revue passeren. (Harrebomée, II, 218b.) … Deutsches Sprichwörter-Lexikon