-
1 augmenter
augmenter [oogmãtee, ogmãtee]1 groter worden ⇒ vermeerderen, toenemen, stijgen♦voorbeelden:la vie augmente beaucoup • het leven wordt veel duurderaugmenter de 10 pour cent • met 10 procent stijgenaugmenter de volume • in omvang toenemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vermeerderen ⇒ verhogen, verlengen, in prijs doen stijgen♦voorbeelden:édition augmentée • vermeerderde drukaugmenter la force • versterken1. v1) vermeerderen, stijgen, toenemen2) verhogen, in prijs doen stijgen3) opslag geven2. s'augmentervgroter worden, zich uitbreiden -
2 élever
élever [eelvee]1 opheffen ⇒ ophijsen, optillen3 verhogen4 opperen ⇒ aantekenen, aanvoeren, uiten, opwerpen♦voorbeelden:1 zich verheffen ⇒ opstijgen, oprijzen3 (op)rijzen ⇒ ontstaan, opkomen, zich verheffen, heviger worden4 〈 van personen〉vooruitkomen, -gaan♦voorbeelden:la foule s'éleva à dix mille personnes • er waren tienduizend mensens'élever contre qn., qc. • zich tegen iemand, iets verzetten1. v1) opheffen2) oprichten, opbouwen3) verhogen4) uiten5) opvoeden [kind]6) fokken [dier]2. s'éleverv1) zich verheffen, oprijzen2) stijgen3) toenemen4) vooruitkomen -
3 grimper
grimper1 [grẽpee]〈m.〉————————grimper2 [grẽpee]♦voorbeelden:route qui grimpe • weg die steil omhooggaatII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) (be)klimmen2) snel stijgen -
4 montée
montée [mõtee]〈v.〉2 beklimming ⇒ klim, (het) klimmen3 helling ⇒ omhooggaande weg, oprit♦voorbeelden:montée du lait • zogvormingmontée des prix • prijsstijgingf2) beklimming, klim3) helling -
5 monter
monter1 [mõtee]〈m.〉————————monter2 [mõtee]2 instappen ⇒ opstappen, gaan (zitten) in, gaan (staan) op♦voorbeelden:monter sur, à un arbre • in een boom klimmenla mer monte • het wordt vloedle ton monte • het gesprek raakt verhitmonter de 10 pour cent • met 10 procent stijgenles larmes lui montaient aux yeux • de tranen schoten haar, hem in de ogenle vin lui monte à la tête • de wijn stijgt haar, hem naar het hoofdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bestijgen ⇒ beklimmen, opgaan3 naar boven brengen ⇒ omhoog halen, optrekken5 uitrusten ⇒ geheel voorzien van, inrichten6 plaats nemen in, op ⇒ instappen in♦voorbeelden:v1) klimmen, naar boven gaan2) instappen3) toenemen4) opstijgen6) paardrijden9) reiken (tot)10) bestijgen11) hoger plaatsen13) in elkaar zetten14) uitrusten, inrichten15) dekken [koe]16) opkloppen [eiwit]17) hoger stemmen [muziek]18) ophitsen -
6 remonter
remonter [rəmõtee]1 (weer) naar boven, omhoog gaan ⇒ (weer) stijgen2 teruggaan (naar) ⇒ teruggaan (tot, op), terugkomen (naar)♦voorbeelden:remonter dans le temps • in het verleden teruggaan→ actionII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opgaan ⇒ teruggaan naar, weer naar boven gaan2 weer naar boven brengen ⇒ ophijsen, ophalen♦voorbeelden:remonter une rivière • stroomopwaarts gaan, varenremonter une rue • een straat inlopen→ moralv1) weer omhoog gaan, stijgen3) weer naar boven brengen/halen5) opmonteren6) aanvullen7) ophogen [muur]9) opwinden [klok] -
7 action
action [aaksjõ]〈v.〉2 inwerking ⇒ optreden, actie♦voorbeelden:une bonne action • een goede daadentrer en action • tot handelen overgaanl'action du gouvernement • het optreden van de regeringaction de l'humidité • inwerking van het vochtaction revendicative • gerichte actie, protestactiemettre en action • in werking stellenpasser à l'action • in actie komen, optredenen action • in (volle) actiesous l'action de • onder (de) invloed vanaction personnelle, réelle • persoonlijke, zakelijke rechtsvorderingaction publique • strafvorderingintenter, introduire une action (en justice) • een aanklacht indienen〈 informeel, figuurlijk〉 ses actions baissent • zijn, haar papieren dalenf1) daad, handeling2) optreden, actie3) rechtshandeling, vervolging, geding4) aandeel -
8 ascendance
-
9 ascension
ascension [aasãsjõ]〈v.〉1 beklimming ⇒ bestijging, (het) (op)stijgen2 succesvolle carrière ⇒ succesvolle ontwikkeling, weg naar de top♦voorbeelden:1. f1) beklimming, bestijging2) succesvolle carrière, promotie2. f -
10 cabrer
-
11 cocarde
cocarde [kokkaard]〈v.〉3 (decoratief) strikje ⇒ lintje, rozet♦voorbeelden:f1) kokarde, onderscheidingsteken2) insigne3) lintje, rozet4) kop, knar -
12 porter
porter [portee]♦voorbeelden:porter sur le public • aanslaan bij het publiekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen ⇒ meevoeren, bij zich hebben, aan, op hebben, drachtig zijn2 brengen (naar) ⇒ (ver)voeren (naar), leggen (op), wenden (naar), drijven (tot)5 bevatten ⇒ hebben, vertonen, bezitten7 vermelden ⇒ doorgeven, inschrijven, noteren♦voorbeelden:porter le deuil • in de rouw zijnmes jambes ne me portent plus • ik kan niet meer op mijn benen staanporter le poids de • de last torsen vanelle porte bien cette toilette • dit toiletje staat haar heel goedporter qn. en triomphe • iemand in triomf op de schouders dragenporter à la poste • postenporter qc. à sa perfection • iets tot in de puntjes verzorgenporter devant le tribunal • voor het gerecht brengenporter en terre • ten grave dragenporter son regard sur • zijn blik laten gaan overporter la conversation sur • het gesprek brengen opporter ses efforts sur • zich helemaal inzetten voorporter son regard vers • zijn blik richten oplivre portant le titre • boek met als titelporter les traces, les marques de • sporen vertonen vanêtre porté à croire que • alle reden hebben om te geloven dattout porte à croire que • alles wijst erop datporter au compte profits et pertes • op de winst-en-verliesrekening boekenporter sur un registre • inschrijven, boeken2 het … maken 〈 gezondheid〉5 zich laten verleiden (tot) ⇒ gaan (tot), komen (tot), zover komen dat♦voorbeelden:3 se porter candidat à • zich kandidaat stellen voor, solliciteren naarse porter garant de • borg staan voorse porter en tête (de) • vooropgaan, vooraan gaan rijdenles regards se portent sur • de blikken richten zich oples soupçons se portent sur lui • de verdenking valt op hem5 se porter aux dernières extrémités • ontzettend kwaad, handtastelijk worden————————v1) steunen (op)6) dragen8) veroorzaken9) tonen10) vertonen, bezitten11) aanzetten (tot)12) vermelden, inschrijven -
13 relever
relever [rəlvee]1 vallen (onder) (de bevoegdheid van, de verantwoordelijkheid van) ⇒ behoren (bij), deel uitmaken (van)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overeind, rechtop zetten ⇒ overeind helpen, weer optrekken 〈 van muur〉2 weer tot bloei brengen ⇒ er weer bovenop helpen, weer doen opleven3 doen opmerken ⇒ de aandacht vestigen op, ingaan op5 noteren ⇒ opnemen, opmeten8 (beter) doen uitkomen ⇒ verhogen, verlevendigen9 aflossen10 〈+ de〉ontslaan (van, uit) ⇒ ontzetten (uit), ontheffen (van)♦voorbeelden:relever le compteur • de meter opnemenrelever un terrain • een stuk land opmeten♦voorbeelden:v2) herstellen, genezen6) omhoog doen7) noteren8) verhogen9) pikant maken11) aflossen12) ontslaan (van), ontheffen (van) -
14 valeur
valeur [vaalur]〈v.〉♦voorbeelden:valeur vénale, marchande • handels-, marktwaardedoubler de valeur • in waarde verdubbelenprendre de la valeur • waarde krijgen, in waarde stijgenobjet de valeur • waardevol voorwerpmettre en valeur • productief maken, exploiteren2 homme de valeur • man met grote kwaliteiten, waardevol, verdienstelijk man3 mettre en valeur • tot zijn recht laten komen, goed doen uitkomen, de nadruk leggen opsans valeur • waardeloos1. f 2. valeursf plwaardepapieren, effecten -
15 augmenter de 10 pour cent
augmenter de 10 pour centDictionnaire français-néerlandais > augmenter de 10 pour cent
-
16 cela ne le hausse pas dans mon estime
Dictionnaire français-néerlandais > cela ne le hausse pas dans mon estime
-
17 crue
crue [kruu]〈v.〉♦voorbeelden: -
18 émoustiller
émoustiller [eemoestiejee]〈 werkwoord〉1 in een vrolijke stemming brengen ⇒ naar het hoofd stijgen, vrolijk maken -
19 entêter
-
20 *hausser
*hausser ['oosee]1 verhogen ⇒ verheffen, optrekken, vermeerderen♦voorbeelden:hausser le ton • een hoge toon aanslaanhausser la voix • z'n stem verheffenhausser une maison d' un étage • een verdieping op een huis zettencela ne le hausse pas dans mon estime • dat doet hem niet in mijn achting stijgen♦voorbeelden:se hausser sur la pointe des pieds • op de tenen gaan staan
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Sty — Sty, v. i. [OE. stien, sti?en, AS. st[=i]gan to rise; akin to D. stijgen, OS. & OHG. st[=i]gan, G. steigen, Icel. st[=i]ga, Sw. stiga, Dan. stige, Goth. steigan, L. vestigium footstep, Gr. ? to walk, to go, Skr. stigh to mount. Cf. {Distich},… … The Collaborative International Dictionary of English
Old Frankish — Spoken in formerly the Netherlands, Belgium, Luxembourg, Northern France, Western Germany Era Evolved into Old Low Franconian by the 8th century Language family Indo European … Wikipedia
Germanic strong verb — In the Germanic languages, a strong verb is one which marks its past tense by means of ablaut. In English, these are verbs like sing, sang, sung. The term strong verb is a translation of German starkes Verb , which was coined by the linguist… … Wikipedia
Pieter Jacob Stinissen — Activités écrivain, poète Naissance … Wikipédia en Français
Verbes irreguliers neerlandais — Verbes irréguliers néerlandais Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog … Wikipédia en Français
Verbes irréguliers néerlandais — Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog Bedrogen … Wikipédia en Français
Telenet Group — Pour les articles homonymes, voir Telenet. Création 1996 … Wikipédia en Français
steigen — Vst. std. (8. Jh.), mhd. stīgen, ahd. stīgan, as. stīgan Stammwort. Aus g. * steig a Vst. steigen , auch in gt. steigan, anord. stíga, ae. stīgan, afr. stīga. Außergermanisch vergleichen sich air. tíagu gehe , akslav. postigno̧ti hingelangen,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
BORGESIUS — NETHERLANDS (see also List of Individuals) 27.5.1864 Norg/NL 27.5.1941 Den Haag/NL Anne Herman Borgesius studied natural sciences at Groningen University and from 1901 to 1922 joined as a staff member Den Haag University. He was a Member of… … Hydraulicians in Europe 1800-2000
PENNINK — NETHERLANDS (see also List of Individuals) 27.9.1853 IJsselstein/NL 21.2.1936 Nijmegen/NL Johan M.K. Pennink graduated as a civil engineer from the Polytechnic in Delft in 1859. He joined the Rijkswaterstaat and from 1892 to 1896 collaborated… … Hydraulicians in Europe 1800-2000
Steigen — 1. Bist du hoch gestiegen mit wunder, mit grossem schaden felstu herunder. Lat.: Si gradus est altus, gravior fiet tibi saltus. (Loci comm., 169.) 2. De to hôg stiggt, fallt am dêpsten. (Rastede.) – Firmenich, III, 28, 98. 3. Der nicht hoch… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon