-
61 membrure
-
62 mouillage
mouillage [moejaazĵ]〈m.〉1 (het) natmaken ⇒ (het) bevochtigen, (het) invochten♦voorbeelden:m4) ankerplaats -
63 noeud
noeud [neu]〈m.〉1 knoop♦voorbeelden:noeud de chaise • paalsteeknoeud coulant • schuifknoop, striknoeud droit, plat • platte knooptrancher le noeud (gordien) • de (gordiaanse) knoop doorhakken3 noeud de vipères • addergebroed, adderkluwen7 tête de noeud! • eikel!ce bateau file 15 noeuds • dit schip loopt 15 knopen→ sacm1) knoop2) strik3) hoofd-zaak4) knooppunt5) kwast6) eikel -
64 panneau
panneau [paanoo]〈m.〉3 bord♦voorbeelden:3 panneau d'affichage • aanplak-, mededelingenbord, billboardpanneau de signalisation • verkeersbordm1) paneel, vak2) plaat, wand3) bord4) net [jacht]5) luik [schip] -
65 passeport
-
66 perroquet
-
67 point
point1 [pwẽ]♦voorbeelden:(ne) point de … • geen …————————point2 [pwẽ]〈m.〉3 mate ⇒ staat, graad, moment4 punt ⇒ zaak, onderwerp, kwestie6 (brei-, naai)steek♦voorbeelden:points de suspension • gedachtepuntjes, puntje, puntje, puntjemettre le, un point final à qc. • ergens een punt achter zettenun point, c'est tout • punt uit, en daarmee basta→ misepoint de chute • plaats van inslagpoint d'eau • tappuntpoint d'impact • trefpuntpoint d'intersection • snijpunt, kruispunt, knooppunt 〈 van wegen〉point de mire • mikpuntpoint de section • snijpuntpoint de vue •〈zie ‘point de vue’〉les points cardinaux • de windstrekenc'est son point faible • dat is zijn zwakke puntl'affaire est au point mort • de zaak is vastgelopenmettre (le levier) au point mort • de versnelling in zijn vrij zetten3 à ce point (que) • in zodanige mate (dat), zo erg (dat)à tel point que, au point que 〈+ aantonende wijs, soms aanvoegende wijs〉 • zo zeer, zo veel datau point de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo zeer, zo veel datà quel point • hoe erg, hoe zeerau point où en sont les choses • zoals de zaken (ervoor) staanau dernier point, au plus haut point • uiterst, tot het uiterstenous en sommes toujours au même point • we zijn nog altijd even vermal en point • lelijk toegetakeld, in slechte staatêtre mal en point • er slecht aan toe zijn4 point de détail • detailkwestie, onbelangrijk puntpoint d'honneur • erezaakpoint de religion • gewetenszaakpoint critique • heet hangijzer, punt waar het om draaitde point en point • letterlijk, preciesde, en tout point, en tous points • in alle opzichten, op alle puntenun discours en trois points • een redevoering in drie delenpoint par point • punt voor puntsur ce point • wat dit betreftbattre aux points • op punten verslaanrendre des points à qn. • iemand punten voorgeven; 〈 figuurlijk〉sterk staan, in het voordeel zijn ten opzichte van iemandvainqueur aux points • winnaar op punten6 point de couture • stiksel, stiksteekpoint mousse • ribbelsteekpoints de suture • hechtingenpoints de tapisserie • borduurstekenfaire un point à • met een paar steken bij elkaar halen7 point d'attache • thuishaven, standplaatsfaire le point • 〈 van schip〉bestek opmaken, positie bepalen; 〈 figuurlijk〉de balans opmaken, inventariseren8 point de côté • steek, pijn in de zijpoint de côté • steek in de zijau point du jour • bij het krieken van de dagtomber à point • goed van pas komen, goed uitkomenà point • gaar, precies goedà point nommé • stipt op tijd, als geroepenêtre au point • in orde zijn, goed werkenêtre sur le point de • op het punt staan om (te)m1) punt2) stip3) mate, graad4) cijfer5) (brei-, naai)steek6) positie, standplaats7) steek [in de zij]8) (het) aanbreken [dag] -
68 pont
pont [põ]〈m.〉1 brug♦voorbeelden:pont en dos d'âne • boogbrugpont de graissage • smeerbrugpont à radeaux • vlotbrugpont mobile • beweegbare brug〈 industrie〉 pont roulant • portaalkraan, brugkraanêtre solide comme le Pont-Neuf • oergezond zijnpont suspendu • hangbrugle pont franchit le fleuve • de brug ligt over de rivierjeter un pont • een brug slaanménager un pont entre, servir de pont entre • als brug fungeren tussenmonter sur le pont • aan dek gaantout le monde sur le pont! • alle hens aan dek!→ eau3 faire le pont • er een lang weekend van maken, een snipperdag opnemen 〈 tussen twee vrije dagen〉; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 de brug makenm1) brug2) dek [schip]3) snipperdag -
69 port
port [por]〈m.〉1 haven ⇒ havenstad, wijkplaats2 (het) dragen ⇒ (het) bij zich hebben, (het) voeren3 vervoer ⇒ vracht, tonnage♦voorbeelden:port de plaisance • jachthavenport de salut • vluchthavenport de transit • transitohavenport franc • vrijhavenarriver à bon port • behouden aankomenfaire tous les ports d'Afrique • alle Afrikaanse havens aandoenavoir un permis de port d'armes • een wapenvergunning hebben4 franc, franco de port • franco, portvrijport payé • port betaald, niet frankerenport parallèle • parallelle poortm1) haven2) havenstad3) bergpas [Pyreneeën]4) (het) dragen5) vracht [schip]6) houding [lichaam]7) poort [computer] -
70 quart
quart [kaar]〈m.〉♦voorbeelden:un quart de siècle • een kwarteeuwun quart de tour • een kwartslagau quart de tour • meteen, in een wiples trois quarts du temps • de meeste tijdles trois quarts de la ville • bijna de hele stadune heure et quart, une heure un quart • kwart over eenune heure moins le quart, une heure moins un quart • kwart voor een(vivre) un mauvais quart d'heure • een moeilijk moment (doormaken)→ tiersm1) kwart2) kwartier3) wacht [schip] -
71 quille
-
72 rallier
rallier [raaljee]1 verzamelen ⇒ herenigen, hergroeperen♦voorbeelden:le navire rallie la côte • 't schip vaart naar, bereikt de kust♦voorbeelden:1. v1) herenigen, verzamelen3) verenigen, bijeenbrengen2. se rallierv -
73 réarmer
réarmer [ree.aarmee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉v2) opnieuw laden [geweer]3) opnieuw uitrusten [troepen]4) opnieuw optuigen [schip] -
74 refuser
refuser [rəfuuzee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 weigeren ⇒ afwijzen, afslaan♦voorbeelden:refuser sa porte à qn. • iemand niet willen ontvangen♦voorbeelden:1 se refuser à l'évidence • zich niet gewonnen geven, zich niet willen laten overtuigenv1) schralen [wind]2) weigeren, afwijzen3) ontzeggen -
75 rouler
rouler [roelee]♦voorbeelden:la vie humaine roule sur des probabilités • het leven hangt van toevalligheden aan elkaarII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rollen ⇒ oprollen, draaien, doen rollen♦voorbeelden:rouler en boule • tot een prop maken¶ rouler les ‘r’ • de ‘r’ laten rollen♦voorbeelden:scène à se rouler par terre • scène om je dood te lachenv1) rollen2) rijden, lopen3) slingeren [schip]4) zwerven5) gaan (over), draaien (om) -
76 sampan
-
77 second
second [səgõ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 tweede♦voorbeelden:de seconde main • uit de tweede handhabiter au second • op de tweede (etage) wonenle second • de tweede man, rechterhand, assistent1. m2) rechterhand, assistent3) eerste stuurman [schip]2. adj1) tweede2) andere -
78 surveillance
surveillance [suurvejjãs]〈v.〉1 toezicht ⇒ surveillance, bewaking♦voorbeelden:navire en surveillance • patrouillerend schipsans surveillance • onbewaaktf1) toezicht, surveillance2) bewaking -
79 tangage
-
80 tanguer
См. также в других словарях:
schip — SCHÍP, schipuri, s.n. Vas mare de metal, care alunecă (pe role) pe o distanţă fixă şi se descarcă automat, folosit la transportul materialelor în mine, în fabrici etc. – Din fr., engl. skip. Trimis de IoanSoleriu, 22.07.2004. Sursa: DEX 98 … … Dicționar Român
Schip — steht für eine Erweiterung der Programmiersprache CHIP 8 Schip ist der Nachname von John van t Schip, ein niederländischer Trainer und ehemaliger Fußballspieler Diese Seite ist eine Begriffsklärung zu … Deutsch Wikipedia
schip — schip·per·ke; … English syllables
schip — schip, ard obs. forms of sheep, shepherd … Useful english dictionary
SCHIP — CHIP 8 beschreibt sowohl eine interpretierte Programmiersprache, die an Assembler angelehnt ist, als auch die virtuelle Maschine, innerhalb der die Anwendungen ausgeführt werden. CHIP 8 ist plattformunabhängig und kann daher als ein Vorgänger… … Deutsch Wikipedia
schip|per|ke — «SKIHP uhr kee», noun. any dog of a small, sturdy breed with erect ears and a rather rough, black coat. ╂[< Dutch dialectal schipperke (literally) little boatman < Dutch schipper skipper1 (from its use as a watchdog on canal boats)] … Useful english dictionary
SCHIP — State Children s Health Insurance Program (Medical) State Children s Health Insurance Program (Governmental » State & Local) * Shelburne Charlotte Hinesburg Interfaith Project (Community » Religion) … Abbreviations dictionary
SCHIP — State Children s Health Insurance Program … Medical dictionary
SCHIP — • State Children s Health Insurance Program … Dictionary of medical acronyms & abbreviations
schip — sipi … Woordenlijst Sranan
Het Schip — Entwurf des Gebäudes Het Schip von Michel de Klerk, 1917 … Deutsch Wikipedia