-
1 académique
académique [aakaadeemiek]♦voorbeelden:palmes académiques •〈 ordeteken voor verdiensten bij het onderwijs〉adj -
2 adjoint
adjoint [aadzĵwẽ],adjointe [aadzĵwẽt]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 assistent(e) ⇒ medewerker, adjunct♦voorbeelden:adjoint d'enseignement • hulpleerkracht1. m (f - adjointe)1) medewerker/-kster, adjunct2) wethouder [Frankrijk], schepen [België]2. = adjointe; adjointadjadjunct-, hulp- -
3 association
association [aasosjaasjõ]〈v.〉1 vereniging ⇒ (ver)bond, maatschappij2 verbinding ⇒ samenvoeging, koppeling4 opneming ⇒ deelneming, toevoeging♦voorbeelden:association de consommateurs • consumentenbondassociation de malfaiteurs • misdadigersbendeassociation reconnue d'utilité publique • erkende instelling van algemeen nutassociation secrète • geheim genootschapassociation d'idées • gedachteassociatief1) vereniging, verbond2) vennootschap [juridisch]3) combinatie4) samenwerking5) opneming, toevoeging -
4 auditoire
auditoire [oodietwaar]〈m.〉1 publiek ⇒ toehoorders, gehoorm1) publiek, toehoorders2) auditorium, collegezaal -
5 avance
avance [aavãs]〈v.〉♦voorbeelden:1 une heure d'avance • een uur voorsprong, te vroegla belle avance! • wat schiet ik(, jij, hij enz.) daarmee op!prendre de l'avance • vooruitlopenà l'avance • van tevoren, vooraf, vooruitd' avance • van tevorenmerci d' avance • bij voorbaat dankêtre en avance • te vroeg zijnêtre en avance sur l'horaire • voor zijn op het tijdschemaêtre en avance d' une heure • een uur te vroeg zijnpar avance • van tevoren1. f1) voorschot2) voorsprong2. avancesf plavances, toenaderingspogingen -
6 avancé
avance [aavãs]〈v.〉♦voorbeelden:1 une heure d'avance • een uur voorsprong, te vroegla belle avance! • wat schiet ik(, jij, hij enz.) daarmee op!prendre de l'avance • vooruitlopenà l'avance • van tevoren, vooraf, vooruitd' avance • van tevorenmerci d' avance • bij voorbaat dankêtre en avance • te vroeg zijnêtre en avance sur l'horaire • voor zijn op het tijdschemaêtre en avance d' une heure • een uur te vroeg zijnpar avance • van tevorenadj2) hoogontwikkeld, geavanceerd4) licht bedorven, overrijp5) vroegrijp -
7 bien
bien1 [bjẽ]〈m.〉1 weldaad ⇒ (het) goede, welzijn, welvaart2 bezit(ting) ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:1 un homme de bien • een fatsoenlijk, integer manle bien commun, général, public • het algemeen welzijngrand bien vous fasse! • wel bekome het u!le souverain bien, le bien suprême • het opperste goed, gelukdire du bien de qn., parler en bien de qn. • gunstig over iemand sprekenc'est un bien • dat is een gelukfaire le bien • goed doen, charitatief zijnce voyage lui fait beaucoup de bien • die reis doet hem heel goedcela fait du bien • dat doet een mens goedprendre son bien où on le trouve • je toe-eigenen wat van je gading isvouloir le bien de qn. • het beste met iemand voorhebbenmener qc. à bien • iets tot een goed einde brengenchanger qc. en bien • iets ten goede veranderenen tout bien tout honneur • in alle eer en deugdpour son bien • voor zijn eigen bestwil2 biens de consommation • verbruiksgoederen, consumptiegoederenbiens de famille • familiebezitbiens vacants • onbeheerde goederenavoir du bien • vermogend zijnavoir des biens au soleil • onroerende goederen, land bezitten————————bien2 [bjẽ]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord, tussenwerpsel〉1 goed ⇒ wel, mooi, fatsoenlijk2 zeer ⇒ veel, erg4 werkelijk ⇒ echt, zeer zeker5 〈 als uitroep〉wel! ⇒ welnu!♦voorbeelden:1 avoir l'air bien • er goed, mooi uitzienun homme bien • een betrouwbaar manun type bien • een aardige ventse conduire bien • zich netjes gedragenêtre bien avec qn. • goed met iemand kunnen opschietenfaire bien • juist handelen, goed passen, goed staanfaire bien (de) • er goed aan doen (om)ça fait bien de parler anglais • het staat goed als je Engels spreektc'est bien fait! • net goed!c'est bien fait pour lui! • dat is z'n verdiende loon!on mange bien ici • je kunt hier lekker etennous sommes bien ici • we voelen ons hier lekkerça va bien? • gaat het goed?〈 schertsend〉 nous voilà bien! • nou zitten we mooi in de puree!tant bien que mal • zo goed en zo kwaad als het gaatni bien ni mal • tamelijk goed2 bien blanc • helemaal wit, spierwitelle est bien jeune pour voyager seule • ze is wel heel jong om alleen te reizenbien sûr • natuurlijkbien souvent • heel vaakbien d' autres • vele anderenil en a vu bien d' autres • hij heeft heel wat meegemaakt〈 België〉 assez bien de • heel wat, veelbien de, bien des • heel wat, (heel) veeldepuis bien des années • sinds vele jarenil part bien demain? • hij vertrekt toch morgen?5 il le fait bien, pourquoi pas moi? • hij doet het toch ook, waarom ik dan niet?j'irais bien avec vous • ik zou wel met u mee willennous verrons bien • we zullen wel zienvouloir bien • wel willenou bien • ofweleh bien! • welnu!si bien que • zodat1. m1) (het) goede, welzijn2) bezit(ting), vermogen2. adj, advgoed, mooi, fatsoenlijk3. adv1) zeer, veel, erg2) heel veel, ruimschoots3) werkelijk, echt4. bien queconj5. interj -
8 blocus
blocus [blokkuus]〈m.〉1 blokkade ⇒ blokkering, omsingeling♦voorbeelden:blocus économique • handelsblokkadem1) blokkade2) omsingeling, insluiting3) blokperiode [student] -
9 bloquer
bloquer [blokkee]3 groeperen ⇒ verenigen, samenvoegen♦voorbeelden:1 bloqué par la glace • vastgevroren, ingevrorenbloquer les prix • een prijzenstop afkondigenbloquer les salaires • de lonen bevriezen, een loonstop afkondigen1. v1) blokkeren2) vastzetten, vastleggen3) stoppen [bal]4) versperren, afsluiten5) verenigen2. se bloquervgeblokkeerd raken, vastlopen -
10 boule
boule [boel]〈v.〉♦voorbeelden:boule de neige • sneeuwbalboule de Noël • kerstbalboule de signaux • seinbalfaire boule de neige • een sneeuwbaleffect hebbenen boule • opgerold, als een bol〈 informeel〉 se mettre en boule • boos worden, zijn stekels opzetten→ nerfperdre la boule • de kluts kwijtraken, gek wordenf1) bal, bol, kogel2) aardbol3) kop, knikker4) snoepje -
11 caisse
caisse [kes]〈v.〉1 kist5 bloembak ⇒ broeibak, (broei)kas♦voorbeelden:caisse de crédit • kredietbankcaisse des dépôts et consignations • consignatiekascaisse d'épargne • spaarbank, -kaslivre de caisse • kasboekcaisse de retraite • pensioenfondscaisse de la Sécurité sociale • sociale verzekeringsbankcaisse noire • geheime fondsenfaire sa caisse • de kas opmakenpartir avec la caisse • er met de kas vandoor gaanpasser à la caisse • naar de kas gaan; langs de kassa gaanvous pouvez passer à la caisse ! • u kunt uw laatste loon gaan halen!tenir la caisse • de kas beheren→ bonf1) kist2) kassa, loket3) kast, omhulsel4) carrosserie [auto]5) plantenbak6) klankkast -
12 carnassier
carnassier [kaarnaasjee],carnassière [kaarnaasjer]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:1 les animaux carnassiers • de roofdieren, de carnivorendent carnassière • scheurkiesun carnassier • roofdier, carnivoorune carnassière • scheurkies1. m (f - carnassière) 2. = carnassière; adj1) vleesetend, roof- -
13 carte
carte [kaart]〈v.〉1 kaart♦voorbeelden:carte de chemin de fer • spoorkaartjecarte de crédit • creditcardcarte d'entrée • toegangsbewijscarte d'étudiant • collegekaartcarte de famille nombreuse • reductiekaart voor grote gezinnencarte d'identité • persoonsbewijs, identiteitskaartcarte jeunes • CJP, cultureel jongerenpaspoortcarte de membre • lidmaatschapskaartcarte à mémoire • chipkaartcarte de paiement • betaalkaartcarte de presse • perskaartcarte à puce(s) • chipkaart, chipknipcarte de séjour • verblijfsvergunningcarte de travail • werkvergunningcarte (de visite) • visitekaartjecarte de voeux • wenskaartcarte bancaire • bankpasje, pinpascarte bleue •〈creditcard; buiten Frankrijk betaalbaar door Visa〉carte magnétique • magneetpascarte multiple • strippenkaartcarte orange • maandkaart voor de metrocarte privative • chipkaart, slimme betaalkaart, smartcardcarte vermeil • 65+-pas, bejaardenpasdonner carte blanche à qn. • iemand de vrije hand gevenéchanger sa carte avec qn. • iemand tot een duel uitdagenlaisser sa carte • zijn (visite)kaartje afgevenfemme, fille en carte • geregistreerde prostitueefausse carte • slechte kaartc'est la carte forcée • er is geen keuscarte maîtresse • troefkaartavoir toutes les cartes dans son jeu • alle troeven in de hand hebbenbattre, mêler les cartes • de kaarten schuddenbrouiller les cartes • de boel in de war sturen, een rookgordijn aanleggencouper les cartes • couperenjouer aux cartes • kaartenjouer sa dernière carte • zijn laatste troef uitspelenjouer cartes sur table • (met) open kaart spelenjouer la carte de qc. • alles op iets zettenavoir plus d'une carte dans son jeu • meer dan één pijl op zijn boog hebbencarte muette • blinde kaartcarte routière, touristique • wegenkaartdresser la carte d'une région • een streek in kaart brengencarte au 1/100.000 • kaart op schaal 1:100.0004 à la carte • naar keuze, à la carte————————carte (de visite)f1) kaart2) speelkaart3) landkaart4) spijskaart -
14 censeur
censeur [sãsur]〈m.〉3 〈 onderwijs〉 conrector 〈 belast met discipline en studiezaken op een middelbare school〉 ⇒ 〈 België〉 (studie)prefectm1) censor2) beoordelaar, criticus3) conrector -
15 cent
cent1 [sent]〈m.〉————————cent2 [sã]〈 telwoord〉1 honderd♦voorbeelden:je vous le donne en cent • u raadt het nooitil est Français à cent pour cent, il est cent pour cent Français • het is op-en-top een Fransmancinquante pour cent • vijftig procentfaire du cent • honderd kilometer per uur rijdenje parie cent contre un • ik durf er mijn hoofd onder te verwedden1. m 2. adj -
16 certificat
certificat [sertiefiekaa]〈m.〉1 getuigschrift ⇒ bewijs, schriftelijke verklaring, diploma♦voorbeelden:1 certificat d'aptitude professionnelle • einddiploma technische school, vakdiplomacertificat d'aptitude au professorat de l'enseignement secondaire • eerstegraadsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs; 〈 België〉 aggregatie van het hoger secundair onderwijscertificat d'aptitude pédagogique • diploma van pedagogische vormingcertificat d'arrêt de travail • arbeidsongeschiktheidsverklaringcertificat de complaisance • vals attestcertificat de dépôt • bewijs van afgiftecertificat d'études primaires • bewijs van met goed gevolg doorlopen lager onderwijscertificat d'indigence • bewijs van onvermogencertificat de milice • dienstplichtverklaringcertificat de résidence • vestigingsbewijs, -vergunningcertificat de travail • werkverklaring, -vergunningcertificat de bonne vie et moeurs • bewijs van goed (zedelijk) gedrag; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 bewijs van goed zedelijk gedragcertificat authentique • certificaat van echtheidcertificat médical • geneeskundige verklaring, doktersattestmgetuigschrift, certificaat -
17 cigare
-
18 code
code [kod]〈m.〉2 (verzameling) voorschriften, regels♦voorbeelden:code de la route • verkeersregelscode civil • burgerlijk wetboekcode confidentiel • pincodecode électoral • kieswetcode pénal • wetboek van strafrechtle Code • de wetten3 code à barres • streepjes-, barcodecode postal • postcodecode secret • geheimschriften code • in code(taal) in geheim-, cijferschriftêtre en code • dimlicht aan hebbenmettre ses phares en code, se mettre en code • zijn lichten dimmen————————(éclairage, phares) codem1) wetboek2) verzameling voorschriften, regels3) code, geheimschrift -
19 coupon
coupon [koepõ]〈m.〉2 rol stof♦voorbeelden:m1) coupon, overgeschoten lap stof2) rol stof3) rentebewijs -
20 cour
cour [koer]〈v.〉♦voorbeelden:1 cour d'une école, cour de récréation • schoolplein, speelplaatscour de ferme • erfcour d'honneur d'un château • voorplein van een kasteelcour du roi Pétaud • huishouden van Jan Steen, janboelfaire la cour à qn. • iemand het hof maken〈 figuurlijk〉 il lui faut une cour • hij, zij moet altijd in het middelpunt staan3 cour d'appel • hof van beroep, van appelcour martiale • krijgsraadf1) binnenplaats3) gerechtshof4) toilet
См. также в других словарях:
België — Koninkrijk België (niederländisch) Royaume de Belgique (französisch) Königreich Belgien (deutsch) … Deutsch Wikipedia
België — Belgique Pour les articles homonymes, voir Belgique (homonymie) … Wikipédia en Français
België — geographical name see Belgium … New Collegiate Dictionary
België — neerl. Belgio … Sinonimi e Contrari. Terza edizione
België (disambiguation) — België can refer to:* The name of Belgium in Dutch * A small village in Free State Province (South Africa), see België, South AfricaSee also: Belgique (disambiguation), Belgium (disambiguation) … Wikipedia
Vlaemsch België — La une d’un exemplaire de Vlaemsch België Vlaemsch België est le premier quotidien néerlandophone de la capitale belge, Bruxelles, depuis le coup d’état de 1830, et fut lancé le 1er janvier 1844 par des hommes de lettres et figures de … Wikipédia en Français
Gidsen- en Scoutsbeweging in België — Der Verein Guidisme et Scoutisme en Belgique/Gidsen en Scoutsbeweging in België ASBL/VZW (GSB; Übersetzung: Pfadfinderinnen und Pfadfinderbewegung in Belgien) ist der Dachverband der belgischen Pfadfinderbewegung. In den fünf Mitgliedsverbänden… … Deutsch Wikipedia
Gidsen- en Scoutsbeweging in België/Guidisme et Scoutisme en Belgique — Der Verein Guidisme et Scoutisme en Belgique/Gidsen en Scoutsbeweging in België ASBL/VZW (GSB; Übersetzung: Pfadfinderinnen und Pfadfinderbewegung in Belgien) ist der Dachverband der belgischen Pfadfinderbewegung. In den fünf Mitgliedsverbänden… … Deutsch Wikipedia
Guidisme et Scoutisme en Belgique/Gidsen- en Scoutsbeweging in België — Der Verein Guidisme et Scoutisme en Belgique/Gidsen en Scoutsbeweging in België ASBL/VZW (GSB; Übersetzung: Pfadfinderinnen und Pfadfinderbewegung in Belgien) ist der Dachverband der belgischen Pfadfinderbewegung. In den fünf Mitgliedsverbänden… … Deutsch Wikipedia
Nationale Bank van België — Belgische Nationalbank Banque nationale de Belgique Nationale Bank van België … Deutsch Wikipedia
Koninkrijk België — Belgique Pour les articles homonymes, voir Belgique (homonymie) … Wikipédia en Français
Книги
- Het geval België, Beck James Montgomery. … Подробнее Купить за руб электронная книга
- Wandelingen door België, Unknown. … Подробнее Купить за руб электронная книга