-
1 Dutch
adj. Nederlands/Hollands, betr. Nederland--------n. Nederlands; Nederlanders; Nederlands(e taal)Dutch1[ dutsj]I 〈 eigennaam〉♦voorbeelden:¶ in Dutch • in de penarie/rotzooi→ double double/III 〈meervoud; the〉♦voorbeelden:————————Dutch2〈bijvoeglijk naamwoord; Amerikaans-Engels ook dutch〉♦voorbeelden:1 Dutch cheese • Edammer kaas, boerenkaas¶ Dutch auction • veiling/verkoping bij afslagDutch barn • kapschuurDutch cap • pessarium (occlusivum)Dutch comfort • schrale troostDutch doll • ledenpopDutch door • boerderijdeur, onder- en bovendeurDutch elm disease • iep(en)ziekteDutch fuck • het aansteken van de ene sigaret aan de andereDutch hoe • (duw)schoffelDutch oven • (braad)oven, bakovenDutch treat • feest/uitstapje waarbij ieder voor zich betaalttalk like a Dutch uncle • duidelijk zeggen waar het op staat————————Dutch3〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
2 Gallic
-
3 Liverpudlian
adj. mbt Liverpool (Engeland)--------n. inwoner van Liverpool (Engeland)[ livvəpudliən] 〈 schertsend〉 -
4 Neanderthal
adj. betr. de Neanderthaler--------n. Neanderthaler[ nie▪ændəta:l] -
5 Riot Act
-
6 Sabbath
-
7 Scottish
adj. Schots (betr. Schotland/Schotten/Schotse taal of dialect)--------n. de Schotten; Schots (taal/dialect) -
8 Sod's Law
Sod's Law〈Brits-Engels; informeel; schertsend〉1 de wet van ‘Sod’ 〈 als er iets fout kán gaan, gaat dat ook fout; zie ook Murphy's Law〉♦voorbeelden:1 oh God, Sod's Law again! • verdorie, alles wat maar kan, zit weer tegen! -
9 ablution
-
10 actual
adj. eigenlijk, werkelijk; actueel[ æktsjoeəl]1 werkelijk ⇒ feitelijk, eigenlijk♦voorbeelden:actual figures • reële cijfers〈 techniek, technologie〉 actual horsepower • effectief vermogen, effectieve paardenkrachtactual size • ware groottewhat were his actual words? • wat zei hij nou precies?〈Brits-Engels; vaak schertsend〉 your actual … • de echte/ware … -
11 aged
adj. bejaard; oudaged1[ eedzjd] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 oud♦voorbeelden:————————aged2[ eedzjid] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden: -
12 aid
n. hulp; steun; bijstand--------v. helpen; bijstaanaid1[ eed] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hulp ⇒ bijstand, assistentie2 hulpmiddel ⇒ apparaat, toestel♦voorbeelden:1 come/go to someone's aid • iemand te hulp komen/snellenin aid of • ten dienste van〈 informeel〉 what's that in aid of? • waar is dat goed voor/dient dat toe?first aid • eerste hulp (bij ongelukken), EHBO————————aid2〈 werkwoord〉1 helpen ⇒ steunen, bijstaan, bevorderen♦voorbeelden: -
13 ancient
-
14 antediluvian
adj. voor de zondvloed; verouderd[ - dilloe:viən]1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 van vóór de zondvloed ⇒ voorwereldlijk, antediluviaans; 〈 schertsend〉 ouderwets -
15 assemblage
n. compositie; collectie[ əsemblidzj] -
16 at half-mast
at half-mast -
17 bantering
-
18 beauty sleep
-
19 behold
v. zien, kijken♦voorbeelden: -
20 betimes
Перевод: с английского на все языки
- С английского на:
- Нидерландский