Перевод: с французского на все языки

со всех языков на французский

Со всех языков на:
Французский
С французского на:
Нидерландский

meebrengen

Толкование Перевод

1 amener

amener [aamnee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (mee)brengen ⇒ (aan-, toe)voeren, meenemen

2 ten gevolge hebben ⇒ met zich brengen, teweegbrengen, meebrengen

3 voorbereiden

4 〈 visnet〉 optrekken ⇒ ophalen, vangen

5 〈scheepvaart; de vlag, zeilen〉 strijken

♦voorbeelden:

1    amener la conversation sur • het gesprek brengen op

qu'est-ce qui vous amène ici?, quel bon vent vous amène? • wat voert u hierheen?

amener qn. à 〈+ onbepaalde wijs〉 • iemand ertoe brengen om

  → mandat

¶    amener un cinq et un trois • vijf en drie gooien 〈 bij dobbelen〉

II s'amener 〈 wederkerend werkwoord〉〈 informeel〉

1 komen ⇒ komen aanzetten

♦voorbeelden:

1    amène-toi ici • kom eens hier

1. v
1) meebrengen, meenemen

2) [iemand] ergens toe brengen

3) teweegbrengen

4) ophalen [visnet]

5) strijken [vlag]
2. s'amener
v

komen aanzetten

Dictionnaire français-néerlandais > amener
2 apporter

apporter [aaportee]

〈 werkwoord〉

1 brengen (naar) ⇒ meebrengen

2 verschaffen ⇒ aanbrengen, inbrengen

3 veroorzaken ⇒ teweegbrengen

♦voorbeelden:

2 apporter de l'argent dans une affaire • geld in een zaak inbrengen

apporter des preuves • bewijzen aanvoeren

apporter du soin à qc., à faire qc. • zorg aan iets besteden

3 apporter des changements • veranderingen teweegbrengen

v

1) brengen (naar), meebrengen

2) aanbrengen, inbrengen [geld]

3) verschaffen

4) teweegbrengen

Dictionnaire français-néerlandais > apporter
3 rapporter

rapporter [raaportee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 wassen 〈 van de zee〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 terugbrengen ⇒ weer brengen

2 meebrengen ⇒ apporteren

3 rapporteren ⇒ verslag uitbrengen over, klikken

4 opbrengen ⇒ opleveren

5 toevoegen ⇒ opzetten, opnaaien

6 〈 juridisch〉 herroepen ⇒ annuleren, intrekken

7 in verband brengen ⇒ toeschrijven, toepassen

♦voorbeelden:

3    rapporter un exemple • een voorbeeld geven

rapporter des on-dit • geruchten verspreiden, doorvertellen

4    rapporter gros • veel opbrengen, opleveren

ce champ rapporte • dat veld is vruchtbaar

¶    rapporter un angle • een hoek overbrengen

III se rapporter (à) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 betrekking hebben (op) ⇒ overeenkomen (met), (terug)slaan op

♦voorbeelden:

¶    s'en rapporter à qn. • op iemand vertrouwen, zich op iemand verlaten

je m'en rapporte à vous • ik laat het aan u over

v

1) wassen [zee]

2) terugbrengen

3) meebrengen

4) rapporteren

5) klikken

6) opbrengen

7) toevoegen

8) annuleren

9) in verband brengen

Dictionnaire français-néerlandais > rapporter
4 appeler

appeler [aaplee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 in beroep gaan

♦voorbeelden:

1    appeler d' un jugement • tegen een vonnis in beroep gaan

¶    en appeler à • een beroep doen op

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 roepen

2 oproepen

3 opbellen

4 noemen

5 benoemen ⇒ roepen (tot), bestemmen (voor)

6 verlangen ⇒ noodzaken, met zich brengen

♦voorbeelden:

1    le devoir m'appelle • de plicht roept

appeler le médecin • de dokter laten komen

appeler qn. • iemand (aan)roepen

appeler à l'aide, au secours • om hulp roepen

appeler qn. ( au téléphone) • iemand opbellen

appeler qn. en justice • iemand voor het gerecht dagen

2    être appelé à témoigner à un procès • opgeroepen worden om bij een proces te getuigen

4    appeler son fils Jean • zijn zoon Jan noemen

appeler qn. par son prénom • iemand bij zijn voornaam noemen

appeler les choses par leur nom • het kind bij de naam noemen

5    ses qualités l'appellent à ce poste • zijn kwaliteiten maken hem geschikt voor die baan

être appelé à 〈+ onbepaalde wijs〉 • bestemd zijn (om), geroepen worden (tot), genoodzaakt zijn (om)

appeler qn. à une fonction, à un poste • iemand benoemen op een post

6    cette affaire appelle toute votre attention • die zaak vraagt al uw aandacht

elle est appelée par sa fonction à beaucoup voyager • haar functie zal met zich meebrengen dat ze veel moet reizen

une riposte en appelle une autre • het ene weerwoord lokt het andere uit

appeler l'attention de qn. sur qc. • iemands aandacht op iets vestigen

III s'appeler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 heten ⇒ zich noemen

♦voorbeelden:

1    comment t'appelles-tu? • hoe heet je?

voilà ce qui s'appelle parler • dat is pas duidelijke taal

ou je ne m'appelle plus X, aussi sûr que je m'appelle X • zowaar als ik leef, hier sta

1. v
1) noemen

2) (op)roepen

3) opbellen

4) benoemen

5) met zich brengen

6) in beroep gaan
2. s'appeler
v

heten

Dictionnaire français-néerlandais > appeler
5 comporter

comporter [kõportee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 met zich meebrengen ⇒ ten gevolge hebben, inhouden, vereisen

2 bevatten ⇒ bestaan uit

♦voorbeelden:

1    toute règle comporte des exceptions • geen regel zonder uitzondering

II se comporter 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich gedragen

2 〈 van zaken〉 functioneren ⇒ 't doen

♦voorbeelden:

1    se comporter avec qn. • zich gedragen tegenover iemand

2    cette voiture se comporte bien sur la route • die auto heeft een goed weggedrag

1. v
1) ten gevolge hebben

2) vereisen

3) bestaan (uit)
2. se comporter
v

1) zich gedragen

2) functioneren, 't doen

Dictionnaire français-néerlandais > comporter
6 entraîner

entraîner [ãtrennee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 meeslepen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ meevoeren, aandrijven

2 met zich meebrengen ⇒ ten gevolge hebben

3 trainen ⇒ oefenen, coachen

♦voorbeelden:

1    entraîner qn. à des dépenses • iemand op kosten jagen

entraîner qn. à faire qc. • iemand overhalen iets te doen

3    être entraîné à qc. • in iets getraind, bedreven zijn

II s'entraîner 〈 wederkerend werkwoord〉

1 trainen ⇒ zich oefenen (om)

1. v
1) meeslepen

2) ten gevolge hebben

3) trainen, oefenen
2. s'entraîner
v

trainen, zich oefenen (om)

Dictionnaire français-néerlandais > entraîner
7 elle est appelée par sa fonction à beaucoup voyager

elle est appelée par sa fonction à beaucoup voyager

haar functie zal met zich meebrengen dat ze veel moet reizen

Dictionnaire français-néerlandais > elle est appelée par sa fonction à beaucoup voyager
8 impliquer

impliquer [ẽpliekee]

〈 werkwoord〉

1 〈 iets〉 tot gevolg hebben ⇒ veroorzaken, met zich brengen, meebrengen

2 〈 iets〉 inhouden ⇒ betekenen, willen zeggen

3 〈+ dans; iemand〉 verwikkelen (in) ⇒ betrekken (bij)

Dictionnaire français-néerlandais > impliquer

См. также в других словарях:

Boat Nieuwe Maen Zierikzee — (Zierikzee,Нидерланды) Категория отеля: 3 звездочный отель Адрес: 4301AS … Каталог отелей

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на все языки

meebrengen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на все языки

meebrengen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: