-
41 redresser
redresser [rədressee]1 weer rechtmaken ⇒ weer rechtbuigen, weer rechtop zetten4 herstellen ⇒ corrigeren, weer op de rechte weg brengen♦voorbeelden:1 redresser la tête • het hoofd oprichten, in de nek werpen; 〈 figuurlijk〉 het hoofd niet weer buigen1 zich weer oprichten ⇒ rechtop gaan staan, zitten1. v3) optrekken [vliegtuig]4) herstellen, rechtzetten5) gelijkrichten [elektriciteit]6) het stuur terug laten komen [auto]2. se redresserv3) zich herstellen [economisch] -
42 retrouver
retrouver [rətroevee]1 weer vinden ⇒ terugvinden, terugzien♦voorbeelden:retrouver le sommeil • weer inslapenje viens te retrouver dans une heure • over een uur ben ik weer (bij je) terug1 zich weer bevinden ⇒ weer zijn, staan2 de weg terugvinden, kennen5 elkaar terugvinden ⇒ elkaar weer ontmoeten, terugzien♦voorbeelden:se retrouver dans • uit iets wijs worden5 tiens! comme on se retrouve! • dat we elkaar op deze manier terugzien!1. v 2. se retrouverv1) zich weer bevinden, weer zijn -
43 tirer
tirer [tieree]1 schieten3 zwemen (naar) ⇒ gaan (naar), neigen (naar)♦voorbeelden:tirer dans le tas • lukraak op een groep mensen inschietentirer sur sa pipe • aan zijn pijp trekken4 journal qui tire à trente mille • krant die een oplage heeft van 30.000 exemplarenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 trekken (aan) ⇒ optrekken, naar beneden trekken, aantrekken2 halen (uit) ⇒ (uit)trekken, onttrekken, tappen3 (af)schieten ⇒ afvuren, neerschieten4 (af)drukken ⇒ afbeelden, tekenen♦voorbeelden:tirer l'échelle • de ladder wegtrekkentirer la jambe • met zijn been trekkentirer sa jupe • zijn rok gladtrekkentirer du métal en fils • draadtrekkentirer un navire • een boot slepentirer les rideaux • de gordijnen opentrekken, dichttrekkentirer la sonnette • aan de bel trekkentirer les yeux • vermoeiend voor het gezicht zijntirer un texte à soi • een tekst ten eigen voordele uitleggentirer la porte sur soi • de deur achter zich dicht trekkentirer le couteau • het mes trekkentirer vengeance • zich wrekentirer du vin • wijn uit het vat halenon ne peut rien en tirer • hij laat niets losil n'y a pas grand-chose à en tirer, on ne peut rien en tirer • er valt niet veel met hem te beginnentirer des larmes à qn. • iemand aan het huilen makentirer de l'argent de qn. • iemand geld aftroggelentirer son origine, sa source de • afstammen van, komen uittirer argument de qc. • iets als reden aanvoerentirer vanité de qc. • ergens trots op zijntirer argent de tout • overal geld uit slaantirer de l'huile des olives • olie uit olijven persentirer sur qn., sur le compte de qn. • een wissel op iemand trekkentirer un plan • een plan ontwerpentirer un livre à 2000 exemplaires • 2000 exemplaren van een boek drukken→ affaire, arme, boue, cheval, clair, diable, épine, épingle, langue, longueur, plan, poudre, ver, vin♦voorbeelden:1 s'en tirer • zich eruit redden, zich er doorheen slaan, het er zonder kleerscheuren afbrengens'en tirer avec deux mois de prison • er met twee maanden gevangenis vanaf komens'en tirer à bon compte • er makkelijk vanaf komen————————tirer (la boule)v1) (af)schieten, afvuren5) halen (uit), uittrekken6) afdrukken -
44 tracer
tracer [traasee]〈 werkwoord〉3 beschrijven ⇒ aangeven, schilderen♦voorbeelden:3 〈 figuurlijk〉 tracer le chemin, tracer la voie à qn. • iemand de weg aangeven, het voorbeeld geventracer un tableau sommaire • een kort overzicht gevenv1) traceren, afbakenen2) tekenen3) trekken [lijn]4) beschrijven5) uitstippelen -
45 déblayer
-
46 faire fausse route
faire fausse route————————faire fausse route -
47 route départementale
-
48 stationnement unilatéral
stationnement unilatéral————————stationnement unilatéralDictionnaire français-néerlandais > stationnement unilatéral
-
49 abondance
-
50 accompagner
accompagner [aakõpaanjee]1 begeleiden ⇒ vergezellen, meegaan met, (weg)brengen♦voorbeelden:se faire accompagner • iemand meenemenv1) begeleiden -
51 affaiblir
affaiblir [aafeeblier]2 doen afnemen ⇒ verzwakken, verminderen♦voorbeelden:affaiblir le courage de qn. • iemand de moed doen verliezen1 zwakker worden ⇒ afnemen, minder worden♦voorbeelden:1. vverzwakken, ontkrachten2. s'affaiblirvzwakker worden, afnemen -
52 air
air [er]〈m.〉2 wind3 uiterlijk ⇒ voorkomen, houding, manieren4 wijsje ⇒ lied, melodie, deuntje♦voorbeelden:air conditionné • airconditioningêtre libre comme l'air • zo vrij zijn als een vogeltje in de luchten plein air, au grand air • in de open luchtelle a besoin de changer d'air • ze moet er even uitdonner de l'air, mettre à l'air • luchtens'élever dans l'air, les airs • opstijgenon manque d'air ici • het is hier benauwd〈 informeel〉 avec un air de dire … • met zo'n gezicht van …, zo met een gezicht van …il y a de la bagarre dans l'air • er zit ruzie in de luchtidées dans l'air • eigentijdse ideeënbâtir en l'air • luchtkastelen bouwence sont des contes en l'air • dat is uit de lucht gegrepen〈 argot〉 s'envoyer en l'air • neuken, vrijen〈 informeel〉 envoyer, flanquer, foutre en l'air • wegdoen, -gooien, -smijtenparler en l'air • in het wilde weg pratenavoir toujours un pied en l'air • altijd druk in de weer zijn, opgewonden zijnpromesses en l'air • vage beloftenregarder en l'air • omhoog kijkenêtre une tête en l'air • verstrooid, vergeetachtig zijnavoir (un) grand air • stijl hebben, er voornaam uitzienil a un drôle d'air • hij ziet er vreemd uitil a un faux air de qn. que je connais • hij lijkt een beetje op iemand die ik kenprendre de grands airs (avec qn.) • verwaand, hooghartig zijn (jegens iemand)ça en a tout l'air • het ziet er wel naar uitavoir l'air (de) • lijken, schijnen, er uitziensans avoir l'air de rien • alsof er niets aan de hand isprendre un air • een (voorname) houding aannemenprendre des airs • een hooghartige houding aannemend' un air décidé • vastbesloten4 il en a l'air et la chanson • hij, het lijkt niet alleen zo, hij, het is ook zoairs à boire • drinkliederenairs de danse • dansliederenm1) lucht2) wind3) sfeer4) voorkomen, uiterlijk5) deuntje -
53 amputation
amputation [ãpuutaasjõ]〈v.〉2 wegneming ⇒ weg-, uitsnijding3 inkrimping ⇒ besnoeiing, inkortingf1) amputatie, afzetting2) inkrimping, inkorting -
54 ascension
ascension [aasãsjõ]〈v.〉1 beklimming ⇒ bestijging, (het) (op)stijgen2 succesvolle carrière ⇒ succesvolle ontwikkeling, weg naar de top♦voorbeelden:1. f1) beklimming, bestijging2) succesvolle carrière, promotie2. f -
55 aspiration
aspiration [aaspieraasjõ]〈v.〉1 streven ⇒ aspiratie, verlangen♦voorbeelden:l'aspiration à, vers la liberté • de zucht naar de vrijheidf1) streven, aspiratie2) inademing3) opzuiging -
56 assiette
assiette [aasjet]〈v.〉1 bord♦voorbeelden:une assiette de potage • een bord soepassiette à soupe • soepbordassiette anglaise • koude vleesschotelassiette creuse • diep bord¶ ne pas être dans son assiette • niet in z'n gewone doen zijn; 〈 ook〉 zich niet helemaal lekker voelenf1) (etens)bord2) grondslag, basis -
57 autoroute
autoroute [ootorroet]〈v.〉♦voorbeelden:f -
58 avoir
avoir1 [aavwaar]〈m.〉1 bezit ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:avoir fiscal • belastingfaciliteitense faire faire un avoir • een tegoedbon laten uitschrijvenavoir à la caisse d'épargne • spaartegoedportez cette somme à mon avoir • crediteert u mij voor dit bedrag————————avoir2 [aavwaar]2 〈 vooral met toekomende tijd, passé composé, passé défini〉 krijgen ⇒ in het bezit komen van, hebben ⇒ 〈 examen, trein〉 halen3 te pakken nemen ⇒ beetnemen, te grazen nemen6 schelen ⇒ mankeren, hebben♦voorbeelden:avoir qn. à déjeuner • iemand te lunchen hebbenen avoir assez de qn. • genoeg van iemand hebbenen avoir à, après, contre qn. • iets tegen iemand hebben, op iemand gebeten zijnnous en avons pour deux heures • we hebben er twee uur voor nodigen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenavoir pour ami • als vriend hebbenavoir qc. sur soi • iets bij zich hebbenavoir un prix • een prijs krijgenfaire avoir qc. à qn. • iemand aan iets helpen6 qu'est-ce qu'elle a, cette télé? • wat mankeert er aan die televisie?1 er is, zijn ⇒ er staat, staan, er ligt, liggen♦voorbeelden:il y a cinq kilomètres d'ici au village • het dorp is vijf kilometer hiervandaanil y en a qui • er zijn mensen diecombien y a-t-il d'ici à Paris? • hoever is het (van hier) naar Parijs?il n'y a pas de quoi • niets te dankenil n'y a pas que lui • hij is niet de enigequ'est-ce qu'il y a de nouveau? • wat voor nieuws is er?→ unIII 〈 hulpwerkwoord〉1 hebben, zijn2 moeten ⇒ behoeven, willen♦voorbeelden:il n'a pas à se plaindre • hij heeft niet te klagentu n'auras pas à le regretter • je zult er geen spijt van krijgenje n'ai rien à faire • ik heb niets te doenj'ai (fort) à faire • ik heb het (erg) druk1. m1) bezit, vermogen2) creditpost2. v1) hebben, bezitten2) krijgen3) halen [examen, trein]5) dragen [kleren]6) zijn [leeftijd]7) meten8) schelen, mankeren9) lijken (op)10) [hulpww.] hebben, zijn11) [hulpww.] moeten3. il y av1) er is/zijn2) geleden zijn -
59 barrer
barrer [baaree]3 doorhalen ⇒ doorstrepen, een streep halen door♦voorbeelden:1 (af)nokken ⇒ pleite gaan, aftaaien♦voorbeelden:1 on se barre? • gaan we?barre-toi! • maak dat je wegkomt!1. v1) versperren, afsluiten2) dwarsbomen3) doorhalen, doorschrappen4) kruisen [cheque]5) sturen, aan het roer staan2. se barrervpleite gaan, aftaaien -
60 bas
bas1 [baa]〈m.〉1 kous♦voorbeelden:bas à varices • steunkous————————bas2 [baa],basse [baas]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉6 laag(st) ⇒ min(st), gering♦voorbeelden:le bas monde • het ondermaansesoleil bas • laagstaande zonla basse ville • de benedenstadle malade est bien bas • de zieke is heel minnetjess'incliner très bas • heel diep buigenle thermomètre est tombé très bas • de thermometer is flink gezaktmettre une maison à bas • een huis met de grond gelijkmakenà bas le fascisme! • weg met het fascisme!il sauta à bas de son lit • hij sprong uit zijn beden bas • beneden, omlaagla tête en bas • met het hoofd naar benedenil habite en bas • hij woont benedenen bas de la page • onderaan de bladzijded'en bas • van onderpar en bas • van onder (naar boven)être bas sur pattes • korte pootjes hebbenau bas de • onderaandu bas jusqu'en haut • van beneden naar bovenle bas • het laagst gelegen gedeeltele bas du visage • de onderkant van het gezichtle bas d'une montagne • de voet van een bergpar le bas • van onder (naar boven)bas les pattes! • handen thuis!chapeaux bas! • hoeden af!trois étages plus bas • drie verdiepingen lagervoyez plus bas • zie verderau bas mot • op z'n minst, minstensle bas peuple • het lagere volkà bas prix • voor een zacht prijsje, goedkoop1. m 2. bas/basseadj, adv1) laag2) laaggelegen3) gemeen4) verderop6) zacht, niet luid [stem]7) laag(st), min(st), gering
См. также в других словарях:
WEG-KVG — WEG Kraftverkehrs GmbH (WEG KVG) Basisinformationen Unternehmenssitz Waiblingen Webpräsenz … Deutsch Wikipedia
WEG-Kraftverkehrs-GmbH — (WEG KVG) Basisinformationen Unternehmenssitz Waiblingen Webpräsenz … Deutsch Wikipedia
Weg-Rauke — (Sisymbrium officinale) Systematik Rosiden Eurosiden II … Deutsch Wikipedia
Weg — Wég, mit einem geschärften e, daher das g wie ein gelindes k lautet, wie wäk; eine Partikel, welche eine Entfernung bedeutet, und sowohl als eine Interjection gebraucht wird. Weg mit ihm! Weg mit der Hand! Als auch als ein Umstandswort, da es… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Weg der Schweiz — Der Weg der Schweiz ist die Wanderroute 99 entlang des Urnersees (südlicher Teil des Vierwaldstättersees) und wurde 1991 zur 700 Jahrfeier der Schweiz angelegt. Der Weg beginnt am Rütli und endet in Brunnen SZ, ist 35 km lang und wurde von… … Deutsch Wikipedia
Weg — Sm std. (8. Jh.), mhd. wec, weg, ahd. weg, as. weg Stammwort. Aus g. * wega m. Weg , auch in gt. wigs, anord. vegr, ae. weg, afr. wei. Dem Sinn nach vergleicht sich außergermanisch lit. vėžẽ̇ Wagen , Schlittengeleise und vielleicht l. via f. Weg… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Weg-Distel — (Carduus acanthoides) Systematik Ordnung: Asternartige (Asterales) Familie … Deutsch Wikipedia
Weg-Malve — (Malva neglecta) Systematik Eurosiden II Ordnung: Malvenartige (Malvales) … Deutsch Wikipedia
Weg — Weg: Das gemeingerm. Substantiv mhd., ahd. wec, got. wigs, engl. way, schwed. väg gehört zu der unter 1↑ bewegen dargestellten idg. Wurzel *u̯egh »sich bewegen, schwingen, fahren, ziehen«. Ursprünglich dasselbe Wort wie das Substantiv »Weg« ist… … Das Herkunftswörterbuch
weg — Weg: Das gemeingerm. Substantiv mhd., ahd. wec, got. wigs, engl. way, schwed. väg gehört zu der unter 1↑ bewegen dargestellten idg. Wurzel *u̯egh »sich bewegen, schwingen, fahren, ziehen«. Ursprünglich dasselbe Wort wie das Substantiv »Weg« ist… … Das Herkunftswörterbuch
Weg naar Zee — Weg naar See … Wikipedia Español