-
41 meten
1 [lengte/oppervlakte/inhoud bepalen] measure3 [afpassen] measure (out/off)♦voorbeelden:op het gezicht meten • measure by eyevanaf hier gemeten • measured/measuring from here3 hij meet ruim/krap • he gives full/short measure♦voorbeelden:hij meet 1.070 m zonder schoenen/met zijn schoenen aan • he stands 5'7" in his stocking feet/with his shoes onIII 〈wederkerend werkwoord; zich meten〉♦voorbeelden:hij kan zich niet meten met zijn voorganger • he doesn't measure up to his predecessorhij kan zich met de besten meten • he can hold his own with the best (of them) -
42 overheersen
1 [heersen over] rule over1 [domineren] dominate ⇒ 〈 onovergankelijk werkwoord〉 predominate, 〈 de baas spelen over〉 domineer over, 〈 de baas spelen over〉 lord it over♦voorbeelden:een overheersende moeder • a dominating/domineering motherde smaak van knoflook overheerst te veel • the taste of garlic is too powerful -
43 overrijden
overrijden♦voorbeelden:————————overrijden♦voorbeelden:1 hij is door de bus overreden • he was run over/knocked down by the bus -
44 pakken
1 [te voorschijn halen] get, take, fetch3 [betrappen] catch5 [gebruik maken van] take6 [met betrekking tot drank] have7 [bevangen zijn door] catch, get8 [benadelen] get9 [proppen] compress10 [mishandelen] do (someone) over♦voorbeelden:een extra kopje pakken • fetch an extra cupschone lakens uit de kast pakken • get clean sheets from the cupboardeen pen pakken • get a pendan moet je mij pakken • (try and) catch me if you darepak ze! • give it to them!; 〈 tegen hond〉 get them!hij pakte haar bij de arm • he grabbed her by the armiets te pakken krijgen • lay one's hands on somethingde verkeerde te pakken hebben • get hold of the wrong personals ik hem te pakken krijg • if I catch him/lay hands on himpak me dan, als je kan! • catch me if you can!pak ze van je eigen leeftijd • tackle your own agehet lelijk te pakken hebben • 〈erg verkouden/ziek zijn〉 be in a bad way; 〈 erg verliefd zijn〉 be lovesick8 de zwaksten/minima worden altijd gepakt • the weakest/minimum wage earners always get itmij pakken ze niet meer • they won't catch me againiemand op iets pakken • get someone on somethingaan alle kanten gepakt worden • get it on all sides9 op elkaar gepakt in de bus staan • be squashed/packed together in the busze hebben me flink/goed te pakken gehad • 〈onder handen/bij de neus nemen〉 they really had me (there); 〈 bij de neus nemen ook〉 they really made me look silly1 [boeien] grip, hold, fetch♦voorbeelden:het betoog pakte de toehoorders • the speech held the audience2 [zich laten samenvoegen] bind3 [koffers inpakken] pack (up)♦voorbeelden:3 we moeten nog pakken • we still have to pack/do the packing -
45 passeren
♦voorbeelden:een huis passeren • pass (by) a housemag ik (u) even passeren? • excuse me, may I get by, please?elkaar passeren • pass one another1 [voorvallen] pass♦voorbeelden:een paar foutjes laten passeren • pass over a few mistakes2 [overslaan] pass over♦voorbeelden:1 de grens/een brug passeren • cross the border/a bridgehet schip passeerde het Suezkanaal • the ship passed through the Suez Canal -
46 persen
♦voorbeelden:je moet harder persen • you must press harderII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:grammofoonplaten persen • press gramophone records1 [kind uitdrijven] push2 [ontlasting uitdrijven] strain -
47 ploegen
-
48 poffen
1 [schieten] pop2 [ploffen] plop/flop (down)♦voorbeelden:2 zij pofte op de grond • she plopped/flopped down on the groundII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [met een doffe slag laten vallen] plop (down)3 [zo naaien dat het bol staat] puff♦voorbeelden:2 [op krediet leveren] give credit, Bsell on tick -
49 pompen
1 [pomp doen werken] pump2 [op en neer bewegen] pump3 [vulgair] [neuken] hump♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [verplaatsen door middel van een pomp] pump♦voorbeelden:een emmer water pompen • fill a bucket with water from the pump〈 figuurlijk〉 geld pompen in een industrie • pour/pump money into an industry1 [blokken] cram♦voorbeelden: -
50 rijden
1 [zich voortbewegen van een voertuig] drive 〈 auto〉; ride 〈 (motor)fiets, rolstoel〉 ⇒ 〈 snelheid hebben〉 move, 〈 volgens dienstregeling〉 run 〈 trein, bus〉, do 〈 met betrekking tot snelheid, afstand〉3 [schaatsen] (ice) skate♦voorbeelden:1 hoeveel heeft je auto al gereden? • how many miles/kilometres has your car done?door een vakbondsactie rijden de treinen niet • owing to industrial action no trains are runningeen taxi en een vrachtwagen reden op elkaar (in) • a cab and a lorry collided(te) dicht op elkaar rijden • not keep one's distancede tractor rijdt op dieselolie • the tractor runs/operates on diesel oildie auto rijdt gemakkelijk • that car drives easilyII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [vervoeren] drive♦voorbeelden:iemand in een rolstoel rijden • wheel someone in a wheelchair2 [(op) een rijdier voortbewegen] ride♦voorbeelden:1 honderd kilometer per uur rijden • drive/do a hundred kilometres an hour(met) een kruiwagen rijden • wheel a wheelbarrowhij kan uitstekend rijden • he drives extremely wellhij werd bekeurd omdat hij te hard reed • he was fined for speedingdoor het rode licht rijden • go through a red lightin een auto rijden • drive (in) a carop een tegenligger rijden • crash/run into an oncoming car2 uit rijden gaan, gaan rijden • go (out) for a ride/driveop een/te paard rijden • ride a horse/on horseback -
51 roeien
♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [inhoud peilen] gauge2 [met betrekking tot gedistilleerd] determine the strength of spirits1 [met de armen zwaaien] flail one's arms about -
52 roepen
2 [oproepen] call♦voorbeelden:schande roepen over iets • be outraged by somethingeen roepende in de woestijn • a voice (crying) in the wildernessvelen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren • many are called, but few are chosenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [in een toestand brengen; door roepen wekken] call3 [bij opbod verkopen] auction (off)♦voorbeelden:1 een dokter/de politie roepen • call a doctor/the policeiemand op het matje roepen • carpet someonede ober roepen • call the waiteriemand voor de rechter roepen • summons someoneje komt als geroepen • (you're) just the person we needik zal je om zeven uur roepen • I'll call you at seven♦voorbeelden:2 om hulp roepen • call/cry (out) for helpdat kind roept om zijn moeder • the child is calling for its mother -
53 roken
1 [rook afgeven] smoke2 [dampen] steam♦voorbeelden:2 [pregnant] [rokend drugs gebruiken] smoke♦voorbeelden:1 stoppen met roken • stop/give up smokingverboden te roken • no smokingminder gaan roken • cut down on smokinggelieve niet te roken • thank you for not smoking♦voorbeelden: -
54 schieten
2 [plotseling opkomen] 〈 zie voorbeelden〉3 [uitbotten] shoot (up), sprout♦voorbeelden:goed/slecht schieten • be a good/bad shotop iemand schieten • shoot/take a shot at someoneop de menigte schieten • fire into the crowdhet is hem in zijn rug geschoten • he's cricked his backer schiet mij net iets te binnen • I've just thought of somethingweer te binnen schieten • come back (to mind)heen en weer schieten • flick(er), flashbij het ongeluk was hij door de voorruit geschoten • during the crash he had been thrown out of the car through the windscreenin zijn kleren schieten • throw one's clothes onsnel weer in bed schieten • dart back into bediets niet laten schieten • hang on to somethingeen kans laten schieten • pass over an opportunityII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [treffen] shoot3 [in een toestand brengen] shoot4 [met betrekking tot gewassen] shoot♦voorbeelden:zich voor de kop/zich een kogel door het hoofd schieten • blow out one's brains1 [balsport] shoot♦voorbeelden:in het doel schieten • net (the ball) -
55 schrikken
I 〈onovergankelijk werkwoord; sterk〉1 [door schrik bevangen worden] be shocked/scared/frightened♦voorbeelden:1 ze is een beetje geschrokken • she had a bit of a fright/shockik schrik me kapot/dood • I'm scared stiff/to deathwakker schrikken • wake with a startiemand laten schrikken • scare/frighten someonedaar schrik je wel even van • it gives you something of a shockhij schrok ervan • it frightened himik schrik niet gauw, maar … • I don't scare easily, but …zij schrok zichtbaar • she gave a visible startvan iets schrikken • be frightened by somethingiemand aan het schrikken maken • give someone a fright, scare someonehet is om je dood te schrikken • it's enough to frighten the life/the (living) daylights out of youschrok je? • did I give you a fright/scare you?II 〈onovergankelijk werkwoord; zwak〉♦voorbeelden:III 〈overgankelijk werkwoord; zwak〉 -
56 schuiven
2 [verplaatsen met een werktuig] shovel3 [met betrekking tot opium/roken] smoke♦voorbeelden:een stoel bij de tafel schuiven • pull up a chairiemand als kandidaat naar voren schuiven • push someone forward as a candidateiets/iemand terzijde schuiven • 〈 figuurlijk〉 brush something/someone asideiets voor zich uit schuiven • 〈 figuurlijk〉 put something off, postpone something1 [zich langs een vlak (laten) voortbewegen] slide2 [zich met een stoel verplaatsen] move/bring one's chair♦voorbeelden:zitten te schuiven • fidget (on one's chair)in elkaar schuiven • slide … into one another, telescopeschuif wat bij elkaar • move your chairs a bit closer togethermet data schuiven • rearrange dates -
57 sjorren
♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [vastbinden] lash (down)♦voorbeelden:1 [rukken] Bwank (off), Ajerk off -
58 snijden
1 [met een mes scheiden] cut ⇒ 〈beeldhouwen; vlees voorsnijden〉 carve, 〈 in plakken snijden〉 slice 〈 bijvoorbeeld ham, brood〉3 [verkeer] cut in (on someone)4 [kaartspel] finesse♦voorbeelden:2 iedere toerist wordt daar gesneden • all the tourists get overcharged/fleeced there1 [met betrekking tot snijwerktuigen] cut2 [pijnlijk aandoen] cut4 [snijdbaar zijn] cut♦voorbeelden:1 [af-/uitsnijden] cut♦voorbeelden: -
59 spelen
1 [zich (met een spel) vermaken] play3 [bespelen] play♦voorbeelden:vals spelen • cheatver onder zijn niveau spelen • play well below one's leveldat speelt niet meer • that is no longer an issuedie kwestie speelt nog steeds • that is still an (important) issueII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [zich voordoen als; aanpakken] play♦voorbeelden:we hadden het anders moeten spelen • we should have played/tackled it differently3 [zich in wisselende vormen vertonen] play5 [speels omgaan met] play (with)♦voorbeelden:met iemands gevoelens spelen • trifle with someone's feelingsde wind speelde met haar haren • the wind played/was playing with her hair4 nerveus met een paperclip spelen • fiddle/play nervously with a paperclip5 met de gedachte spelen om … • toy with the idea of (doing etc.) …op iemands ijdelheid spelen • play on someone's vanity -
60 spuiten
2 [spuitend lakken] spray(-paint)♦voorbeelden:1 [met een spuit toedienen] spray2 [met betrekking tot geneesmiddelen, drugs] inject♦voorbeelden:hij spuit • he's a junkie♦voorbeelden:1 de olie spuit omhoog • the oil's spurting/gushing in the air
Перевод: с нидерландского на английский
с английского на нидерландский- С английского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Французский
onovergankelijk+werkwoord
Страницы